Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ook op het vlak van de betonstop hebben we een aantal vragen en bedenkingen. Ik wil beginnen met iets positiefs, namelijk de subsidie voor de ontharding. Dat is een heel goed signaal naar de lokale besturen, bedrijven en particulieren.
Op de klimaattop van 1 december 2016 pakte de minister-president uit met de doelstellingen van een betonstop. De jaarlijkse inname van open ruimte moet worden verminderd van zes hectare per dag vandaag tot drie hectare in 2025. Vanaf 2040 mag zelfs geen bijkomende ruimte meer worden bebouwd.
Volgens onze lezing van het zomerakkoord – ik hoop dat u ons van het tegendeel kunt overtuigen – biedt de Vlaamse Regering geen enkele garantie dat ze deze betonstop binnen de voorziene termijnen zal waarmaken. Dit blijkt onder andere ook uit het Betonrapport dat Natuurpunt onlangs bekendmaakte en dat de betonsnelheid in de 308 Vlaamse gemeenten in kaart bracht. Ik wil ook de voorzitter een compliment geven, zij het een twijfelachtig. In dat rapport wordt Hoogstraten gekroond als de ‘de betonhoofdstad van Vlaanderen’ met een betonsnelheid van viermaal het gemiddelde in Vlaanderen.
In het ontwerp van decreet inzake de woonreservegebieden van het zomerakkoord gaat de regering voor een bescherming van 8000 hectare van de in totaal 13.748 hectare aan woonreservegebieden, maar ze neemt daartoe zelf geen initiatief. Alles wordt overgelaten aan het initiatief van de gemeenten. De minister heeft de afgelopen jaren in het parlement verklaard dat ze werk zou maken van een positieve en negatieve lijst van woonreservegebieden. Betekent de beslissing met betrekking tot de woonreservegebieden in het zomerakkoord dat die 8000 hectare sowieso een openruimtebestemming krijgen? Of hangt de bescherming van die 8000 hectare ook af van een initiatief van de gemeenten? Hangt de bescherming van de overige ongeveer 6000 hectare woonreservegebieden af van het initiatief van de gemeenten? Wat als gemeenten niets doen met betrekking tot woonreservegebieden? Of neemt de minister dat voor haar rekening?
De minister heeft dus de afgelopen jaren bij herhaling verklaard dat ze werk zou maken van een positieve en een negatieve lijst van woonreservegebieden. Daartoe organiseerde ze ook een bevraging van de gemeentebesturen. Betekent de beslissing in het zomerakkoord dat die positieve en negatieve lijst van de kant van de Vlaamse overheid er niet komt en de Vlaamse overheid wacht op het initiatief van de gemeenten hiervoor? Wordt elke verkavelingsaanvraag of vraag voor het vastleggen van groene bestemmingen vanaf nu apart bekeken?
In het ontwerp van Instrumentendecreet van het zomerakkoord gaat de minister ervan uit dat de Vlaamse overheid maar voor twee vijfde van de woonreservegebieden – in totaal 3200 hectare – planschade moet betalen. Hoe wordt die raming onderbouwd?
In het ontwerp van Instrumentendecreet is opgenomen dat eigenaars 100 procent vergoed worden als ze gronden niet mogen verkavelen of bebouwen. Vlaanderen neemt de kost voor de planschade op zich, wat een goede zaak is, want tot nu toe leek het erop dat alle kosten naar de gemeenten geschoven werden. Hoeveel zal die hele operatie maximaal kosten? Hoeveel minimaal? Op de persconferentie over het zomerakkoord van 21 juli sprak u over een vork van 2 tot 9 miljard euro. Hoe en op welke termijn denkt u dit bedrag te kunnen vinden, rekening houdend met de steile ambitie van de Vlaamse Regering om op korte termijn de betonstop te realiseren? Heeft Vlaanderen hiervoor nu de nodige middelen of moet ze die opnemen in het volgende bestuursakkoord?
Het is duidelijk dat er een flagrant onevenwicht is tussen de mogelijke opbrengst van planbaten en de uitgaven die nodig zullen zijn voor het uitbetalen van planschade. Hoe brengt u planbaten en planschade in de huidige legislatuur in evenwicht?
Iedereen verwachtte dat tijdens het zomerakkoord door de Vlaamse Regering ook een beslissing zou worden genomen over het ontwerp van Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Dit is niet gebeurd. Wanneer komt er een beslissing over dat ontwerp van Beleidsplan Ruimte Vlaanderen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Pira, de Vlaamse Regering heeft een belangrijke stap gezet in juli met de goedkeuring van de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, samen met een aantal heel belangrijke voorontwerpen van decreten en ontwerpen van besluiten die de strategische visie in de praktijk omzetten. Ik verwijs naar de regeling met betrekking tot de woonreservegebieden waarover ik straks uiteraard meer details zal geven, de bestemmingsneutraliteit inzake de winning van hernieuwbare energie, de bescherming van de waardevolle bossen, de aanduiding van de watergevoelige open ruimte en signaalgebieden en de intergemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening. Daarnaast hebben we ook de gereedschapskoffer voor de tweede keer goedgekeurd, zijnde het Instrumentendecreet waarin ook hogere planschade is opgenomen. De inhoudelijke beleidslijn is dus bevestigd en we geven er in de praktijk al uitvoering aan. Dat is heel belangrijk en een krachtig richtkader voor de provinciale, gemeentelijke en intergemeentelijke beleidsplannen.
Hoe zit het nu met de woonreservegebieden? Met het voorontwerp van decreet wordt het mogelijk om op korte of middellange termijn duidelijkheid te creëren in verband met wat er met die woonreservegebieden zal gebeuren.
Gemeentebesturen, maar ook particulieren kunnen daarbij een beslissing agenderen. De regeling helpt lokale besturen en de Vlaamse Regering om de doelstelling die in het BRV vooropstaat, zijnde de schaarse open ruimte niet verder innemen, te halen. Die doelstelling impliceert een aanzienlijke schrappingsoperatie van slecht gelegen juridisch woonaanbod. Het is dan ook essentieel dat geen onbebouwd woonreservegebied kan worden aangesneden dan na een dubbele positieve beslissing. Indien de beslissing negatief is, wordt in principe een openruimtebestemming gekoppeld aan de nieuwe bestemming. Zolang er geen vraag is gesteld met betrekking tot de mogelijke ontwikkeling, blijft het gebied uiteraard onbebouwd.
Het genoemde getal in de grootteorde van 8000 hectare woonreservegebied is een aanname die is gemaakt voor de inschatting van de mogelijke planschade. De juiste grootteorde kunnen we natuurlijk op voorhand niet kennen. Dat hangt af van de concrete beslissingen op het terrein. Niettemin zal een beoordeling geval per geval plaatsvinden met de beoordeling op het Vlaamse niveau volgens de decretale criteria, rekening houdend met de gemeentelijke argumentatie en het provinciaal advies.
Het is vooral het tempo waarin deze woonreservegebieden zullen worden herbestemd dat afhangt van het gemeentelijk initiatief, al dan niet in gang gezet door een particuliere vraag. Het mogelijk gemeentelijk initiatief beperkt zich niet tot het voorleggen van aanvragen tot ontwikkeling of herbestemming. Het gemeentelijk initiatief kan ook bestaan uit het zelf ontwikkelen van een visie rond die woonreservegebieden in het kader van een lokaal beleidsplan, of bijvoorbeeld door uitvoering te geven aan een bestaande lokale visie verankerd in een structuurplan of een beleidsplan via een RUP.
U vraagt wat er zal gebeuren als gemeenten op geen enkele manier initiatief nemen. Particulieren kunnen ook initiatief nemen. Gronden waarvoor niemand iets doet, worden ook niet ontwikkeld. Zo simpel is dat.
Ondertussen blijft Vlaanderen in het kader van de eigen ruimtelijke programma's afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur (AGNAS) zelf initiatief nemen in functie van de versterking van de openruimtestructuren. Lokaal geïnitieerde vragen omtrent de herbestemming van woonreservegebieden zullen de prioriteit binnen de Vlaamse RUP-agenda bepalen. De Vlaamse Regering heeft besloten om geen totale negatieve lijst in één beweging goed te keuren en te herbestemmen. Er is ook geen totale positieve lijst. We zijn afgestapt van dat principe.
Daarvoor zijn er een aantal redenen. Eerst was er een vrijblijvende bevraging van de gemeenten. Sommige gemeenten hebben niet geantwoord en andere wel. Het was een heel nuttige bevraging, maar je moet er rekening mee houden dat we niet van alles een overzicht hebben. Uiteraard is er ook een budgettaire reden. Als je dat in de tijd kunt spreiden, zoals we nu hebben beslist, dan wordt de planschadevergoeding gespreid in de tijd. Als je met een lijst en een RUP werkt, dan moesten we dat bedrag in een keer ophoesten. Dat gaat niet. Daarom is het goed dat we in stukjes kunnen werken, gefaseerd op maat van gemeenten en van particulieren.
Er is geopteerd voor een verlenging van het initiatief op een ander vlak. Ik draag de lokale autonomie hoog in het vaandel en het is belangrijk dat de lokale visie wordt meegenomen.
Het Vlaamse beleidsniveau neemt ook verantwoordelijkheid op. We engageren ons om gewestelijke RUP’s op te maken en de planschade die daaraan gekoppeld is, wordt door ons ten laste genomen. De Vlaamse overheid zal de planschade die daarmee gepaard gaat, op zich nemen. Dat is vaak de drempel waarom lokale besturen dat niet doen: als wij een RUP nemen, moeten we ook wel de kosten dragen. Het is dus heel belangrijk dat we aangeven dat de Vlaamse overheid die planschade zal dragen.
In functie van de voorgenomen herbestemming van bepaalde woonreservegebieden is er een raming gebeurd gebaseerd op een hypothese om te helpen daar zicht op te krijgen. Dat gebeurt niet in het Instrumentendecreet, maar wel degelijk in de aanpak van de woonreservegebieden. Het is moeilijk om een heel juiste inschatting te maken van de financiële impact. Alles hangt af van hoeveel er al of niet zal worden geschrapt. Je zou er kunnen van uitgaan dat ongeveer twee vijfde van de totale oppervlakte effectief planschade verschuldigd zal zijn. De planschade wordt bepaald door een commissie. Het is niet omdat een heel gebied wordt aangemeld als woonreservegebied dat wordt geschrapt, dat het hele gebied dezelfde waarde krijgt. Als een deel gelegen is aan een goed uitgeruste weg, zal de grondcommissie ook beslissen dat de waarde van de grond daar hoger is dan bijvoorbeeld verder op het terrein. Het is heel moeilijk om dat in te schatten.
Het verschuiven van de toepassing van wel of niet in aanmerking naar minder of meer in aanmerking komen, lijkt op hetzelfde neer te komen. De praktijk zal uitwijzen wat de effectieve planschadekost zal zijn.
Het Instrumentendecreet heeft de vergoedingsregeling gewijzigd. Het is voor de tweede keer goedgekeurd, waardoor een grotere planschade verschuldigd zal zijn. Vlaanderen zal de RUP’s opmaken. Op het moment dat er concrete vragen komen, zullen we daar een concrete raming aan kunnen koppelen. Ik kan vandaag geen uitsluitsel geven over concrete budgetten omdat dat in de tijd zal worden gespreid en omdat het zal afhangen van de vragen die er zullen komen.
Mevrouw Pira, u laat in uw vraag de veronderstelling naar boven komen dat opbrengsten uit planbaten en uitgaven voor planschade in budgettair evenwicht moeten zijn. Ik wil nogmaals benadrukken dat beide instrumenten nooit geconcipieerd zijn om in evenwicht te zijn. Als het ons menens is met het BRV, hopen we ook dat er veel meer planschade zal moeten worden betaald dan dat er planbaten zijn. Planbaten is als er iets wordt gebouwd, planschade is als er iets niet wordt gebouwd. Ik hoop dat het niet in evenwicht is, want anders wordt ons Beleidsplan Ruimte Vlaanderen ook niet op de juiste manier uitgevoerd. Planschade is een vergoeding voor een effectief toekomstig waardeverlies ten gevolge van een bestemmingswijziging, planbaten is een gedeeltelijke recuperatie van een potentiële waardevermeerdering bij een planningsinstrument.
Dit is dus een goede beslissing, en die zal de open ruimte verder vrijwaren.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, mijn bezorgdheid was of de betonstop in 2040 wordt gehaald. Dat is dus een vraag naar tijd. Onze interpretatie van de lezing van het zomerakkoord was terecht, namelijk dat u de opmaak van een positieve en negatieve lijst loslaat en volledig overlaat aan de gemeente. Ik denk dan dat u de regie van de betonstop loslaat. Dan is er geen garantie dat 2040 wordt gehaald. Het argument dat u geen budget hebt als u een negatieve lijst opmaakt omdat dat plots veel geld kost, vind ik geen argument, want dat kunt u evengoed faseren. Het gaat erom dat er al sinds de opmaak van het groenboek ten tijde van minister Muyters sprake is van een positieve en een negatieve lijst bij wijze van quick wins. Nu, zeven jaar later, zegt u dat u dat principe loslaat. Hiermee laat u de regie los en laat u alles afhangen van het initiatief van particulieren of gemeenten. Ik blijf dus ongerust omdat u het principe van de positieve en de negatieve lijst loslaat.
Uit het betonrapport van Natuurpunt blijkt zeer goed dat de laatste 30 jaar de leefdichtheid daalde van 36 inwoners per hectare naar 25 nu. Als je het betonrapport bekijkt, zijn er maar 45 gemeenten die de omslag hebben gemaakt naar verdichting. Al de rest blijft qua aantal inwoners per hectare dalen. Dat geeft dus aan dat die omslag voor heel Vlaanderen nog heel veraf is. Dat betekent dus ook dat de omslag naar verdichting, dat de normale evolutie van de woningmarkt, waar u meestal naar verwijst… U hebt al dikwijls gezegd dat er appartementisering is, dat er meer groepswoningbouw is, dat er meer compactere bouw is, en dat die fenomenen niet volstaan om de noodzakelijke omslag op het Vlaamse niveau te maken. Een actief betonstopbeleid is dus noodzakelijk om de urgente doelstellingen te halen. Dit tweede element komt uit dat rapport dat zeer lezenswaard is.
Ten derde wil ik verwijzen naar de Codextrein, waar u een aantal beslissingen hebt genomen die de betonstop verderaf brengen dan dichterbij. Natuurpunt vraagt om die beslissingen terug te schroeven.
Minister, u kunt me er met de beslissingen van het zomerakkoord niet van overtuigen dat die betonstop in 2040 zal worden gehaald. Ik vraag u nogmaals om mij uw argumenten aan te reiken en mij daar wel van te overtuigen.
De heer Vandaele heeft het woord.
De regeling die voorligt werkt inderdaad niet meer met lijsten, maar bekijkt geval per geval. Op zich kan dat natuurlijk ook werken. Sommige zaken kunnen al niet meer, zoals de fameuze groepswoningen via KB 72. Dat is weg en daar waren wij al lang vragende partij voor. Er is ook een oplossing voor bestaande woningen die zonevreemd zijn in woonuitbreidingsgebied. Dat zijn toch positieve dingen. Wat nu voorligt is in grote lijnen goed.
Minister, we hebben wel nog vragen bij de mogelijkheid die nog altijd bestaat om via een principieel akkoord alsnog woonuitbreidingsgebieden aan te snijden zonder MER en zonder initiatief van de overheid. Er zijn nu weliswaar kwaliteitseisen die er vroeger niet waren. Dat is een positieve kanttekening daarbij. Maar het kan nog steeds.
Mevrouw Pira heeft het ook over het BRV. Ja, we stellen vast dat om een werkbaar BRV te hebben, je een strategische visie nodig hebt, maar ook beleidskaders. Die beleidskaders zijn er nog niet, of onvoldoende, of onvoldoende doortimmerd. Als je dat vaststelt, is het waarschijnlijk niet verstandig om daar holderdebolder mee door te willen gaan. Daar lopen we wat vertraging op.
Het verhaal van het Instrumentendecreet is ook niet nieuw. Dat ligt al een tijd op tafel en daar zitten heel wat positieve elementen in. Het moet allemaal nog werken en om het te doen werken, zullen er zeker middelen nodig zijn. De planschade optrekken naar 100 procent is prima, maar dan moeten er middelen zijn om dat allemaal te kunnen dragen.
Minister, u hebt gelijk dat het niet alleen uit planbaten kan komen. Met die planbaten kunnen mensen, zonder dat ze daar zelf een inspanning moeten voor doen, door een loutere beslissing van de overheid een meerwaarde realiseren. Die mensen moeten dan ook bereid zijn om daarvan, meer dan vandaag, een deel aan de overheid af te staan om de andere mensen die een nadeel ondervinden van die beslissing van de overheid, daarmee te vergoeden.
We zien die planbaten inderdaad stijgen, 25 en 50 procent, maar dat zal niet volstaan. U hebt daarin gelijk, minister. Ik hoop dat het principe toch rechtblijft, want na de beslissing van de Vlaamse Regering hoorden we hier en daar al wat geruis van collega's die zeiden dat ze dat niet willen. Als die beslissing is genomen, moet ze inderdaad ook worden uitgevoerd.
Collega Pira, ik hoop dat u naast de studie ook andere reacties hebt gelezen, ook over hoe het stadsbestuur van Hoogstraten daarop heeft gereageerd. Het is niet correct om een uitdaging die op het Vlaamse niveau wordt gecreëerd, een op een terug te koppelen naar elke gemeente. Er zijn veel lokale verschillen, en dat is ook de reden waarom de zaken op een goede, evenwichtige manier, ook op het vlak van ruimtelijke ordening, moeten worden afgewogen.
In Hoogstraten wordt geen enkel reservegebied aangesproken. Daar gaat het enkel over het feit dat we in 2006 als een kleinstedelijk gebied werden aangeduid. Daarbij zijn extra woongebieden en extra industriegebieden aangeduid, net om die centrumrol op te nemen. Dat was geen lokale, maar een bovenlokale keuze. In de jaren nadat zulke gebieden zijn aangeduid, krijg je ook een ontwikkeling. Dat kun je zien in de cijfers van de afgelopen tien jaar. De cijfers van die beleidsbeslissing een op een doortrekken in de komende tien of twintig jaar, is helemaal niet correct. Dat ziet u toch ook heel duidelijk. Met cijfers kan men het een of het ander aantonen naargelang men wil dat de mensen erin kunnen lezen. Ik vind het spijtig dat het verhaal op die manier wordt verengd.
Het zijn heel bewust aangeduide gebieden en in wat vandaag wordt ontwikkeld, wordt rekening gehouden met alles wat op het Vlaamse niveau wordt meegegeven, zijnde zuinige en duurzame ontwikkelingen in goed gelegen gebieden. Dat wordt uiteraard gerespecteerd. Als een overheid tien jaar geleden besliste om daar net meer ontwikkeling te doen, dan is het logisch dat daar die ontwikkeling ook gebeurt. Dit wil ik even meegeven als duiding van de studie. Ik nodig u uiteraard graag uit naar Hoogstraten als u daar meer informatie over wilt. Misschien is het een goed idee om ineens de hele commissie uit te nodigen.
Ik wil ook nog even ingaan op de leefdichtheid omdat dat me bezighoudt. We zeggen vooral dat we de woondichtheid – vijfentwintig of zelfs dertig woningen per hectare in kleinstedelijk gebied – willen nastreven. Leefdichtheid is de nieuwe definitie die is gelanceerd in deze studie, en daarin worden ook de industriegebieden meegeteld. In dertig jaar tijd hebben we een gigantische evolutie gehad. Dat is ook de reden waarom het parlement een nieuwe beslissing vraagt. We moeten duidelijk aangeven dat het niet is omdat we de afgelopen dertig jaar dat beleid hebben gehad, dat we dat zomaar mogen doortrekken, en ook niet gemeente per gemeente. In een stad is elke vierkante meter, uitgezonderd de groenzones, verhard. Daar lagen natuurlijk ook niet de nieuwe industriegebieden.
Als we de cijfers lezen, moeten we juist reflecteren om te zien wat we hier beleidsmatig kunnen uithalen, om dan te bekijken of we de beleidsmaatregelen die nu worden genomen, kunnen bijsturen. Ik ben wel positief over de beslissing die de regering heeft genomen. Daar zitten effectief maatregelen in die het mogelijk maken om naar beter, zuiniger, duurzamer woonontwikkeling te gaan.
Het gaat niet over omzettingen. Vandaag ervaren we allemaal dat de omzetting van zachte gebieden naar harde bestemmingen bijzonder moeilijk of zelfs nihil is. De maatregelen in de woonreservegebieden hebben heel duidelijk effecten in de verschillende gemeenten. De bevraging daar toont duidelijk aan dat gemeenten wel meedenken in die richting.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Pira, waarom moet ik u overtuigen dat het niet zo is dat we de regie afgeven aan de lokale besturen? Ik geloof in de gemeentelijke autonomie, maar we hebben wel een heel nieuw kader goedgekeurd. We hebben ook de knelpunten die er vandaag op het terrein zijn voor de lokale besturen om die beslissingen te kunnen nemen of ervoor te zorgen dat er een draagvlak voor is, net aangepakt. Ik verwijs naar het Instrumentendecreet. Een van de knelpunten bijvoorbeeld is dat als je een beslissing neemt om een bestaande bouwgrond niet te laten ontwikkelen, je vandaag geen volledige schadevergoeding krijgt als eigenaar. Wij bepalen dat die in de planschade naar 100 procent gaat zoals het in het Instrumentendecreet staat. Dat is een voorbeeld. Er zijn ook tal van nieuwe instrumenten, zoals stedenbouwkundige ruil. De knelpunten op het terrein pakken we aan. We zorgen ervoor dat dat draagvlak vergroot.
Voor de woonreservegebieden is het niet zo dat een lokaal bestuur zomaar alleen kan beslissen om dat wel of niet aan te snijden. De overheid moet meekijken, er moet een dubbel positief advies zijn. Ik vind het heel belangrijk om dat hier mee te geven. Als blijkt dat dat niet kan worden ontwikkeld, is het de Vlaamse overheid die de vergoeding van planschade zal betalen.
We hebben een vrijwillige bevraging gedaan van de lokale besturen: zijn er gebieden die u wilt schrappen? Daar kwam heel wat positieve reactie op. Dat toont dat lokale besturen ook de niet goed gelegen woonreservegebieden niet verder willen ontwikkelen. Ik wil niet met één pennentrek, zoals u al vier jaar vraagt, alle woonreservegebieden schrappen.
Bepaalde woonreservegebieden zijn beter gelegen dan sommige woongebieden. Als ze bij de kern aansluiten en goed zijn ontsloten, kunnen ze veel beter zijn gelegen dan sommige woongebieden die in het verleden zijn aangeduid en die misschien beter worden geschrapt.
Ik vind het niet goed al die woonreservegebieden met een pennentrek te schrappen omdat daar geen visie achter schuilt die naar het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen kan worden teruggebracht. We willen enkel de groei in en rond de kernen versterken.
Het gaat trouwens niet alleen om de randvoorwaarden die ik daarnet heb opgesomd. Ik heb recent aangekondigd dat 4,5 miljoen euro aan subsidies beschikbaar is voor de onthardingsprojecten. Dat gebeurt allemaal op het terrein. De lokale besturen en wijzelf maken daar volop werk van.
Het rapport van Natuurpunt Vlaanderen heeft zijn verdiensten. Ze benoemen een aantal zaken zeer duidelijk en de lokale besturen worden hier ook op aangesproken. Ik ben ervan overtuigd dat ze hiertoe bereid zullen zijn.
Wat de principiële akkoorden betreft, staat in het voorontwerp van decreet dat de akkoorden die voor 21 juli werden aangevraagd, blijven lopen. Er kunnen op die manier echter geen nieuwe akkoorden meer worden afgesloten. Ze zullen worden beschouwd als vragen die worden geformuleerd op basis van de nieuwe procedure voor de woonreservegebieden.
Ik voel veel enthousiasme op het terrein. Ik krijg hier veel reacties op. Ik heb deze ochtend in Gent ook strategische projecten afgetrapt. Er zijn veel gebiedsgerichte strategische projecten die al de principes in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen op het terrein uitrollen en waarbij veel actoren zijn betrokken. Ik ben dus niet pessimistisch. Ik denk dat een heel nieuwe omslag aan de gang is. Ik ga er niet mee akkoord dat we de regie volledig loslaten. Het is een samenwerking. Dat is de hand die de Vlaamse Regering heeft uitgestoken. Indien woonreservegebieden worden geschrapt, zullen wij de planlasten te onzen laste nemen. Dat zal voor veel gemeenten een drempel wegnemen om die stap te zetten.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, telkens als het over de betonstop gaat, vermeldt u in uw antwoord dat u niet alle woonreservegebieden met een pennentrek wil schrappen. Ik heb dat nooit beweerd. In het voorstel van resolutie dat we hierover een paar jaar geleden hebben ingediend, staat dat ook niet. Ik zie ook in dat bepaalde woonreservegebieden goed liggen en dat sommige gewone woongebieden slecht zijn gelegen. Die gebieden kunnen dan het best worden geruild. U moet me niet als een of andere radicale denker afschilderen, want dat ben ik niet. Ik probeer altijd goed na te denken.
Ik denk dat er op het terrein een enthousiasme is om de open ruimte zo veel mogelijk te bewaren. In die zin is het ook goed dat de Vlaamse Regering hiervoor zelf in de financiële ruimte zal moeten voorzien. Het gaat dan om de volgende Vlaamse Regering, want in uw antwoord hebt u niets gezegd over een budgettaire ruimte waarin u nu zult voorzien. Dat wordt naar de volgende Vlaamse Regering doorgeschoven.
Indien we de betonstop tegen 2040 echt willen realiseren, denk ik toch dat de Vlaamse overheid voor de regie moet zorgen en dat de lokale overheden het initiatief moeten nemen. Hoewel dit eigenlijk al zeven jaar in het vooruitzicht wordt gesteld, laat u de positieve en negatieve lijst los. Dit toont aan dat de Vlaamse overheid de regierol loslaat. We zullen zien hoe dit op het terrein evolueert.
Mevrouw Rombouts, u hebt dit antwoord blijkbaar al veel gegeven, zeker na de kroning tot betonhoofdstad. Ik wil uw uitgebreide argumentatie even laten bezinken. Misschien kan de commissie eens een studiereis naar Hoogstraten maken. Ik vind dat een goed idee.
Na de beslissingen die in het zomerakkoord staan, houd ik mijn hart vast. Er is een financiële verschuiving naar de volgende Vlaamse Regering en een instrumentele verschuiving naar de lokale besturen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.