Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, op de recente tweejaarlijkse conferentie van de Europese ministers van Onderwijs riep de minister op om de automatische erkenning van diploma’s in het buitenland uit te breiden.
Momenteel nemen we binnen de Benelux een pioniersrol op, door de automatische gelijkwaardigheidserkenning van elkaars diploma’s. Het gaat over niveauerkenning, de gelijkwaardigheidserkenning, en niet over de inhoudelijke erkenning. Vooral voor de arbeidsmarkt is een vlotte gelijkwaardigheidserkenning een win-win. We willen natuurlijk wel garanties voor de kwaliteit van de diploma’s en er ook op blijven toezien dat wie in Vlaanderen op de arbeidsmarkt komt, voldoende Nederlands kent. Dat is cruciaal in alle sectoren waar met mensen wordt gewerkt. Om heel specifiek te zijn: in de gezondheidszorg is dat toch wel een heel cruciaal element.
Minister, hoe wilt u concreet die uitbreiding van de automatische niveauerkenning van diploma’s in het buitenland realiseren zonder daarbij de kwaliteit onder druk te zetten? Ik stel bijvoorbeeld vast dat op bepaalde punten van de studenten die op Erasmus gaan, onze instellingen een bepaalde coëfficiënt toepassen om die punten veelal te verlagen omdat men soms iets te enthousiast omgaat met bepaalde graden die bij ons toch wel op een andere manier worden toegekend.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, u hebt terecht gesteld dat de discussie en mijn pleidooi op de raad enkel ging over het niveau van de behaalde graad: gegradueerde, bachelor, master of doctor. Het gaat dus niet over de inhoud, maar over de niveauerkenning van de diploma’s.
De Codex Hoger Onderwijs neemt daar duidelijk stelling in en zegt dat twee zaken aan de basis liggen van het niveau van zo'n diploma hoger onderwijs. Er moet een kwaliteitszorgsysteem aanwezig zijn dat voldoet aan de ESG, dat zijn de standaarden en de richtlijnen voor kwaliteitsverzekering in de Europese Hogeronderwijsruimte. Het kwaliteitszorgsysteem moet op een verifieerbare wijze garanderen dat de leerresultaten worden verwezenlijkt. Er moet een opleidingsstructuur aanwezig zijn die gangbaar is, dus de bamastructuur, die ook past binnen een kwalificatieraamwerk dat geënt is op het Europees Kwalificatieraamwerk (EQF). Zonder deze decretale garanties kan er van niveauerkenning geen sprake zijn. Dat staat dus ingeschreven in de codex.
Op welke manier die gelijkwaardigheid verkregen kan worden, is verder vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering. Het is niet min waaraan je allemaal moet voldoen. Na intensieve gesprekken binnen de Benelux hebben we kunnen beslissen om voor die diploma’s de procedure te schrappen. Binnen de Benelux is er dus op dit moment een automatische niveaugelijkwaardigheid.
In Parijs waren alle Bolognaleden aanwezig. We hebben gemerkt dat een aantal landen dit op deze manier hebben gedaan. Er zijn heel veel landen die met niemand uitwisselen, maar er zijn er een aantal die het wel doen. Wat mij bijzonder interesseert, is hoe we het netwerk van partnerlanden die wel automatisch erkennen, groter kunnen maken. We hebben dat aangekaart bij de ontmoeting met de Noordse landen omdat de ‘Nordics’ – Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden – ook zo’n systeem hebben om de graden van elkaar te erkennen. De eerste gesprekken zijn aangeknoopt om na te gaan of we tot de basis van gelijkstemmigheid kunnen komen of niet. Ik pleit helemaal niet om het zomaar overal te doen. We moeten goed onderzoeken wat de kwaliteitsvoorwaarden zijn, en of het kan of niet. Het is natuurlijk een sprong voorwaarts als je dat kunt doen. De stap naar verdere verruiming kunnen we enkel zetten nadat we elkaars systemen goed hebben kunnen onderzoeken. Maar bijna twintig jaar na Bologna wordt de groep van landen die wat implementatie betreft ver genoeg staan, ook wel groter.
Vanuit Vlaanderen hebben we daarom ook het aanbod gedaan om tussen nu en de volgende conferentie in Italië in 2020 een trekkersrol op te nemen in de implementatiewerkgroep rond het thema kwaliteitszorg. Ik heb er een dubbele speech gehouden. Kunnen we kijken naar niveaugelijkwaardigheid? Maar er is ook heel veel interesse voor ons nieuwe kwaliteitszorgstelsel dat is uitgerold omdat we toch wel een innovatieve sprong hebben gemaakt.
Finaal zal het altijd aan de Vlaamse Regering zijn om te bepalen welke bijkomende landen we vrijstellen van de NARIC-procedure (National Academic Recognition Information Centre) voor niveauerkenning. Dat zullen we enkel doen wanneer daar de nodige kwaliteitsgaranties zijn. In eerste instantie kijken we nu naar het netwerk dat bij de Nordics bestaat.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad wijs om te kijken naar dergelijke verbanden die er al zijn. Het is wel opvallend dat we Duitsland, dat we niet onmiddellijk een land kunnen noemen dat niet mee is op het vlak van onderwijs, hierbij niet kunnen betrekken. Het klopt dat het niet in een netwerk zit, maar als we zien hoeveel studenten er in Duitsland studeren en als we kijken naar het aantal stevige instellingen die we daar toch hebben, is het misschien wel zinvol om dat te doen. De Noordse landen zijn een aantal landen maar in aantal studenten is dat ook niet zo gigantisch veel. Als we ook kijken naar de positieve arbeidsmigratie die we hebben, dan komen bepaalde regio's in beeld. Het is ook iets om naar te kijken. Uit welke landen trekken wij studenten aan die we hier nodig hebben om bepaalde knelpuntberoepen op te vangen? Ik denk dat dat eens moet worden onderzocht zodat we ook met die landen gesprekken kunnen aangaan. Ik heb het dan over migratie, over actieve, positieve migratie, waarbij we zeggen dat we mensen uit dat land willen.
Momenteel is de termijn voor niveauerkenning 60 kalenderdagen bij NARIC en 120 kalenderdagen voor een specifieke erkenning. 60 kalenderdagen is ongeveer 2 maanden. Op dit moment heeft NARIC al heel veel ervaring in een databank zitten. Mijn vraag is of we niet kunnen komen tot een lijst met landen of instellingen in landen waarvoor die termijn naar beneden kan. 120 dagen voor een specifieke erkenning betekent 4 maanden wachten, en dat is lang. Misschien is die opleiding al aan bod gekomen bij andere mensen voor wie een diepgaander onderzoek is gebeurd. Kunnen we dan geen opsplitsing maken tussen landen in een databank waar we ervaring mee hebben, instellingen waar we ervaring mee hebben en instellingen waar we geen ervaring mee hebben?
Mijn derde voorstel gaat over vluchtelingen. In alle andere landen begint de termijn te lopen als alle documenten in orde zijn. Bij vluchtelingen is dat niet zo. Als mensen heel wat jaren geleden een opleiding hebben gevolgd in het buitenland, is het niet zo evident om alle documenten te verzamelen. Kan er ook hier niet worden gekeken naar een aanpassing van de termijn of procedure?
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik ben het eens met uw genuanceerd antwoord, waarin u nog eens hebt benadrukt dat kwaliteitsbewaking fundamenteel is.
Minister, op 4 juni 2015 hebt u op een soortgelijke vraag van onze collega reeds geantwoord dat u stap voor stap werkt. Ik wil even volgend aandachtspunt naar voren brengen: bij die automatische verklaring van gelijkwaardigheid is er ook een andere zijde, namelijk de uitstraling van onze opleidingen en de kansen die wij bieden aan onze studenten om op die manier in het buitenland op een volwaardige manier aan bod te komen. Dit aspect is nog niet belicht en ik wou dit nog even aanstippen.
De heer Cordy heeft het woord.
Wat collega Daniëls aanhaalt, het precedentensysteem, was vroeger in gebruik en was ook raadpleegbaar. Mensen die een opleiding in het buitenland hadden gevolgd of gingen volgen, konden raadplegen of die specifieke opleiding in het verleden al aanleiding had gegeven tot een gelijkwaardigheidsverklaring. Dat is natuurlijk informatieverstrekking die heel nuttig is voor mensen die graag een opleiding in het buitenland zouden willen volgen, of omgekeerd. Het is nuttig om met zo'n systeem te kunnen werken en dat eventueel opnieuw raadpleegbaar te maken.
Een tweede opmerking heb ik in het verleden ook al eens gemaakt bij een gelijkaardige vraag. Mijn ervaring is dat mensen die gaan solliciteren op basis van die niveaugelijkwaardigheid, die met een Nederlands diploma in Vlaanderen gaan solliciteren, vaak op wat onbegrip stuiten en last hebben om aan te tonen dat die niveaugelijkwaardigheid bestaat, tot en met zelfs bij lokale besturen. Misschien moeten we daarover eens wat communicatie voeren zodat we dit beter in de hand kunnen nemen.
De uitbreiding tot de Scandinavische landen is wat mij betreft nuttig omdat we op die manier binnen het Bolognaproces expertise bundelen, en dat is voor mij eigenlijk van belang. Er zijn nog een paar netwerken binnen Bologna, maar we denken dat we vrij snel op dezelfde lijn als de Scandinavische landen zouden kunnen zitten.
Voor mij is het zeker geen probleem om gesprekken met Duitsland aan te knopen. Weet wel dat geen enkele werkgever bij ons vragen zal hebben bij een Duits diploma. Er komen weinig of nooit vragen bij NARIC terecht. Ik wil het zeker eens nagaan, maar eigenlijk is er geen probleem omdat men het wel vertrouwt dat het oké is.
Ik zit al ongeveer drie jaar een beetje met NARIC gewrongen. Ik voel dat de procedures en de termijnen wat scherp zijn. We willen anderzijds ook – dat is hier ook aangekaart – dat het onderzoek degelijk gebeurt als het over de inhoud gaat. Men neemt er zijn tijd voor. Ik ben zeker bereid om na te gaan of een databank met goede voorbeelden of met expertise opnieuw kan worden geactiveerd. Ik wist niet dat ze verdwenen was. Ik neem de suggesties zeker mee in de gesprekken die met NARIC kunnen worden gevoerd.
Minister, ik ben blij dat u de kwaliteit benadrukt en zegt dat dat cruciaal is.
Ik wil toch ook nog eens Nederlands in specifieke beroepen onder de aandacht brengen, want dat blijft vooropstaan.
We hebben het voorstel gedaan om eventueel de ervaring die we hebben binnen NARIC in de precedenten maar ook in de termijnen, op te splitsen en te zeggen dat, als het van die of die landen komt, we dat inkorten tot dertig dagen. Waarom? Omdat we daar ervaring hebben. We weten hoe het daar draait. We hebben er rechtstreekse contactpersonen. We krijgen onmiddellijk antwoord op een mail. Niet ’first in, first out’, want dat wil zeggen dat zaken die we heel snel kunnen aanleveren, blijven liggen omdat het ‘first in, first out’ is. Dat is een voorstel dat we willen doen om de procedure wat te differentiëren, om het werkbaar te houden, niet onbelangrijk voor NARIC, en om de kwaliteitstoets, die voor ons cruciaal is, te behouden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.