Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Recent kwam een basisschool uit Oost-Vlaanderen in het nieuws met haar bijzondere leslocatie. Het zesde leerjaar is namelijk niet gehuisvest in een klassiek leslokaal, maar wel in het nabije woonzorgcentrum Sint-Franciscus. De zesdejaars gaan dus in het woonzorgcentrum naar school. Wat de zaak nog meer bijzonder maakt, is dat de bewoners van het woonzorgcentrum minstens twee keer per week samen met de leerlingen les volgen.
De zogenaamde ‘rusthuisklas’ ontstond vijf jaar geleden, toen de school door verbouwingen plots met een plaatsgebrek zat. Als tijdelijke oplossing werd toen het woonzorgcentrum naast de deur gevonden. Het beviel de leerkracht, de leerlingen en bewoners zo goed, dat men besloot het project voort te zetten. Intussen worden ook andere klassen bij het project betrokken. Zo lezen de bewoners voor aan de kleuters, of doen ze samen turnoefeningen in de tuin. Ook bewoners die hun kamer moeilijk kunnen verlaten, worden bij de activiteiten betrokken.
We zijn het er ongetwijfeld allemaal over eens dat dit een bewonderenswaardig initiatief is, dat we alleen maar kunnen aanmoedigen. In het nieuwe Woonzorgdecreet is bovendien ruimte gelaten voor zulke initiatieven.
Minister, hoe wilt u zulke initiatieven concreet ondersteunen, aanmoedigen en uitbouwen? In het Woonzorgdecreet staat momenteel niets over de mogelijkheid om een kinderopvang te organiseren in een woonzorgcentrum. Nochtans zou ook dat een duidelijke win-winsituatie zijn. Bent u die mogelijkheid ook genegen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb onlangs zelf een bezoek gebracht aan de rusthuisklas in Vinkt en heb persoonlijk kunnen vaststellen welke drive er uitgaat van dit initiatief. Een dergelijk project is letterlijk een schoolvoorbeeld van wat er bedoeld wordt met buurtwerking en met vermaatschappelijking van de zorg. Alle woonzorgcentra hebben de potentie om zich te ontwikkelen als een ‘community hub’, een trefpunt waar mensen, het lokale bedrijfsleven, scholen, kinderdagverblijven en kleinere organisaties uit de buurt, samen met het woonzorgcentrum initiatieven kunnen ontplooien met het oog op de ondersteuning van sociale cohesie en de leefbaarheid van de buurt. Om de bewoners van het woonzorgcentrum voluit te betrekken bij de samenleving is het cruciaal dat woonzorgcentra zich naar buiten en naar de buurt toe oriënteren. Dit verhoogt hun kwaliteit van leven. Maar ook voor de kinderen is het een enorme verrijking de les te mogen delen met de bewoners van het woonzorgcentrum.
De rusthuisklas bewijst dat enthousiaste initiatiefnemers die met een open geest durven denken via cocreatie een buitengewoon maatschappelijk relevant initiatief kunnen realiseren waar jong en oud wel bij varen. Multifunctioneel gebruik van ruimtes is ook iets wat we in scholen zouden willen aanmoedigen. Het is een win-win voor de leerlingen van de school en de ouderen van het woonzorgcentrum. Basisscholen zijn ook buurtscholen, de hele buurt wordt verzameld rond de school. Dat is ook wat we met het nieuwe Woonzorgdecreet willen bereiken. Bewoners van een woonzorgcentrum zijn vaak niet meer mobiel genoeg om een intens contact met de buurt te hebben. Door de buurt binnen te brengen in het woonzorgcentrum blijven ook zij betrokken.
Het is allereerst belangrijk dat de positieve ervaringen en de expertise, ondertussen opgedaan in de school en het woonzorgcentrum in Vinkt, intersectoraal zowel binnen onderwijs als zorg, gedeeld kan worden. De interesse in de zorgsector is alvast heel groot, getuige hiervan de vele vragen aan het woonzorgcentrum Sint-Franciscus om een bezoek te mogen brengen en kennis te mogen maken met het initiatief. Het loopt er storm: de hogeschool Odisee vraagt de medewerking van een van de initiatiefnemers als gastdocent in een postgraduaat ouderenzorg, het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen zou graag een publicatie schrijven over de rusthuisklas en intergenerationele projecten en Ketnet zou volgende week een reportage komen draaien voor het programma Karrewiet.
Samen met mijn collega, minister van Onderwijs Hilde Crevits, onderzoek ik in welke mate we hier eventueel de nodige samenwerkingsverbanden kunnen opstellen en bevorderen, zonder dit echter in een keurslijf van reglementering te gieten.
De rusthuisklas in Vinkt bewijst dat een dergelijk project perfect mogelijk is binnen de huidige regelgeving, voor zowel woonzorgcentra als onderwijs. Zoals bekend en beschreven in de conceptnota met betrekking tot de toekomst van de residentiële ouderenzorg, pleiten wij voor het opengooien van de deuren van een woonzorgcentrum voor de buurt. De achthonderd woonzorgcentra in Vlaanderen mogen geen eilanden vormen in hun gemeente. Kwetsbare ouderen moeten zich geborgen voelen in hun centrum, maar tegelijkertijd is het goed dat ze blijven deel uitmaken van de levendige samenleving.
Daarom dienen woonzorgcentra zich in de toekomst meer naar buiten te oriënteren. Op die manier kunnen ze een trefpunt worden waar verschillende generaties elkaar ontmoeten, ondersteunen en versterken. Intergenerationeel werken gaat onder andere de vereenzaming tegen. Het houdt ouderen langer alert en laat hen intenser genieten van de laatste levensfase. Maar, een samenwerking over generaties heen is niet alleen voor de bewoners van het woonzorgcentrum verrijkend.
Ook voor de kinderen – zo blijkt uit hun getuigenissen – is het een boeiende ervaring om in contact te komen met de wijsheid, de levensverhalen, de humor en de zorgen van de ouder wordende generatie. Ze maken hierbij ook kennis met het reilen en zeilen van een woonzorgcentrum. In Vinkt vernam ik dat enkele leerlingen zich spontaan aanbieden om tijdens de vakantie vrijwilligerswerk te mogen komen doen. Het initiatief ondersteunt ontegensprekelijk ook de positieve beeldvorming ten aanzien van het woonzorgcentrum, zowel bij de kinderen als bij de ouders van de kinderen.
In Vlaanderen bestaan reeds vele woonzorgcentra waar een kinderopvang aan verbonden is in hetzelfde gebouw of in de onmiddellijke omgeving, al dan niet met een gedeelde binnentuin. Reeds lang weet men én ervaart men dat de combinatie van kinderopvang en ouderenzorg een toegevoegde waarde heeft. Zo ontstaan er immers sneller initiatieven om contact met elkaar te zoeken. Samen activiteiten ondernemen levert voor beide partijen mooie ervaringen op. Een intergenerationeel project, zoals het situeren van een kinderopvang binnen dezelfde infrastructuur als een woonzorgcentrum of een dagverzorgingscentrum voor ouderen, kan een duurzame verbinding betekenen tussen twee generaties, die in de huidige samenleving steeds meer van elkaar gescheiden zijn.
Overigens bevindt zich in het woonzorgcentrum Sint-Franciscus te Vinkt eveneens een kinderopvang, waar bewoners, indien ze dit wensen, ook een handje kunnen toesteken. Dergelijke initiatieven groeien vaak van onderuit en zijn heel sterk lokaal ingebed én gedragen. Kortom, wij staan in ieder geval positief ten aanzien van dergelijke initiatieven. We moeten organisaties als woonzorgcentra, scholen en kinderopvang aanmoedigen om de meerwaarde te ontdekken van intersectorale samenwerking. Hen hiertoe verplichten, is niet meteen een goede beleidskeuze.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik vond het ook een fantastisch project en iedereen kan dat wel beamen. Het is een schoolvoorbeeld van hoe verschillende generaties met elkaar kunnen samenleven, samenwerken en samen plezier maken. Iedereen versterkt de ander daarin. Dat komt het welzijn van iedereen ten goede.
Minister, u zegt zelf dat er heel veel interesse bestaat in dit project. Ik zou het enorm waarderen mochten dergelijke initiatieven ondersteund worden. U zegt dat u overleg pleegt met minister Crevits. Hoe verloopt dat concreet? Zijn er al zaken waarover overleg is gepleegd en die jullie in de toekomst willen uitvoeren?
Wat betreft de kinderopvang, kan eenzelfde mooi initiatief op dat gebied even versterkend werken in beide richtingen. Zult u dat al dan niet in het Woonzorgdecreet opnemen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat we concreet voor ogen hebben, is het verspreiden en promoten van die goede praktijken. Ik heb vastgesteld dat het begint met believers, zowel in de woonzorgcentra als in de scholen. Daar moeten er mensen zijn die er willen voor gaan. De mensen die ik gezien heb, waren bijzonder inspirerend. Hun aanpak was zeer aanstekelijk. Dat is belangrijk. Zoiets kun je moeilijk opleggen. Er moeten infrastructurele opportuniteiten zijn, maar er moeten vooral ook mensen zijn die dat als een win-winsituatie zien, zodat het niet bij één activiteit blijft, maar het een recurrent initiatief of een systeem wordt.
Want het is natuurlijk gestart met een aantal eenmalige dingen en dan wat doorgegroeid. De eerste fase is duidelijk maken dat wij beleidsmatig vanuit twee invalshoeken dit soort projecten genegen zijn.
Een tweede punt is dat we bezig zijn met de afstemming van de infrastructurele normen. Dat is het onderwijs-welzijnsverhaal om een aantal normen van een aantal erkenningen meer op elkaar af te stemmen. Dat loopt wel, maar mijn globale vaststelling is toch dat er veel kan, als men dat wil, natuurlijk. Je kunt natuurlijk voor alles nieuwe regelgeving maken, maar men moet natuurlijk over inkomensgerelateerde plaatsen beschikken en erkenningen hebben. Men moet dus wel een aantal dingen hebben die de financiering vanuit de overheid mogelijk maken, maar er is weinig dat tegenhoudt om dat te combineren, zelfs indien je infrastructurele incentives nodig hebt. Onze administratie van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) is best wel in staat om gecombineerde projecten ook te bekijken. We doen dat regelmatig, wanneer het complexere projecten zijn waarbij vanuit verschillende hoeken investeringssubsidies gevraagd worden en VIPA dan zorgt dat dat intern geventileerd wordt en administratief mogelijk wordt.
Ik heb niet zo veel vrees dat er zich op het regelgevend vlak barrières zouden bevinden, integendeel. De ‘mindset’ van ons als overheid moet zijn dat als men op dat vlak lokaal opportuniteiten ziet, we die a priori gunstig genegen zijn en moeten kijken hoe we dat helpen oplossen. Tot nu toe is de vaststelling dat er veel mogelijk is als men lokaal of bij de initiatiefnemers daar de bereidheid toe heeft. Zoals gezegd, denk ik dat we een attitude hebben dat als we dat een goede inhoudelijke zaak vinden, we ook kijken hoe we kunnen helpen wanneer er een aantal zaken moeilijk liggen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is inderdaad heel belangrijk dat wanneer er barrières zouden zijn, we die op een goede manier kunnen wegwerken. Het zou erg zijn mocht dat er de oorzaak van zijn dat dergelijke projecten niet zouden kunnen doorgaan. Het is ook heel belangrijk dat de ‘good practices’ gedeeld worden. Ik denk dat er heel wat mensen wel gemotiveerd zijn om dergelijke projecten op te starten, maar vaak niet goed weten hoe ze dat moeten aanpakken. Wat de Vlaamse Regering wel kan doen, is zoveel mogelijk ‘good practices’ verspreiden onder scholen en woonzorgcentra
De vraag om uitleg is afgehandeld.