Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik kon deze vraag ook in de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie (IPC) hebben gesteld. Ik heb dat niet gedaan omdat het een vervolg is op de vorige IPC, en dan moet ik zes maanden wachten op het antwoord.
Tijdens de laatste bijeenkomst van de IPC informeerde ik naar de plannen van de Taalunie ten aanzien van taaltechnologie. Ik ben geen specialist in taaltechnologie, maar het gaat dus om toepassingen van gesproken of geschreven taal in digitale omgevingen zoals in de Nederlandstalige software op uw gps, uw Siri of uw Google Assistant. Het zijn toepassingen die maken dat het Nederlands ook in die geautomatiseerde systemen gebruikt wordt. Denk maar aan de aankondigingen in de stations, die geautomatiseerd Nederlands zijn. Je hoort het vaak aan de tonaliteit en de zinsbuigingen die niet altijd helemaal oké zijn.
Uit het antwoord van de algemeen secretaris meen ik op te maken dat de plannen inzake taaltechnologie vandaag zo goed als onbestaande zijn. De artificiële toepassingen of artificiële intelligentie zijn best belangrijk als we inzake nieuwe technologische toepassingen aanwezig willen blijven met het Nederlands. Men noemt het ook ‘enabling technology’, technologie die het mogelijk maakt taal automatisch te verwerken. Zonder die systemen zouden wij vandaag aangewezen zijn op vreemde talen. Kijk maar op uw gps, Siri of zo, u vindt daar niet eens alle Europese talen in die automatische systemen.
Het antwoord dat ik kreeg van de algemeen secretaris was niet echt bevredigend. Ik had op dat moment onvoldoende informatie bij mij om er nog dieper op in te gaan, en daarom stel ik deze vraag om uitleg. Als een taal wil overleven in de digitale, globale, meertalige toekomst, is het een absolute voorwaarde te beschikken over een robuuste, actuele digitale taalinfrastructuur.
De Taalunie heeft daarbij met het programma STEVIN – tot 2010 – een grote rol gespeeld. Daarin speelden de Vlaamse overheid, academia en het bedrijfsleven tevens een grote rol om een zogenaamde BATAVO (digitale basistaalvoorzieningen) voor gebruik in databanken en software te ontwikkelen in het Nederlands. De link is https://www.nemokennislink.nl/publicaties/stevin-2004-2010/.
Acht jaar geleden werden deze activiteiten afgerond, dat is een eeuwigheid in het digitale tijdperk. Uiteraard lopen er in Nederland en Vlaanderen projecten op het gebied van taal- en spraaktechnologie, maar een overkoepelend programma is er niet en de Taalunie speelt geen rol meer, terwijl de zorg voor de toekomst van het Nederlands toch een van de belangrijkste taken is van de Taalunie. In de nieuwsbrief van de Taalunie van deze maand staat een artikel over de plaats van het Nederlands in de digitale wereld gerelateerd aan de taal- en spraaktechnologie. Voor de rest worden daar geen opties vanuit de Taalunie gedaan.
Minister, bent u op de hoogte van de baanbrekende rol die het STEVIN-programma en BATAVO voor het Nederlands hebben gespeeld? Ik vermoed van wel. Bent u ervan overtuigd dat de NTU de nodige aandacht moet blijven besteden aan de toekomst van het Nederlands in taal- en spraaktechnologie? Is de NTU momenteel betrokken bij de projecten inzake digitale taalinfrastructuur en taaltechnologie? In welke hoedanigheid bent u bereid met de overige leden van het Comité van Ministers overleg te plegen over de noodzaak dat het NTU een actieve rol speelt in de verdere ontwikkeling van digitale taaltechnologie? Kan niet minstens worden onderzocht welke rol de NTU kan spelen?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, de NTU heeft een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van het STEVIN-programma en van BATAVO, de digitale taalinfrastructuur voor het Nederlands die onder andere uit het STEVIN-programma is ontstaan en die nadien bij de Centrale voor Taal- en Spraaktechnologie (TST) is ondergebracht. Dit wordt momenteel beheerd door het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT).
Met BATAVO en de ontwikkelde technologie heeft het STEVIN-programma een belangrijke basis gelegd. Vervolgens hebben de overheden besloten geen gezamenlijk programma meer te financieren. Zowel in Vlaanderen als in Nederland zijn echter belangrijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten gefinancierd waarin geavanceerde taal- en spraaktechnologie voor het Nederlands is ontwikkeld.
De NTU heeft deze ontwikkelingen als een onderdeel van haar beleid op de voet gevolgd. In 2012 heeft de NTU ervoor gezorgd dat Vlaanderen kon deelnemen aan het belangrijkste Europese initiatief op het vlak van taaltechnologie-infrastructuur, namelijk het Common Language Resources and Technology Infrastructure – European Research Infrastructure Consortium (CLARIN ERIC), waarvan de NTU een stichtend lid is.
De opvolging van taaltechnologie en haar toepassing op het Nederlands maakt een wezenlijk onderdeel uit van de opdrachten van de NTU. Ik ben ervan overtuigd dat de NTU deze rol vandaag en morgen ten volle zal uitdragen. Met de huidige taakverdeling volgt de NTU de ontwikkelingen op dit gebied voornamelijk vanuit haar rol als een beleidsorganisatie en als een onderdeel van haar ‘makel- en schakelbeleid’. Dat is meer Noord-Nederlands en slaat op de bevordering van de kennisuitwisseling en de technologische vooruitgang tussen bedrijven en publieke en private onderzoeksinstellingen.
De infrastructuur en de digitale materialen die uit het STEVIN-programma zijn ontstaan, zijn de verantwoordelijkheid van het INT in Leiden, dat door de NTU ten bedrage van ongeveer 2 miljoen euro wordt gefinancierd.
De samenwerking tussen het Algemeen Secretariaat van de NTU en het INT op het gebied van taaltechnologie is de afgelopen twee jaar verder uitgekristalliseerd. De NTU ontwikkelt zich verder in de richting van een beleidsorganisatie en voert in die hoedanigheid het makel- en schakelbeleid uit. Het INT neemt op zijn beurt in het hele Nederlandse taalgebied een centrale positie in op het vlak van de wetenschappelijk verantwoorde ontwikkeling, de bewaring en de duurzame terbeschikkingstelling van digitale taalmaterialen voor het Nederlands.
De NTU heeft aan het INT extra infrastructurele taken en middelen overgedragen, zoals alle materialen van de Centrale voor TST van de NTU. Hierdoor zijn de TST-materialen ondergebracht in een Nederlands CLARIN-centrum, dat vanuit zijn eigen werking als instituut zelf op zowel Nederland als Vlaanderen is gericht.
Daarnaast voert de NTU ook een beleid om ervoor te zorgen dat de digitale taalinfrastructuur daadwerkelijk wordt gebruikt en gevaloriseerd in allerlei toepassingen voor het Nederlands. Hiermee wordt voorkomen dat we aangewezen zouden zijn op toepassingen voor andere talen. Deze activiteiten worden vaak opgezet in samenwerking met het INT en met strategische partners uit de verschillende sectoren en bedrijven die actief zijn op het gebied van taal- en spraaktechnologie.
Voor de recentste ontwikkelingen op het vlak van taaltechnologie in Vlaanderen verwijs ik graag naar het rapport ‘Toegevoegde waarde voor onderzoek en ontwikkeling in Vlaanderen’, dat de NTU onlangs in samenwerking met het INT en met het Europees platform CLARIN ERIC heeft samengesteld. De NTU volgt de thematiek vanuit haar beleidsfunctie op en besteedt hier zeker de nodige aandacht aan. Sinds het STEVIN-programma zijn zowel in Vlaanderen als in Nederland verdere stappen gezet. We staan er goed voor. Blijvende aandacht is nodig, maar daarvan is de NTU zich bewust. Dit wordt ook geduid in het artikel ‘Hoe overleeft het Nederlands in de digitale wereld?’, dat de NTU op 29 mei 2018 heeft gepubliceerd. Om die redenen lijkt het me niet nodig hiervoor in het Comité van Ministers een verhoogde aandacht te vragen.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de toelichting. U hebt veel nieuwe informatie gegeven die ik nog niet had. Het is voor mij duidelijk dat aan de basis van deze keuze een taakverdeling ligt tussen de NTU als beleidsorganisatie en andere actoren als het INT als operationele organisatie voor een aantal aspecten van het taalbeleid en voor de uitvoering van het taalbeleid, waaronder deze taaltechnologische veranderingen.
U hebt verwezen naar het artikel ‘Hoe overleeft het Nederlands in de digitale wereld?’, dat ik hier ook bij me heb. Ik zal dit verder met het rapport zelf opvolgen. Het is net die opdeling tussen de NTU en het INT die ervoor zorgt dat wij vanuit de beleidscomponent niet meer exact op de hoogte zijn van de ontwikkelingen. Dat is geen verwijt, maar een vaststelling. Ik ben blij dat op die manier wordt voortgewerkt. Ik zal er verder over lezen en dan zien we wel verder.
Ik denk dat het belangrijk is te onderstrepen dat we met de NTU of met een derde actor hoe dan ook nauw betrokken zijn bij die ontwikkelingen. In het artikel zelf schrijft de NTU, bijvoorbeeld, dat de automatische vertalingen van het Nederlands in vergelijking met sommige andere talen vrij goed scoren. We kunnen mee met een aantal talen, maar er zijn er ook een aantal in vergelijking waarmee het minder goed gaat. Onze tekstcorpora zijn nog lang niet voldoende groot om het niveau van het Engels bij te benen. Hetzelfde geldt voor de technologie achter de vraagbeantwoording voor automatische Q&A-systemen op computers. Ik bedoel dat we niet achteraan in het peloton zitten en ook niet op kop rijden. We zitten tamelijk vooraan, maar het is een aandachtspunt om op dat vlak aanwezig te blijven als we, bij wijze van spreken, niet willen dat we in de toekomst enkel in het Engels of het Frans treinaankondigingen krijgen.
Dat is niet zo bij ons , maar ik geef maar een voorbeeld. Met het IJslands, dat in het artikel als tegenvoorbeeld wordt geschetst, is dat wel het geval: het IJslands valt buiten alle automatische systemen, en dat is dan eigenlijk ook een verlies voor de taal. Dank u wel voor uw antwoord.
De heer Vandaele heeft het woord.
Het is natuurlijk hemeltergend dat collega Caron onze Nederlandse taal vergelijkt met het IJslands. Houd u vast.
Minister, dit is zeker een belangrijk thema, dat actueel blijft. Als ik me goed herinner, is dat eerst toch gebukt gegaan onder de besparingsgolf binnen de Taalunie, en dan in een tweede beweging, is dat, zoals u het schetst, doorgeschoven in de onderaannemingsgolf die we hebben gekend, naar de belendende percelen, naar de instellingen die rond de Taalunie actief zijn. Dit is in elk geval dus zeer belangrijk, maar door het feit dat het nu bij het INT zit, en misschien ook stukjes bij andere, is het natuurlijk voor ons als parlementsleden ook minder zichtbaar geworden. Collega Caron, daar hebt u gelijk in. Anders zagen we die dingen met de regelmaat van de klok terugkeren in verslagen van de Taalunie enzovoort, in de rapportages, en dat is nu al jaren niet meer zo. Daarom is de vraag van de collega toch wel belangrijk. Collega, het zou goed zijn dat we daar ook in de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie nog eens naar vissen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.