Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
In het onderwijs staan, is een mooie job, minister. Een leraar is iemand die met veel motivatie en met veel kennis de volgende generaties kinderen opleidt. En we hebben schitterende leraars in Vlaanderen, laat dat heel duidelijk zijn. We moeten dat ook regelmatig bevestigen.
Sinds 2007 geldt de decretale verplichting voor scholen om leerkrachten aan de hand van hun functiebeschrijving om de vier jaar te evalueren. Een professionele evaluatieprocedure maakt deel uit van een goed uitgebouwd personeelsbeleid. Leerkrachten krijgen daarbij de mogelijkheid om zelf te reflecteren over hun manier van lesgeven en over hun bijdrage aan het schoolteam. Dat leidt dagelijks tot een hoge betrokkenheid. Een goede dialoog tussen directie en leerkracht draagt bij tot een hoge waardering van ieders standpunt en werkwijze. Een goede functionerings- en evaluatieprocedure kan er zelfs toe leiden dat leerkrachten die tijdelijk iets minder functioneren, zichzelf bijsturen of zelfs kunnen worden bijgestuurd. De leerkracht krijgt een nieuwe kans om onder begeleiding weer op de werkvloer te kunnen groeien.
Zeer uitzonderlijk wil een leerkracht die kans niet grijpen en moet de directie de leraar een onvoldoende als evaluatie geven. Er is natuurlijk ook weleens een leraar bij wie er sprake is van een tuchtprobleem. Ook die krijgt zijn tweede en derde kans, maar ook hier kan bij slechte wil een evaluatie als onvoldoende worden geformuleerd. Slechts na twee opeenvolgende negatieve of onvoldoende evaluaties kan een leerkracht worden ontslagen. De leraar in kwestie heeft ook alle beroepsprocedures ter beschikking. Wie op het einde van de rit een onvoldoende krijgt voor functioneren, kan bij het college van beroep terecht. Bij een evaluatie onvoldoende voor tucht, moet je bij de kamer van beroep aankloppen.
In het schooljaar 2015-2016 zijn 35 vastbenoemde leerkrachten ontslagen op een totaal van 185.000. Dat is niet alarmerend, maar toch het hoogste aantal in vijf jaar tijd.
De evaluatieprocedure in het onderwijs was in het verleden reeds voer voor discussie in de commissie Onderwijs. Enkele jaren geleden nam een OBPWO-onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek) de evaluatiepraktijk onder de loep. In 2016 publiceerde ook het Rekenhof een analyse van de manier waarop de evaluatieprocedure wordt toegepast in het onderwijs. Beide analyses legden enkele werkpunten bloot. Zo ervaarden veel directeurs de huidige evaluatieprocedure als ingewikkeld en formalistisch. Verder bleek uit analyse dat veel directieleden tijdsgebrek ervaren om alle personeelsleden op tijd te evalueren en dat ze procedureslagen vrezen.
Recent, op 18 juni 2018, riep een lerarenopleider in de krant nog op om de evaluatieprocedure te versoepelen, zodat directies beter kunnen reageren wanneer zij een probleem bij een leraar zouden vaststellen.
Minister, kunt u stilstaan bij de analyse van de lerarenopleider, die aangeeft dat de evaluatieprocedure op dit moment te complex is, dat veel directeurs ervoor terugdeinzen om een evaluatieprocedure op te starten, dat die procedure te log en te tijdrovend zou zijn, en dat directies die dus niet op een vloeiende manier in hun agenda krijgen?
Uit de cijfers blijkt dat 35 leraars daadwerkelijk uit het ambt zijn gezet. Zijn er dan nog processen verlopen waarbij de leraar of de directeur door een procedurefout weer aan de slag moest?
Wat is de stand van zaken van de gesprekken met de vakbonden en de onderwijsnetten om de evaluatieprocedure te herbekijken? Liggen er nog voorstellen op tafel? Is er een timing vooropgesteld?
Plant u zelf nog maatregelen om directies en leerkrachten te ondersteunen om hun evaluatiepraktijk te professionaliseren?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Celis, we hebben over deze problematiek in deze commissie een zeer uitgebreide gedachtewisseling gehad naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof over de personeelsstatuten in het basisonderwijs en het secundair onderwijs. En ook later, op 14 april, hebben we hierover in deze commissie gedebatteerd. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op uw schriftelijke vraag nummer 342 over deze materie.
Er bestaat een evaluatieprocedure in het onderwijs, die werd ingevoerd in cao VIII in 2006. Ik heb het wat lastig met het feit dat het instrument van functionerings- en evaluatiegesprekken voortdurend in een negatieve context geplaatst wordt, om disfunctionerende personeelsleden te kunnen ontslaan. In essentie is dat niet de finaliteit van zo’n functioneringsgesprek, wat mij betreft. De finaliteit van een functioneringsgesprek is voor mij dat het een instrument is van een positief en motiverend personeelsbeleid, waarmee leerkrachten vooral vertrouwen moeten krijgen van de evaluator. Uiteraard heeft die procedure ook een sanctionerend onderdeel.
Verder heb ik al gezegd dat men hier genuanceerd mee moet omgaan. Enerzijds kan men niet zomaar stellen dat de evaluatieprocedure te omslachtig zou zijn, waardoor een negatieve evaluatie wegens procedurefouten al te vaak wordt vernietigd door het college van beroep. Ik herhaal de drie essentiële verplichtingen die er in principe zijn voor die eerste evaluator. In de eerste plaats moet men ervoor zorgen dat alle personeelsleden hun evaluatoren kennen. Dat vind ik de logica zelf. Daarnaast moeten personeelsleden ook weten op welke basis ze zullen worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat er een geïndividualiseerde functiebeschrijving moet zijn. Ook dat is wezenlijk. Als je ergens werkt, moet je weten wat de functiebeschrijving is en op welke basis je wordt geëvalueerd. Dat vind ik helemaal niet omslachtig. En ten derde moet de eerste evaluator er ook voor zorgen dat bij een dreigende negatieve evaluatie, het betrokken personeelslid voldoende wordt gecoacht of begeleid.
Anderzijds heeft het Rekenhof enkele aanbevelingen meegegeven om de evaluatieprocedure te optimaliseren, over de uitbreiding van het aantal mogelijke evaluatoren of over een meer gedifferentieerde aanpak. U weet, collega’s, dat deze problematiek mij zeer nauw aan het hart gaat, omdat ik ervan overtuigd ben dat niet zozeer de vaste benoeming, maar wel de wijze waarop men vandaag omgaat met de evaluatieprocedure het grootste probleem is in onderwijs. Daarom zijn op mijn verzoek in de recent afgesloten cao XI alle sociale partners, werkgevers en vakbonden, samen akkoord gegaan om het gesprek aan te gaan om die evaluatieprocedure te herzien, op basis van vast te stellen mogelijke knelpunten en het auditrapport van het Rekenhof, met het oog op meer nadruk op coaching, vermindering van planlast, mét behoud van de rechtszekerheid voor de personeelsleden. Op 4 september worden de gesprekken opgestart. Ze moeten afgerond zijn tegen 1 november, met het oog op aanpassingen aan de evaluatieprocedure, die kunnen ingaan vanaf 1 september 2019. We laten dit dus niet liggen. Dit is voor mij een elementair onderdeel van cao XI. Gisteren is de uitnodiging voor 4 september vertrokken. Op 4 september zal Adri De Brabandere, de man die hier toelichting gegeven heeft bij de audit, aan alle sociale partners uitleg verschaffen over de aanbevelingen die het Rekenhof heeft gedaan. Ik denk dat dat een goede startbasis is om tot een wijziging van de evaluatieprocedures te komen.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Dank u wel voor het antwoord, minister. Ik dacht dat u er nog wat bij zou vertellen. Het laatste stuk, de opstart van de gesprekken, is bijzonder boeiend en interessant. Ik ben daar ook heel blij mee, maar ik dacht dat u misschien nog iets zou zeggen over de timing en zo.
Tegen november moet het gedaan zijn. De gesprekken lopen tussen september en november, want ik wil dat de nieuwe procedure op 1 september 2019 kan ingaan.
Perfect, ik heb dat ook genoteerd. Ik ben daar enorm tevreden over.
Ik heb in de inleiding bij mijn vraag ook gezegd dat het heel belangrijk is om daar op een positieve manier mee om te gaan. Sanctioneren als dat nodig is, maar alle instrumenten aanreiken om te verbeteren en te ondersteunen. Een positieve benadering, zeker binnen onderwijs, zowel van jongeren als van leerkrachten, daar moeten we zeker van uitgaan.
In gesprekken die ik met leerkrachten en directies heb, blijkt dat er inderdaad nog wel een aantal haken en ogen aan het verhaal zitten, maar het was voor mij een beetje pijnlijk om bijvoorbeeld te horen dat directieleden zeggen dat ze terughoudend zijn tegenover functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken omdat het al zo moeilijk is om mensen aan te trekken in onderwijs en om bijvoorbeeld interims voor ziekteverloven vast te krijgen, laat staan dat je dan over kwaliteit en evaluatie durft te spreken. Dat is natuurlijk een spijtig gegeven, want als je ervan uitgaat dat al onze leerlingen recht hebben op zeer goed en zeer degelijk onderwijs, dan weet je natuurlijk dat functioneren en evalueren daar een onderdeel van zijn. Daar zou ik onze directies en onze evaluatoren willen helpen en ondersteunen om dat positieve verhaal te brengen, maar om langs de andere kant ook zeker niet bang te zijn om functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken te voeren.
Het is heel mager om te zeggen: mensen blijven weg en we hebben niemand die hier de invulling kan geven aan het tekort aan leerkrachten. Dat mag natuurlijk de motivatie niet zijn om een aantal zaken niet te doen. Maar samen met u ben ik zeer benieuwd naar de gesprekken die gaan komen. Daar zal natuurlijk een degelijke bijsturing gebeuren. En 1 september 2019 zal ook al heel snel aan de orde zijn.
De heer De Meyer heeft het woord
Het thema is ongetwijfeld belangrijk. Minister, u hebt zeer terecht verwezen naar cao XI, met zeer duidelijke data: gesprekken afgerond tegen 1 november 2018 en ingang op 1 september 2019. Bovendien is deze cao ook goedgekeurd door de sociale partners.
De vraag blijft bij mij wel of het versoepelen van de evaluatieprocedure dé eerste prioriteit is. We moeten weten dat er hoe dan ook steeds rechten en plichten zullen zijn en dat die duidelijk afgebakend moeten zijn. Collega Celis heeft er al op gewezen dat directies de durf zullen moeten hebben om te evalueren, maar nog belangrijker dan de durf is natuurlijk de deskundigheid. En waar hier tot nog toe niet over gesproken is: dit is niet in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de directies, maar wel van de schoolbesturen, die daarvoor uiteraard ook de nodige deskundigheid moeten hebben
Mevrouw Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega's. Ik ga zeker akkoord met alle aanvullende opmerkingen.
Collega Celis zegt dat het al zo moeilijk is om leraren aan te trekken. Collega De Meyer zegt dat men deskundig moet zijn. Ik vind dat allemaal elementaire zaken. We hebben het daarnet gehad over pesten en welbevinden. Voor het welbevinden van een leraar is het zeer belangrijk dat er elk jaar een evaluatie is. Want het ergste vind ik dat je in een job gegooid wordt en dat je losgelaten wordt – bijvoorbeeld bij jonge leraars: na drie jaar krijg je geen TADD, we zeggen niet waarom, zoek maar elders. Ik vind dat elementair voor je welbevinden en voor je goed functioneren. Laat mij daar duidelijk in zijn. Dit kan niemand afschrikken. Zelfs op mijn kabinet komen mensen soms vragen naar een evaluatie om te weten waar ze staan, wat ze goed doen, wat ze minder goed doen. Dit moet dus eigenlijk een elementair onderdeel uitmaken van een bedrijfscultuur of van een schoolcultuur.
Collega De Meyer, u hebt gelijk dat je moet weten hoe je dat moet doen, maar dat is natuurlijk het verschil tussen een directeur en een leraar. Dit is een kerntaak van een directeur, zorgen dat je personeel gecoacht wordt, begeleid wordt, dat verbeterpunten worden aangepakt. Of je nu vastbenoemd bent of niet, dat speelt totaal geen rol. Dat moet eigenlijk een elementair onderdeel zijn, ook om een groep te kunnen vormen.
Dus u hebt beiden gelijk met uw opmerkingen. Ik vind de evaluatie een wezenlijk onderdeel van een schoolcultuur. Het is zowel voor een directeur, voor schoolbesturen als voor een leerkracht elementair dat men er belang aan hecht, zich laat bijscholen en er goed mee omgaat.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik ben het helemaal met u eens. De laatste jaren dat ik lesgaf, had ik het geluk om ook mentor voor beginnende leerkrachten te mogen zijn. Je hebt daar frisse ruimte, zonder dat het woord functioneren of evaluatie moet vallen, om heel wat ondersteunende tips te geven om zaken die men als moeilijk en lastig ervaart, beter te doen. Ik denk dat er nog heel wat marge is en mogelijkheden zijn om op een positieve manier met die mensen om te gaan. Want weten waar men staat, kwalitatief kunnen verbeteren, daar kan niemand tegen zijn.
Ik deel ook de opmerkingen die collega De Meyer heeft gemaakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.