Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de opvolging van de resolutie over de in- en uitstroom van de opleidingen Diergeneeskunde
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, ik dank u om deze vraag te agenderen op Werelddierendag, het had niet beter gekund.
Sinds 2006 is in de Franse Gemeenschap het aantal buitenlandse studenten dat niet in België verblijft in de eerste graad van de studies geneeskunde, kinesitherapie, tandheelkunde, logopedie en audiologie beperkt tot 30 procent. Voor de opleiding Diergeneeskunde is het aantal beperkt tot 20 procent. De maatregel heeft een dubbel doel: enerzijds het vermijden van overbevolking in de opleidingen en anderzijds voorkomen dat er een tekort in het aanbod aan gezondheidszorgen zou ontstaan omdat te veel afgestudeerden terug naar hun land van oorsprong zouden gaan om hun beroep uit te oefenen.
De Franse Gemeenschap organiseerde daarom onlangs een lottrekking om te bepalen welke studenten die niet in België verblijven, zich dit jaar kunnen inschrijven voor een van de zes medische of paramedische opleidingen aan de Franstalige universiteiten en hogescholen. Uit de 3934 kandidaten werden er 1187 geloot volgens de beschikbare plaatsen. Ik ga niet verder in op alle issues betreffende de geneeskundestudenten die we daar nog bij hebben, maar ik focus me wel op het gegeven dat er een beperking is en een lottrekking uit die niet-Belgische studenten.
In de resolutie die we samen met de collega’s hebben gemaakt betreffende de instroom in de opleiding Bachelor of Science in de Diergeneeskunde, de doorstroom bij de bachelor- en masteropleidingen uit het studiegebied Diergeneeskunde en de uitstroom uit de opleiding Master of Veterinary Medicine in de Diergeneeskunde die we op 22 november 2017 tijdens de plenaire vergadering hebben goedgekeurd en die al een poos in de lade lag, vraagt het parlement aan de regering een aantal zaken zoals een onderzoek naar de instroom, doorstroom en uitstroom van dit studiegebied en het uitbreiden van de niet-bindende toelatingsproeven naar het studiegebied Diergeneeskunde.
Het is ook duidelijk dat de instroom in de opleiding Diergeneeskunde gekenmerkt wordt door mensen die in andere landen niet in die opleiding geraken zoals in Nederland, omdat daar een numerus fixus is vastgelegd. Vlaanderen is een van de weinige deelstaten waar die opleiding zonder enige beperking kan worden gevolgd.
Minister, bent u van oordeel dat we ook in Vlaanderen het systeem van de Franse Gemeenschap moeten invoeren waarbij een maximum wordt ingevoerd van buitenlandse studenten in die opleiding?
Wat is de stand van zaken betreffende de zaken die het parlement in de bovengenoemde resolutie aan de regering heeft gevraagd?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, tijdens de commissievergadering van 31 mei 2018 kwam mijn vraag om uitleg aan bod over de toetsing van aspirant-studenten voor de opleiding Diergeneeskunde. Ik vermeldde toen de op 22 november 2017 goedgekeurde resolutie over de in- en uitstroom van opleidingen diergeneeskunde en vroeg naar de stand van zaken over de opvolging ervan. In die resolutie werd aan de Vlaamse Regering gevraagd om de opdracht te geven tot een onderzoek naar de elementen en processen die de instroom, doorstroom en uitstroom beïnvloeden bij de studenten in de opleidingen uit het studiegebied diergeneeskunde, naar de eventuele maatregelen daarrond, en naar het in kaart brengen van de kostprijs en de financieringen. Verder vroeg de resolutie verplichte, niet-bindende toelatingsproeven voor de opleidingen diergeneeskunde. Daarenboven vroeg de resolutie om de resultaten en de evaluatie van die toelatingsproef als uitgangspunt te nemen voor verdere beleidskeuzes.
Minister, wat is de stand van zaken van de opvolging van de resolutie, met bijzondere aandacht voor de follow-up van het eerste deel ervan, namelijk een onderzoek naar de elementen en processen die de instroom, doorstroom en uitstroom beïnvloeden bij de studenten in de opleidingen uit het studiegebied diergeneeskunde en de eventuele maatregelen daarrond? Wat is de stand van zaken in verband met de ijkingsproef? En wordt de niet-bindende ijkingsproef voor diergeneeskunde verplicht voordat de inschrijvingen van het academiejaar 2019-2020 starten?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik ben een grote voorstander van de open en democratische toegang tot ons hoger onderwijs. Er bestaan toelatingsexamens voor arts en tandarts en in de kunsten. Daar zijn ook redenen voor om de toegang manifest te beperken. Maar wat mij betreft, blijft het aantal bindende toelatingsexamens het best zo beperkt mogelijk. Het regeerakkoord heeft mij ook geen mandaat gegeven om dat uit te breiden.
We werken in de meeste van onze opleidingen niet met een vooraf vastgelegd aantal plaatsen. Ons regeerakkoord voorziet wel in verplichte niet-bindende toelatingsproeven. Die hebben niet zozeer tot doel om echt te beperken of af te schrikken, maar wel om de opleiding beter af te stemmen op de verwachtingen die opleidingen hoger onderwijs hebben ten aanzien van startende studenten. En daar zit wat mij betreft een heel groot probleem in de diergeneeskunde: de verwachtingen zijn niet afgestemd op de inhoud en de aard van de opleiding.
Ik kan mij moeilijk uitspreken over regelgeving binnen de Franse Gemeenschap, maar ik ben wel grote voorstander van de mogelijkheden die het regeerakkoord mij biedt om werk te maken van een toelatingsproef voor diergeneeskunde, die verplicht is, maar niet bindend.
In de resolutie die jullie goedgekeurd hebben, stond dat er een verplichte, niet-bindende toelatingsproef moest komen. De eerste afname is gebeurd op 5 juli 2017. De resultaten waren niet goed. De proef was trouwens ook niet goed. In Antwerpen en Gent zijn er het afgelopen jaar bijzondere inspanningen geleverd om tot een performante verplichte niet-bindende toelatingsproef te komen. Die proef bestaat uit een compilatie van vragen van de ijkingstoets, de instroomtoets van de Universiteit Antwerpen en de SIMON-test (Studievaardigheden- en InteresseMONitor). De opbouw van die toets, met vragen wiskunde, fysica, chemie en een niet-cognitieve vragenlijst, is afgestemd op de startcompetenties van de bachelor, niet alleen voor wiskunde, maar ook voor wetenschappen.
Dat betekent dat een richting in het secundair onderwijs met zes uur wiskunde de optimale voorbereidende richting is voor de ijkingstoets. Dat betekent niet dat anderen met een sterke interesse of voorkennis in de wetenschappen geen kans zouden maken. Maar we moeten wel duidelijkheid verschaffen over waar de lat ligt. Vorige dinsdag, 25 september, werd de proef, zoals eerder aangekondigd, afgenomen bij de studenten die al ingeschreven zijn aan de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent. De resultaten van die veralgemeende afname zullen in de loop van dit najaar worden geanalyseerd om de proef eventueel nog meer te optimaliseren, en om – daarin kan ik formeel zijn – vanaf het eerstvolgende jaar de toets voor de start van de opleiding verplicht af te nemen.
Voor het zomerreces heb ik aan de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) gevraagd om mij te adviseren omtrent de opleidingen waarvoor de deelname aan een verplichte, niet-bindende toelatingsproef een voorwaarde voor inschrijving kan worden voor het academiejaar 2019-2020. Ik heb daarbij aangegeven dat ik ervan uitging dat voor de opleiding Diergeneeskunde de verplichting kan worden ingevoerd. Ik heb intussen van de VLUHR formeel de bevestiging gekregen dat de deelname aan de verplichte, niet-bindende toelatingsproef vanaf het academiejaar 2019-2020 een verplichte voorwaarde zal zijn om zich te kunnen inschrijven in de opleiding Diergeneeskunde.
De VLUHR geeft wel aan dat de verplichte afnames de eerste jaren nog altijd moeten bijdragen tot het verder valideren van de proef. Dat is logisch. We hebben dat ook in de lerarenopleiding op die wijze gedaan. Ik weet dat ook voor jullie de validiteit en de betrouwbaarheid van de instrumenten zeer belangrijk zijn, maar de tijd is nu wel rijp om te landen en daar een voorwaarde van te maken.
Daarmee is uitvoering gegeven aan de vraag van de resolutie om het bereik van de verplichte, niet-bindende toelatingsproeven prioritair en op korte termijn uit te breiden naar de opleiding Diergeneeskunde. Wat dat betreft, is de kogel door de kerk. Maar we gaan het uiteraard verder opvolgen.
Daarnaast heeft mijn administratie in uitvoering van de resolutie recent een monitoringrapport opgeleverd voor de opleiding Diergeneeskunde, met gegevens rond de instroom en het studiesucces van de studenten. Ik geef u nu graag enkele algemene vaststellingen mee, maar u zult het hele rapport ook nog krijgen. Uit de monitoring blijkt dat de totale instroom van generatiestudenten in de opleiding redelijk stabiel is. Het aandeel Nederlandse studenten schommelt rond de 30 procent, met een uitschieter in het academiejaar 2015-2016.
Het aantal studenten met een nog andere nationaliteit ligt laag. In het academiejaar 2017-2018 zien we dat een verhoogde instroom in de opleiding te wijten is aan een groter aantal – opnieuw – Nederlandse studenten. Het schommelt een beetje. Maar we zien nu weer dat er een iets groter aantal is.
Globaal genomen – en dat is wel van belang, collega’s, en het toont ook aan dat we moeten ingrijpen – ligt het studierendement van generatiestudenten in de opleiding Diergeneeskunde lager dan in analoge opleidingen zoals bio-ingenieurswetenschappen en biologie. Dat sterkt mij ook in de keuze die door jullie gevraagd is en door ons nu ook gemaakt is, om die niet-bindende toelatingsproef in te voeren.
Het studierendement van de niet-Belgische studenten ligt trouwens nóg lager dan dat van Belgische studenten. Aangezien de verplichte niet-bindende toelatingsproef ook op hen van toepassing zal zijn, zal de signaalfunctie ook voor hen pertinent van toepassing zijn. Daarnaast zien we nu al dat het aandeel studenten dat na één jaar stopt in de bacheloropleiding Diergeneeskunde, licht gestegen is over de jaren heen. Het gaat om 30 procent van de starters. Dat lage studierendement heeft ook te maken met het feit dat sommige studenten zelf hun conclusies trekken.
In lijn met het lagere studierendement ligt ook het aandeel studenten dat binnen de nominale tijdsduur een bachelordiploma behaalt, in de opleiding Diergeneeskunde lager dan in de verwante opleidingen bio-ingenieurswetenschappen en biologie. In de master is die afwijking iets minder uitgesproken. Maar goed, in die masters zitten natuurlijk alleen maar studenten die ook al de bachelors hebben doorlopen. Als het gaat over de doorstroom naar de arbeidsmarkt is natuurlijk niet de instroom van generatiestudenten van belang, maar wel het aantal diploma’s dat wordt behaald. Dat aantal stijgt, maar minder snel dan de instroom. Dat is natuurlijk ook logisch, aangezien die stijgende instroom gepaard gaat met een grotere uitval tijdens de opleiding zelf.
In 2016-2017 studeerden er 230 masters af. Analoog met het aandeel internationale studenten zien we dat ongeveer 70 procent van de diploma’s worden behaald door Belgische studenten. De vraag is vervolgens ook of deze gediplomeerden aan de slag kunnen. Vanuit onderwijs hebben we daar moeilijker zicht op, maar als we kijken naar de schoolverlatersstudies van VDAB, dan blijkt dat maar 2,5 procent van de afgestudeerden na één jaar nog werkzoekend is. Langs de ene kant kun je zeggen dat de opleiding het beter doet dan verwante opleidingen als bio-ingenieurswetenschappen of biologie. Maar we weten natuurlijk ook dat heel wat afgestudeerden zelfstandig worden. En de vraag is natuurlijk of er voldoende werk is om iedereen zijn brood op een voldoende wijze te laten verdienen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is duidelijk dat we iets moeten doen in die opleiding, zowel voor de kwaliteit als voor wat u zelf aangeeft, namelijk de tewerkstelling. U zegt dat u geen uitspraken doet over de Franse Gemeenschap. Maar ik denk dat we alle mogelijke initiatieven ter zake moeten meenemen. Het zou ook wijs zijn om te kijken wat de gevolgen zijn van de aanpak bij de Franse Gemeenschap, of die alle toetsen doorstaat. Minister, mijn vraag is dan ook: waarom zouden we het ook niet in Vlaanderen overwegen?
Natuurlijk, wat gebeurt er? Andere landen zeggen: ‘Wij zetten een numerus fixus.’ En dat is het dan. Het gevolg is dan dat de studenten – ik kan het hun niet kwalijk nemen – op zoek gaan naar een andere opleiding. Voor Nederland is het nog gemakkelijk, want Vlaanderen is voor hen ook een ander land, vlakbij, waar ze dan wel de opleiding kunnen volgen waar die maatregelen er niet zijn. Ja, maar zo wordt de verantwoordelijkheid wel doorgeschoven. Want die opleiding is een vrij dure opleiding. Eigenlijk zijn wij met Vlaams belastinggeld de Franse en Nederlandse dierenartsen aan het opleiden, wat toch wel een aberratie is in het systeem.
Ik snap wel dat de Franse Gemeenschap die beslissing neemt. Het lijkt mij ook niet onlogisch dat wij, Vlaanderen, daarnaar kijken, naast de toelatingsproeven die zouden worden geïnstalleerd en die uiteraard van een goed niveau moeten zijn en de juiste zaken moeten meten. Dat onderschrijf ik volledig. Maar ik vind het wel jammer, minister, dat u dat ook niet als een van de mogelijkheden meeneemt, om er ten minste voor te zorgen dat ook die andere landen voor hun verantwoordelijkheid worden gesteld. Want het is wel heel gemakkelijk als één land zegt: ‘Hier kom je niet in. En waar je dan naartoe gaat, dat is niet langer ons probleem en ook niet langer onze kost.’ Dat is natuurlijk wel wat kort door de bocht. Als die Vlaams-Nederlandse top er is, kan dat puntje misschien extra op de agenda worden geplaatst.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil drie elementen aanhalen.
Een, het antwoord is zeer duidelijk: de niet-bindende ijkingsproef is voor het academiejaar 2019-2020 een verplichting.
Twee, wat betreft het rapport dat werd opgesteld over in- en uitstroom, ga ik nu niet reageren. Ik zal dat eerst eens rustig bestuderen. Bij een latere gelegenheid kunnen we daar dan mogelijk op terugkomen.
Drie, ik wil graag een suggestie meegeven. Professor De Vliegher maakt mij attent op een masterproef diergeneeskunde van Ashkan Joshghani over het overaanbod aan praktijkdierenartsen. Het bevat ook een analyse van de Vlaamse en buitenlandse studenten. Ik zal daar nu niet uit citeren. Maar ik geef wel de suggestie mee om het rapport eens te bekijken, zowel door de mensen van uw kabinet die deze problematiek opvolgen, als door de administratie. Ik denk dat het een aantal elementen bevat die de discussie nog kunnen verrijken en die ons kunnen aanzetten tot verdere maatregelen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, eerst en vooral had ik gehoopt dat iedereen zeer blij zou zijn dat we nu eindelijk die toelatingsproef georganiseerd hebben gekregen. Want dit is een mijlpaal. Het is niet zo gemakkelijk. In elk overleg met onze rectoren – en gisteren vond er een overleg plaats – benadruk ik hoe belangrijk het is om die spiegel te kunnen voorhouden en wijs ik op het belang van die diergeneeskunde. Maar een goede proef organiseren vraagt wat tijd. Je kunt dat niet zomaar doen.
Collega’s, ik ben zeker bereid om nog extra rapporten te lezen en suggesties mee te nemen. Maar het belangrijkste is datgene wat we nu doen, namelijk die proef goed georganiseerd krijgen, er een punt van maken dat die het niveau heeft dat aansluit bij het verwachtingspatroon dat we hebben van studenten.
Ik kom heel graag samen met jullie terug op het evaluatierapport dat is gemaakt en dat ik ook zal bezorgen, of dat via onze mensen in jullie mailbox zal terechtkomen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, u hebt gelijk als u zegt dat het een mijlpaal is dat we dat erdoor hebben gekregen. Ik ben ook blij dat er gevolg is gegeven aan de resolutie van collega De Meyer, collega Brusseel en mezelf. We hadden die graag heel wat vroeger ingediend, maar ze is jammer genoeg wat blijven liggen. Voor alle duidelijkheid: ik ben blij dat dat gebeurd is.
Ja, ik zou echt alle opties openhouden. Ik denk dat het wijs zou zijn om mijn suggestie mee te nemen om met uw Nederlandse collega nog eens te kijken wat de Franse Gemeenschap heeft gedaan om een lottrekking te doen onder de buitenlandse studenten. Dat behelst geen zware, grote proeven. Dat is eigenlijk vooral zorgen dat de inhoud en de aantallen, zowel budgettair maar ook wat betreft afstudeermogelijkheden en begeleiding van de studenten, op peil kunnen blijven in de betreffende instellingen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik kan alleen maar herhalen wat ik daarnet heb gezegd. Ik ben enthousiast over de doorbraak voor wat betreft de ijkingsproef. Daarnaast doe ik de suggestie om eens te kijken of er nog interessante rapporten zijn over de problematiek, wat daar de inhoud van is en hoe dit de verdere planning in de toekomst kan versterken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.