Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer de Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, in het basisonderwijs blijven wijkschooltjes belangrijk. Ze maken het mogelijk dat ouders hun kind in de directe omgeving naar school kunnen sturen, en de wijkschooltjes vervullen een belangrijke functie in het sociale weefsel van de omgeving. Daarom trekt de koepelorganisatie van de ouderraden binnen het katholiek onderwijs, de Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen (VCOV), aan de alarmbel. In de motivatie om desgevallend schooltjes te sluiten, wordt volgens de VCOV de economische logica belangrijker, terwijl ze de maatschappelijke rol van de wijkschooltjes willen blijven beklemtonen.
Uit cijfers van het departement Onderwijs blijkt dat in 2016-2017 in totaal 36 vestigingen werden afgeschaft en 15 nieuwe werden geopend. Daarmee zou het niet om een noemenswaardige stijging gaan. Toch vreest de VCOV voor een trend, waarbij men bedenkingen heeft.
Minister, wat is uw visie op kleinere vestigingen en wijkschooltjes? Welke beleidsmaatregelen zijn zinvol om desgevallend bepaalde kleine vestigingen en wijkschooltjes vitaal te houden en te garanderen dat ze hun functie kunnen behouden?
Is het niet zinvol om een toekomstgerichte en geactualiseerde definitie te geven van ‘school’ en ‘vestigingsplaats’? Wat zijn hiervan de consequenties?
Hoe en met welke middelen kunnen schoolbesturen desgevallend de vitaliteit van hun kleine vestigingen en wijkschooltjes bevorderen? Welke verantwoordelijkheid hebben schoolbesturen enerzijds en de minister anderzijds in deze aangelegenheid?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, het zal u niet verbazen, ik heb het al vaak gezegd, voor mij spelen wijk- en dorpsscholen een belangrijke rol voor het lokale buurt- en dorpsleven. Mensen staan samen te wachten aan de schoolpoort, kinderen kunnen te voet naar school, en dat samen met de kinderen uit de buurt. Zeker voor kleuter- en lagereschoolkinderen is dat belangrijk. In het secundair onderwijs is dat helemaal anders, dan maakt men keuzes. Het kan ook verderaf zijn, men is in staat om zich helemaal autonoom te verplaatsen.
In de huidige regelgeving staat heel wat ingeschreven om de buurtscholen te kunnen behouden. Er zijn andere normen voor landelijke en stedelijke gebieden wat betreft het aantal leerlingen dat een school of vestigingsplaats dient te tellen om subsidieerbaar of financierbaar te zijn. De rationalisatienormen – aantal leerlingen dat een school moet tellen om gesubsidieerd te blijven na de oprichtingsperiode – voor scholen, niveaus en vestigingsplaatsen zijn ook afhankelijk van de bevolkingsdichtheid.
Zo zijn in het gewoon basisonderwijs drie categorieën: de normen die gelden voor gemeenten met minder dan 75 inwoners per vierkante kilometer, voor gemeenten met 75 tot 500 inwoners per vierkante kilometer, en voor gemeenten met meer dan 500 inwoners per vierkante kilometer. In dunbevolkte gebieden zijn er minder leerlingen nodig om een school in stand te houden. Een basisschool kan zo al met 24 leerlingen blijven bestaan. En wanneer die school geïsoleerd is, ver van alles af ligt, volstaan zelfs 16 leerlingen. Het kan heel beperkt.
Verder zijn de omkaderingsnormen gunstiger voor kleinere scholen. Door voordeligere omkadering toe te kennen aan de eerste groep leerlingen, krijgt ook een kleine school volwaardige kansen. Daar staat evenwel tegenover dat de directie van een kleine school nog een gedeeltelijke onderwijsopdracht heeft. De Vlaamse Regering heeft op mijn voorstel beslist om deze vanaf volgend schooljaar te verlagen.
In onderwijs moet de lat altijd omhoog maar soms mag de lat naar beneden. Dat geldt bijvoorbeeld voor het aantal uren dat directeurs moeten lesgeven. Alle directeurs van scholen met meer dan honderd leerlingen worden klasvrij. Directeurs van kleinere scholen moeten vier lestijden minder voor de klas staan. De lonen worden ook gelijkgeschakeld. Dat zijn twee maatregelen waarnaar al lang gevraagd werd.
Een andere maatregel is dat we voor de omkadering rekening houden met de afstand tussen de verschillende vestigingsplaatsen. Als een vestigingsplaats ten minste 1,5 kilometer in vogelvlucht verwijderd is van een school, dan telt ze apart en krijgt ze lestijden zoals een afzonderlijke school. Ik werd al heel dikwijls aangesproken over die ‘in vogelvlucht’. Mensen kunnen natuurlijk niet in vogelvlucht vliegen. Niet alle wegen lopen ‘Maria-Theresiaans’ recht van de school naar de woonplaats. De regelgeving spreekt echter wel over ‘in vogelvlucht’.
In de perceptie van vele ouders is een vestigingsplaats helemaal niet verschillend van een school. Toch is er een verschil. Elke school heeft recht op een directeur. Dat is niet het geval voor een vestigingsplaats. Een vestigingsplaats heeft wel een directeur, die echter ook elders directeur kan zijn.
Hoe de omkadering nu in de praktijk over de verschillende leerlingengroepen en vestigingsplaatsen van de school verdeeld wordt, behoort tot de autonomie van het schoolbestuur. De school ontvangt jaarlijks op basis van het aantal ingeschreven leerlingen een lestijdenpakket. Hoe het lestijdenpakket verdeeld zal worden over de verschillende leerlingengroepen en vestigingsplaatsen wordt vooraf besproken in de verschillende overlegorganen. Ik mag me daar niet in mengen. Elke school beslist autonoom hoe ze haar onderwijs indeelt.
Dezelfde autonomie geldt ook met betrekking tot het voortbestaan van vestigingsplaatsen. In Vlaanderen is er zoals u weet vrijheid van onderwijs. Dat staat in de Grondwet. Dat betekent dat elke natuurlijke persoon een school mag oprichten en onderwijs mag verstrekken. De keerzijde hiervan is dat deze natuurlijke persoon of rechtspersoon ook autonoom kan beslissen om een vestigingsplaats te sluiten.
Collega’s, zoals jullie weten werken we momenteel aan een toekomstplan voor het basisonderwijs. Daarom zijn er gesprekken aan de gang met een aantal partners. Daarbij zal ook de minimale en optimale schoolgrootte ter discussie komen. Dat beloven levendige gesprekken te worden.
Persoonlijk ben ik van mening dat, zeker voor de allerkleinsten, scholen dicht bij de woonplaats zeker een meerwaarde hebben.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u hebt gelijk als u zegt dat de regelgeving duidelijk is en mogelijkheden biedt. Wat me bijzonder interesseert, zijn de lopende gesprekken en het resultaat ervan over het toekomstplan Basisonderwijs en over de minimale en optimale schoolgrootte.
Het meest essentiële is dat u zowel vandaag als gisterennamiddag in de plenaire vergadering het signaal gegeven hebt dat basisonderwijs zeer dicht bij de gemeenschappen moet staan. Dat is een belangrijk signaal, niet alleen naar ouders maar ook naar onderwijsverstrekkers.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer De Meyer en uw antwoord. Ik denk dat er heel veel waarheden in zitten. Ik ken zelf heel veel scholen, zowel in het kleuter- als het lager onderwijs, die zeer klein zijn. De nabijheid in de gemeenschap is inderdaad belangrijk. We moeten echter altijd voor ogen blijven houden – en ik zeg niet dat dat niet het geval is – dat de pedagogische kwaliteit gegarandeerd blijft. Wanneer in zeer kleine schooltjes groepen die nogal sterk verschillen in leeftijd toch moeten samenzitten – ik zeg niet dat dat op zich slecht is – moeten we altijd zorg dragen voor de pedagogische kwaliteit. Ik kan voorbeelden aanhalen van kleuterscholen die echt zeer klein zijn, waarover de ouders zeer tevreden zijn en die ingebed zijn in de lokale gemeenschap. Zulke kleuterscholen zijn vaak de draaischijf van het lokale gemeenschapsleven. We moeten het aspect pedagogische kwaliteit steeds in het oog blijven houden. Ik zeg niet dat dat niet gebeurt, ik zeg alleen dat dat een aandachtspunt moet blijven.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben het eens met beide aanvullende opmerkingen, maar wil toch iets nuanceren. Mijnheer Van Dijck, u was wel voorzichtig in uw manier van uitdrukken. Zelf ben ik er niet van overtuigd dat het een probleem hoeft te zijn om kinderen van verschillende leeftijden samen te zetten. Ik heb namelijk persoonlijke ervaring met die situatie. Mijn schoonmoeder, die uiteraard alle verslagen van deze commissie leest, was kleuterleidster in de enige kleuterklas in een kleine wijk. Zij was altijd apetrots dat ‘haar’ kleuters het goed deden in hun verdere schoolcarrière. Het kan dus zeker. Het hoeft helemaal geen belemmering te zijn.
Ik deel wel de bezorgdheid dat voor alle basis- en kleuterscholen de pedagogische kwaliteit in orde moet zijn. Dat staat als een paal boven water. Daarover waken onze directies.
Mijnheer De Meyer, ik had het daarnet over de ‘Maria-Theresiaanse weg’. Daarmee bedoel ik een kaarsrechte weg, die van kerk tot kerk loopt. In Torhout kennen we dergelijke wegen. De afstand in vogelvlucht komt dan overeen met de afstand langs zo’n weg.
Vroeger bestonden er geen privé-eigenaars en was het inderdaad mogelijk om een rechte weg te trekken. Dat is nu niet meer mogelijk.
Collega De Meyer, ik heb uw opmerkingen en uw warm pleidooi voor onze kleine basisscholen begrepen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, dat laatste is natuurlijk het belangrijkste. Ik ben het eens met collega Van Dijck en ik denk dat iedereen het ermee eens is dat de kwaliteit bewaakt moet worden in alle scholen. Dat is evident. Maar ik heb me deze week geërgerd aan de uitspraken van de Vlaamse Bouwmeester alsof in de toekomst alle heil moet worden verwacht van de steden en grote gemeenten. Ik denk dat het belangrijk is dat er in Vlaanderen ook wat tegenstroom is en dat leefkwaliteit, en daar hoort eventueel de nabijheid van basisonderwijs, ook in plattelandsgemeenten bij, gewaarborgd moet blijven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.