Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, op 7 mei hebben we in de krant gelezen dat u in de toekomst vroeger wilt ingrijpen wanneer kinderen in onveilige omstandigheden in een gezin worden geboren. Dat is bijzonder positief. Dat is de befaamde tweede werf. Het plan is om kinderen sneller en rechtstreeks van de materniteit naar een pleeggezin, instelling of andere hulpverlening te brengen. Daarvoor wordt 3 miljoen euro uitgetrokken. Per provincie wordt er dan een stappenplan opgesteld. U liet in de krant optekenen dat dit ieder jaar om zo’n 850 kinderen zou kunnen gaan, gebaseerd op de cijfers uit 2016, dat alles om extra in te zetten op vroegdetectie. Ik denk, en waarschijnlijk is iedereen in deze commissie het met me eens, dat dat een juiste beleidsoptie is, dat het goed is dat we dat doen.
Een belangrijke taak komt daarbij te liggen op de schouders van de verpleegkundigen en de gynaecologen, die de reflex moeten opbouwen om bijvoorbeeld in het geval van een drugsverslaafde moeder het kind niet dadelijk naar huis te sturen, maar vanuit het ziekenhuis de hulpverlening in gang te zetten, zodat kan worden ingegrepen alvorens situaties escaleren.
Minister, hoe zal die vorm van vroegdetectie concreet in zijn werk gaan? Zal de pleegzorg ook hierbij haar rol kunnen spelen? Soms zijn er verhalen over kinderen die toch lang op de neonatale dienst of de materniteit blijven liggen en waarvoor de pleegzorg ook nog altijd niet meteen wordt ingeschakeld. Is dat praktisch haalbaar? Hebben we daar genoeg kandidaat-pleegouders voor, zeker voor die heel jonge kinderen, toch altijd een doelgroep die het iets moeilijker heeft om kandidaat-pleegouders te vinden? Hoe zullen die provinciale stappenplannen worden opgesteld? Zult u bewaken dat er in de diverse provincies toch enigszins eenheid van actie zal zijn? Zullen de gezinshuizen, een idee dat wij naar voren hebben geschoven, hierin kunnen worden betrokken? Kunnen voorzieningen of initiatiefnemers die met een gezinshuis aan de slag willen gaan, daarop intekenen?
Mijn volgende vraag heeft een beetje een lokaal aspect. Er zijn twee initiatieven die sterk betrokken lijken te zijn bij de doelstelling van wat u probeert te doen, de Leuvense projecten Parel en Amber. Kunnen die wat dit betreft ook als voorbeeld dienen? Ziet u projecten die kunnen worden ingediend en die nog iets anders doen dan wat men in Leuven bij Parel en Amber doet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In de materniteit en pediatrie van de ziekenhuizen, maar ook elders wordt men geconfronteerd met situaties van ernstige verontrusting bij heel jonge kinderen wegens problemen in het gezin en de context. We doelen op situaties waarin de zorgverleners inschatten dat die kinderen niet meteen mee naar huis kunnen omdat hun veiligheid en welzijn ernstig bedreigd zouden zijn. De vroegdetectie bestaat eruit dat men vanuit de ziekenhuizen, of waar het kind zich ook bevindt, kan rekenen op de expertise vanuit de jeugdhulp om een goede inschatting van de situatie te maken en desgevallend de nodige vervolgstappen te kunnen zetten. Zo voorkomen we dat jonge kinderen hun eerste levensstappen in onveilige omstandigheden moeten zetten, en dat met het langetermijndoel voor ogen. De finaliteit van die vroegdetectie en -interventie is dat bij elke vraag naar uithuisplaatsing in Vlaanderen voor een jong kind in een dringende, verontrustende situatie, dat onmiddellijk en kwaliteitsvol wordt opgenomen in een pleeggezin of een verblijf waar het gezinsklimaat primeert, opdat de veiligheid en de ontwikkelingskansen van het kind zouden zijn gewaarborgd. Er moet ook van bij de start worden gewerkt aan de realisatie van een duurzaam perspectief, indien mogelijk in de thuissituatie en zo niet, in pleegzorg. Pleegzorg blijft dus uitdrukkelijk ook hier de eerste keuze.
Diverse actoren nemen vandaag in hun reguliere werking een opdracht op voor jonge kinderen die uit huis moeten worden geplaatst. We verwijzen daarbij onder meer naar de lokale teams van Kind en Gezin, de gemandateerde voorzieningen, de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (ckg’s), de diensten voor pleegzorg, de centra voor integrale gezinszorg (CIG’s) en de organisaties voor bijzondere jeugdzorg. We willen voortbouwen op hun reguliere opdrachten en via een doorgedreven en structurele regionale samenwerking een meer coherent en afgestemd aanbod voor 0- tot 3-jarigen realiseren.
Er moet verder werk worden gemaakt van structurele afspraken tussen de diverse actoren, waardoor men van bij het opstarten van een dossier precies weet welk engagement van hen wordt verwacht. We vertrekken daarbij van een ketenaanpak, waarbij de betrokken actoren op elkaar zijn afgestemd en het duidelijk is wie het aanspreekpunt voor dergelijke vragen is. Dat vertaalt zich in duidelijke en structurele werkafspraken, een gecoördineerde aanpak, afstemming van instrumenten en dergelijke, waarbij er ook aandacht is voor innovatie. We geven in de uitrol ook expliciet een plaats aan innovatieve woonvormen waar het gezins- of huiselijk klimaat primeert, zoals, inderdaad, een nieuwe invulling van het concept ‘gezinshuizen’.
Zeer concreet, via Jongerenwelzijn zal er binnenkort nog een proefproject worden opgestart met SOS Kinderdorpen, dat zoals u weet al heel wat verkennend werk verrichtte. De gesprekken met SOS Kinderdorpen om hun huidige werking wat om te turnen naar het concept van de gezinshuizen liepen vorig jaar al, en via een projectondersteuning kan men hiermee innovatief aan de slag. Om extra mogelijkheden te creëren wanneer de mogelijkheden, zowel kwalitatief als kwantitatief, van het reguliere aanbod worden overschreden, voorzien we per provincie in een budget dat per casus kan worden gevraagd. We voorzien hiervoor in een recurrent budget van jaarlijks 2.850.000 euro.
Zowel bij het opstarten als in het verdere traject is pleegzorg de meest te overwegen keuze indien een kind niet thuis kan blijven. Dat betekent dat de mogelijkheden van netwerk- en bestandspleegzorg actief worden overwogen, met name crisispleegzorg, ondersteunende pleegzorg en perspectiefzoekende pleegzorg. Dat is een opdracht van meerdere actoren. De toeleiding naar pleegzorg impliceert dat iedereen een rol op zich neemt en er zo mogelijk in het netwerk rondom het gezin en kind wordt gezocht naar een geschikt pleeggezin, dat er wordt toegewerkt naar een mogelijke match met een potentieel pleeggezin en dat gezinnen indien nodig zo snel mogelijk worden geïnformeerd over en gemotiveerd tot pleegzorg.
Van de diensten voor pleegzorg verwachten we minimaal een inzet op een specifieke pool van pleegzorgers voor een snelle opvang van jonge kinderen. We weten dat pleegzorg niet steeds meteen een oplossing biedt voor bepaalde probleemsituaties. De inzet van een residentieel verblijf kan dan tijdelijk soelaas bieden. Dat kan bijvoorbeeld in het geval van ernstige en acute crisissituaties, voor het bij elkaar houden van broers en zussen of wanneer er nog geen pleeggezin beschikbaar is.
De provinciale zorggarantieplannen moeten het afsprakenkader worden dat wordt geactiveerd om een antwoord te bieden voor situaties van uithuisgeplaatste jonge kinderen. Een zorggarantieplan moet per provincie gebiedsdekkend zijn, maar er moet ook aandacht zijn voor de interprovinciale afstemming.
In elke provincie wordt een kernpartner aangeduid die een coördinerende rol opneemt bij de totstandkoming van het provinciale zorggarantieplan, fungeert als eerste aanspreekpunt voor de overheid, en binnen zijn provincie mee het mandaat heeft om de zorggarantie op casusniveau mee vorm te geven. Einde mei plannen we een kick-offmoment, een soort startbijeenkomst met de kernpartners en daarna zullen provinciale toelichtingsmomenten worden georganiseerd om een concrete start te maken.
We kiezen ervoor dan direct door te starten en al doende goed te monitoren en de afspraken verder te laten verfijnen. De kernpartners coördineren de totstandkoming ervan en volgen de evoluties en de resultaten op. Kind en Gezin en Jongerenwelzijn zullen dit proces ondersteunen en faciliteren. En we zullen in ondersteuning door een wetenschappelijke partner voorzien die gedurende twee jaar op praktijkgerichte wijze kerngegevens over het traject van de kinderen opvolgt en evalueert. Via deze ondersteuning en opvolging zullen we de afstemming tussen de provincies mee bewaken.
Het bijkomende budget moet flexibel en op maat van de noden van het kind en de situatie worden ingezet. We beogen hiermee innovatief aanbod te stimuleren om extra mogelijkheden te creëren. De inzet van gezinshuizen zal mogelijk zijn via de bijkomende middelen.
Daarnaast kan worden verwezen naar een recent project van SOS Kinderdorpen om met een dergelijk aanbod genre gezinshuis te experimenteren. Het initiatief beoogt een innovatieve werking uit te bouwen waarbij baby’s en peuters kunnen worden opgevangen in een kleinschalige familiale setting met een professionele begeleiding. Doel is het bieden van een kwaliteitsvolle opvang en contextbegeleiding, met als eerste focus de terugkeer van het kind naar de biologische ouders. Indien dit niet op korte termijn lukt, worden stappen genomen voor een doorverwijzing naar pleegzorg, maar wel nog met de ouders zoveel mogelijk in beeld. Dit voorstel wordt momenteel administratief afgehandeld met het oog op een doorstart in het najaar van 2018.
Er zijn een aantal goedepraktijkvoorbeelden waar actoren zich reeds op een doorgedreven manier samen organiseren rond kwetsbare zwangeren en jonge kinderen. Vanuit deze goede voorbeelden kunnen specifieke afspraken rond uithuisplaatsing van jonge kinderen voortvloeien en die willen we op een grotere schaal in Vlaanderen laten renderen.
Indien u met Parel het Perinataal Aanbod Regio Leuven bedoelt, dan zien we inderdaad dat er in Leuven al specifiek aanbod en samenwerking bestaat rond zwangeren en gezinnen met jonge kinderen in kwetsbare situaties. Parel richt zich op elke zwangere vrouw die extra zorg, begeleiding of opvolging nodig heeft die ze niet krijgt of vindt in het reguliere aanbod of waarvoor de drempel daartoe te groot is. Via Parel bundelen al heel wat van de actoren die we voor ogen hebben met de provinciale zorggarantieplannen de krachten. Het gaat hier om Parelteams of Parelbegeleiding die de brug vormen van en naar onder andere gynaecologen, vroedvrouwen, huisartsen, wijkgezondheidscentra, ziekenhuizen, kraamzorg, lokale teams van Kind en Gezin, de Huizen van het Kind, kinderopvang, geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp.
De focus van Parel is echter breder dan die van zorggarantie uithuisplaatsing van jonge kinderen, waar we ons zullen richten op een specifieke doelgroep van erg precaire situaties waarbij de zorgverleners inschatten dat de baby, het kind hier en nu niet thuis kan verblijven. Het is daarbij wel logisch dat de afspraken rond uithuisplaatsing moeten worden voortgebouwd op en ingebed in die goede bestaande samenwerkingen rond kwetsbare zwangeren. Zo kunnen de partners zoals de gynaecologen, vroedvrouwen en ziekenhuizen die een situatie opmerken die kadert binnen de zorggarantie, snel het nodige doen zodat de veiligheid en het welzijn van het kind worden gewaarborgd en men een integraal hulpaanbod realiseert.
U verwijst ten slotte ook naar Amber in Leuven. Als dit slaat op het specifieke jeugdhulpaanbod van de ckg’s rond kwetsbare zwangeren en gezinnen met jonge kinderen, dan past ook dit in de extra hulpmogelijkheden die moeten worden gecreëerd. Via de Ambermodule gaan de ckg’s op intensieve wijze aan de slag met deze gezinnen in de thuissituatie rond onder andere de zorg voor de baby, veiligheid en hechtingsrelatie, ontwikkelingsstimulatie en de steun van het gezin via een sociaal en hulpverlenend netwerk. Dit aanbod kan dienen om de uithuisplaatsing te voorkomen, maar ook om een terugkeer naar huis mogelijk te maken. Naast de Ambermodule zijn er nog mogelijkheden binnen de ckg’s die kunnen worden benut, zoals de tuimelbegeleiding en andere trainingen waar ouders in de voorziening zelf de mogelijkheden krijgen om op hun tempo de zorg voor hun kind weer op te nemen. De bedoeling is precies om op flexibele wijze en op maat van het kind en het gezin dit soort aanbod uit te breiden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik vind dit een heel, heel, heel belangrijk project. Zoals u zelf opmerkt, is het zeer belangrijk om snel te kunnen handelen. Als een baby wordt geboren, verblijft hij enkele dagen in het ziekenhuis. Als hij dan naar huis gaat, duurt het natuurlijk veel langer voordat mogelijke problemen in de thuissituatie worden opgemerkt.
Daarom vind ik het heel goed dat een deel van het project bestaat uit het maken van de afspraak – u hebt daarnet de verschillende partners opgenoemd – wie nu het aanspreekpunt is, wie men kan contacteren en wie gaat coördineren.
Ik ken een aantal van deze gevallen, van deze kinderen. Ik heb meegemaakt dat kinderen waarvan de gynaecoloog of de verpleegsters zegden dat ze niet mee naar huis konden, nog zes maanden in het ziekenhuis bleven omdat niet duidelijk was wie wat deed. Elkeen heeft natuurlijk zijn opstart, maar dat is gewoon veel te lang. Het is heel belangrijk dat men bij een pasgeborene heel vroeg ingrijpt en dat hij geen zes maanden op de afdeling neonato moet blijven. Die baby’s krijgen immers een ontwikkelingsachterstand die niet nodig is. Dit is een heel mooi en een heel goed project.
Ik ben ook blij, minister, dat het proefproject van SOS Kinderdorpen eraan komt om in een ‘gezinshuissetting’ te proberen kinderen op te vangen. Ik ben ook blij met uw toezegging – opnieuw – dat het mogelijk is om hierop in te schrijven met vernieuwende vormen van opvang zoals gezinshuizen.
Het is een goede zaak dat hier wetenschappelijke ondersteuning bij komt kijken voor de eerste twee jaar, zodat we kunnen leren uit dit project. Ik ben gewoon blij dat het eindelijk van start kan gaan en ik hoop er heel snel resultaten van te zien.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik vind het een goed project, maar ik heb ook de reactie gelezen van de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie. De dokters geven zelf aan dat zij het toch wel moeilijk vinden om specifiek die verantwoordelijkheid te dragen. Het is toch iets waarvoor zijn niet echt zijn opgeleid. Zij maken zich zorgen. Het is vanzelfsprekend een heel zinvol project. Wilt u overleg plegen met de artsen die hier een vrij belangrijke rol en veel verantwoordelijkheid krijgen?
Mevrouw Saeys en ikzelf hebben initiatieven genomen, zij in het kader van de postnataledepressieproblematiek en ikzelf inzake de postnatale zorg tout court, voor een perinataal zorgtraject. Dit zijn natuurlijk geen acute problematieken. Het gaat vaak over chronische verslaving, dat zijn geen zaken die overnight optreden.
Ik pleit voor – en ik begrijp dat dit in het Leuvense project aan de orde is – een preventieve aanpak, bijvoorbeeld met een intake op voorhand via huisbezoeken en begeleiding door ‘Vroedvrouwen aan huis’. We moeten niet wachten tot de zaken manifest escaleren in een ziekenhuiscontext. Mij lijkt het – de dames in kwestie zijn toch negen maanden zwanger – dat ze toch één of twee medische contacten hebben op voorhand. Dan gebeurt toch vaak al een inschaling van de problematiek? Ik pleit voor een ruime perinatale zorg in dezen.
Dat laatste is zeker waar. Op de conferentie ‘De toekomst is jong’ is uitdrukkelijk gepleit voor zo’n traject. Kind en Gezin is daarover overleg aan het plegen met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) om te kijken hoe dat zou kunnen. Men zou dat digitaal moeten kunnen onderbouwen met gegevensdeling binnen de grenzen van het beroepsgeheim en de privacy. Ik ben het daar helemaal mee eens. We moeten met alle voorzorgsmaatregelen en respect voor de beroepsdeontologie enzovoort proberen die linken tussen zorg en welzijn te leggen als dat nodig is en als het over de integriteit en de veiligheid van een kind gaat.
– Bart Van Malderen treedt als voorzitter op.
Natuurlijk moet er overleg zijn met de gynaecologen, pediaters en het ziekenhuispersoneel. Het kan natuurlijk niet dat we zaken zouden verwachten die zij in hun professionele verantwoordelijkheid niet moeten opnemen. Gynaecologen zijn geen hulpverleners. Het is zeker niet de bedoeling dat zij een rol opnemen die niet de hunne is. Er moet overleg zijn. Daar staat tegenover, zo verneem ik in de contacten die ik heb met de specialisten of de brede medische wereld, dat zij zeer sterk vragende partij zijn om een goed inzicht te krijgen in de jeugdhulp. Ze willen weten waar ze een beroep op kunnen doen en met wie ze contact kunnen opnemen.
We zijn ook bezig met de fameuze kindcheck om toch een screening toe te laten rond de veiligheid van het kind, uiteraard met veel schroom en respect voor de eigen verantwoordelijkheden. Dat belet niet dat we overleg kunnen voeren. Zoals gezegd: wat mij betreft, komt het er vooral op aan dat er op voorhand tussen al die actoren afdoende afspraken zijn gemaakt om niet oeverloos tijd te verliezen. Er zijn best wel situaties waarin het wel allemaal lukt, we moeten niet doen alsof het nergens goed loopt, dat zou niet correct zijn. Maar we moeten snel de belangen van het kind ter harte kunnen nemen en het procedurele niet laten domineren op het moment dat dat echt niet opportuun is.
Minister, ik kan u alleen maar bijtreden. Ik vond het een heel goed antwoord en ik ben blij dat het eindelijk van start kan gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.