Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het scheiden van koppels bij rusthuisopname
Vraag om uitleg over koppels in woonzorgcentra
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in 2013 voerden wij met CD&V een enquête uit, en die kreeg de titel ‘Goed gekoppeld?’. We deden dat natuurlijk met de collega’s, onder andere met mevrouw Claes, mevrouw Franssen, mevrouw Schryvers en mevrouw Brouwers. Er bleek een grote vraag te bestaan bij de bewoners van woonzorgcentra om als koppel te worden opgenomen in een woonzorgcentrum wanneer de nood zich voordoet. Uit dit initiatief volgde het zogenaamde Koppeldecreet, het decreet van 2 december 2016 houdende wijziging van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, wat de opname door woonzorgcentra van bepaalde personen buiten de erkende capaciteit betreft. Dit decreet bepaalt dat de echtgenoot of samenwonende partner wiens zelfzorgvermogen niet is aangetast, buiten de erkende capaciteit kan worden opgenomen in een woonzorgcentrum indien de zorgbehoevende partner verhuist naar het woonzorgcentrum. De woonzorgcentra krijgen de mogelijkheid om dergelijke kamers te installeren. Er staat geen publieke financiering tegenover. Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering houdende de bepaling van de normen en de aanmeldingsprocedure voor het verblijf van zelfredzame personen in een woonzorgcentrum buiten de erkende capaciteit, trad het decreet in werking op 1 januari 2018. Sinds die datum kunnen woonzorgcentra koppelkamers installeren. Er is wel voorzien in een aanmeldingsplicht: woonzorgcentra die van die gelegenheid gebruikmaken, dienen het aantal woongelegenheden te melden bij het agentschap Zorg en Gezondheid.
Recent was er natuurlijk ook het verhaal dat we konden vernemen via de media. Wegens een stijgende zorgbehoevendheid wilde een koppel samen verhuizen naar een woonzorgcentrum. Het woonzorgcentrum in kwestie gaf te kennen dat er een beperkte capaciteit was en dat er voorrang zou worden gegeven aan mensen met een grotere zorgbehoefte. Daardoor werd het koppel niet samen opgenomen in het woonzorgcentrum, wat uiteindelijk de doelstelling was van het decreetsinitiatief.
Deze casus bewijst dus het nut van het Koppeldecreet en de vraag naar koppelkamers in woonzorgcentra. Een dergelijke scheiding op hoge leeftijd wilden we net vermijden. Het decreet gaat wel uit van vrijwilligheid: er is geen verplichting voor woonzorgcentra om in die koppelkamers te voorzien. Minister, vandaar mijn vragen aan u. Hoeveel koppelkamers werden er reeds aangemeld bij het agentschap Zorg en Gezondheid, wetende dat dit uiteindelijk nog maar is gestart op 1 januari 2018? Zult u bijkomende maatregelen nemen om woonzorgcentra te stimuleren om in koppelkamers te voorzien?
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, ook mijn vraag is ingegeven door wat mijn collega ook al aangaf: het schrijnende verhaal een bejaard koppel dat al zestig jaar samenleeft en -woont. De vrouw werd opgenomen in een rusthuis en de man kreeg daar geen plaats, zodat ze van elkaar werden gescheiden. Er blijkt dat die nieuwe regelgeving, die inderdaad nog niet zo lang van kracht is, misschien wel haar doel voorbijschiet. Het is inderdaad de bedoeling om dergelijke schrijnende gevallen te vermijden. Uiteraard mogen we er niet van uitgaan dat op vier, vijf maanden tijd alle situaties door één decreet van de baan zijn, maar mij lijkt het wel een probleem als we merken dat dit de dag van vandaag wel nog voorvalt. Het werd ook al aangegeven: de rusthuizen zijn inderdaad niet verplicht om koppels toe te laten. Als woonzorgcentra dat vandaag al doen, dan moeten ze wel tweepersoonskamers hebben, of kamers op overschot. Of het rusthuis offert een erkend bed op voor de gezonde partner, en als dat gebeurt, dan krijgt het daar geen financiering voor. Zelf stelt de sector dat hij, met de beperkte capaciteit die voorhanden is, volgens de huidige regelgeving bijna verplicht is om voorrang te geven aan mensen met een voldoende grote zorgzwaarte. Daardoor vallen – een beetje een pervers effect – zulke koppels wel uit de boot.
Het zijn dus inderdaad de rusthuizen zelf die het initiatief moeten nemen om in speciale kamers voor koppels te voorzien, zonder dat daar een verplichting van overheidswege toe bestaat. De kans dat de meerderheid van die rusthuizen hierin zal meegaan, is dus miniem, gezien de problematiek van de financiering. Ik denk, hoop en ben ervan overtuigd dat we wars van alle partijgrenzen vinden dat dit een basisrecht moet zijn voor bejaarde koppels, dat verder kunnen blijven samenwonen en -leven moet worden gegarandeerd.
Minister, ik heb dezelfde vragen. Hebt u er weet van hoeveel koppels nu in eenzelfde situatie verkeren, koppels die niet bij elkaar kunnen blijven, die noodgedwongen worden gescheiden? Zijn daar grote regionale verschillen in?
Welke bijkomende maatregelen kunt u nemen om dergelijke schrijnende toestanden te vermijden?
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, de problematiek van de dreigende scheiding van oudere koppels is door de voorgaande sprekers uitvoerig geschetst. Mevrouw Coppé verwees naar het Koppeldecreet en de koppelkamers. Het verhaal van Roger en Vera is geen alleenstaand geval. Uit onderzoek blijkt dat wellicht 10 procent van de rusthuisbewoners graag met een elders wonende partner zou willen samenwonen.
Minister, welke acties wilt u ondernemen om een oplossing te zoeken voor deze problematiek? Hebt u daarover al overleg gehad met de sector? Zo ja, met wie? Hoeveel koppels verblijven vandaag al samen in een woonzorgcentrum in Vlaanderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het verhaal van Roger en Vera uit Kontich dat de media haalde, kan uiteraard niemand onberoerd laten. De toenemende vergrijzing en verzilvering van het gezinsleven en de veranderende zorgvraag van hoogbejaarde koppels stellen de samenleving voor belangrijke maatschappelijke, economische en politieke uitdagingen. Het zijn uitdagingen waarvoor sinds 1 januari 2018, zoals bekend, ook een nieuw wetgevend kader in voege is.
De capaciteit van de woonzorgcentra werd deze legislatuur fors opgevoerd. In weinig regio’s blijkt de capaciteit nog onvoldoende. Het probleem dat rijst, is wat er kan gebeuren als een van de partners zelfredzaam is. De erkenning van een woonzorgcentrum bepaalt hoeveel bewoners een woonzorgcentrum maximaal mag opnemen. Het doelpubliek van een woonzorgcentrum bestaat uit gebruikers van 65 jaar of ouder, die er permanent verblijven in een thuisvervangend milieu en waaraan ouderenzorg wordt aangeboden. Het gevolg van deze erkenningsvoorwaarde is echter dat wanneer een zorgbehoevende bewoner opgenomen wordt in het woonzorgcentrum, een zelfredzame partner, een familielid of een andere mantelzorger vaak achterblijft in het oorspronkelijke thuismilieu omdat hij of zij niet kan worden opgenomen binnen de erkende capaciteit. Het verhaal van Roger en Vera illustreert deze problematiek.
Op 15 februari 2015 werd daarom, mede op basis van het rapport van een bevraging bij de woonzorgcentra onder de naam ‘Goed gekoppeld? Koppels in woonzorgcentra in Vlaanderen’, de conceptnota voor de nieuwe regelgeving omtrent de opname van koppels in woonzorgcentra ingediend. Het voorstel tot wijziging van decreet pleitte voor een verruiming van de mogelijkheden tot professionele zorgomkadering voor koppels in een residentiële zorgsetting, door de opname van een zelfredzame partner buiten de erkende capaciteit van een woonzorgcentrum mogelijk te maken.
De nieuwe regelgeving, waarvan het uitvoeringsbesluit van kracht is gegaan op 1 januari 2018, creëert voor een woonzorgcentrum de mogelijkheid, niet de verplichting, om op bepaalde voorwaarden en aan de hand van een verplichte aanmeldingsprocedure bijkomende woongelegenheden aan te melden die bestemd zijn om de zelfredzame mantelzorger van een zorgbehoevende bewoner mee op te nemen buiten de erkende capaciteit. Het besluit voorziet dus niet in een algemene afwijking op de bestaande regelgeving maar wel in een specifieke uitzonderingsituatie waarop een voorziening zich kan beroepen. Er is daarin wel degelijk een incentive voor de woonzorgcentra: men mag en kan nu buiten de erkende capaciteit woongelegenheden creëren.
Tijdens de ontwerpfase van dit nieuwe wetgevende kader, dat in voege is sinds 1 januari 2018, heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met de verschillende koepels van de ouderenzorg. Zij hebben inspraak gehad bij het opstellen van het huidige wetgevend kader en hun feedback werd verwerkt tijdens de opmaak van dit besluit. Dit wetgevend kader zal ook geïntegreerd worden in de uitvoeringsbesluiten die in het kader van het principieel goedgekeurde voorontwerp van decreet betreffende de woonzorg opnieuw herschreven zullen moeten worden. De sector zal op dat moment ook opnieuw worden geraadpleegd om te bekijken of er vanuit het voortschrijdend inzicht bijsturingen aan het huidige wetgevend kader wenselijk en/of mogelijk zijn.
De wetgeving is echter, zoals vermeld, pas in voege sinds 1 januari 2018 en moet daarom zeker nog haar kansen krijgen. Woonzorgcentra hebben tijd nodig om hun opnamebeleid beter hierop af te stemmen. Het is immers zo dat men ofwel een eenpersoonskamer op overschot moet hebben of een kamer ter beschikking moet hebben die ruim genoeg is om als tweepersoonskamer in gebruik te kunnen worden genomen.
De sector is dus nog volop bezig zich hiernaar te organiseren. Sommige voorzieningen zullen echter geen gebruik kunnen maken van deze regelgeving omdat hun infrastructuur het niet toelaat. Om de kwaliteit van wonen te garanderen voor zowel de inwonende personen als de bewoners, dienen de aangemelde woongelegenheden te voldoen aan de infrastructuurnormen voor woonzorgkamers.
De herneming van deze infrastructuurnormen heeft tevens als doelstelling om de continuïteit te verzekeren bij een stijgende zorgbehoevendheid. De inwonende persoon kan in dit geval in dezelfde woongelegenheid blijven wonen, maar dan binnen de erkende capaciteit van het woonzorgcentrum. Veel hangt af van de wensen en mogelijkheden van de betrokken personen, alsook van de mogelijkheden van het woonzorgcentrum of de ruimere organisatie waarin de voorziening is ingebed.
Deze uitzonderingsregel doet tevens geen afbreuk aan andere mogelijkheden voor professionele zorgomkadering, zoals thuiszorg of een assistentiewoning, noch aan de eventuele noodzaak om deze mogelijkheden te versterken. Bijkomend voorziet de Vlaamse overheid immers ook in andere oplossingen voor woonzorgcentra die geen bijkomende woongelegenheden ter beschikking hebben. Zo bestaat de mogelijkheid om van flexibel kortverblijf gebruik te maken. Ondersteuning kan via die formule vanuit de woonzorgcentra georganiseerd worden voor bewoners of een koppel in erkende assistentiewoningen. Indien beide partners zorgbehoevend worden, kunnen ze terecht voor een opname in de tweepersoonskamers van het woonzorgcentrum.
Het agentschap Zorg en Gezondheid stelde alvast vast, tijdens besprekingen met initiatiefnemers over nieuwbouwplannen die dit jaar al hebben plaatsgevonden, dat voorzieningen graag rekening houden met deze nieuwe wetgeving. Zo wordt die bijvoorbeeld ingevuld door in een aantal comfortkamers of zorgflats te voorzien. Deze woongelegenheden kunnen eventueel ook als aangemelde woongelegenheid voor een inwonende mantelzorger dienen, indien de vraag zich zou voordoen.
Elke vraagstelling is uniek en vraagt dan ook een unieke, maatgerichte benadering en oplossing. In bepaalde gevallen kan het zelfs raadzaam zijn om niet 24 op 24 uur samen te zijn, met het oog op welzijn, veiligheid en gezondheid van beiden. De meeste woonzorgcentra staan dan ook open voor een unieke en persoonsgerichte benadering van de situatie. Ik wil er daarom ook op wijzen hoe belangrijk het is om tijdig na te denken over hoe men wil wonen bij toenemende zorgvragen. Een tijdige welzijnsplanning komt iedereen, en zeker ook de betrokkenen en hun omgeving, ten goede.
Mijnheer Persyn, toen ik dat cijfer van 10 procent in de media vernam, hebben wij naarstig gezocht waar het vandaan zou kunnen komen. Onze conclusie is dat het wellicht nergens vandaan komt en dat het wellicht is geïnspireerd op de idee dat de regelgeving het nu toelaat dat 10 procent van de bewoners jonger is dan 65 jaar. Ook de voorzieningen die worden genoemd in de media hebben wij bevraagd. Nergens hebben wij een bron kunnen vinden die een dergelijk onderzoek zou bevatten.
Ter informatie: op 11 mei 2018 zijn er vijf voorzieningen die een aanvraag tot aanmelding voor woongelegenheden voor het verblijf van zelfredzame ouderen in een woonzorgcentrum hebben ingediend. In totaal betreft het 25 woongelegenheden. De voorzieningen bevinden zich in Deinze, Brugge, Assenede, Antwerpen en Ledegem. Daarnaast ontvangt het agentschap Zorg en Gezondheid op regelmatige basis vragen van initiatiefnemers die interesse tonen in de aanmelding van enkele woongelegenheden en informeren naar de functionele en administratieve vereisten. Het valt dus te verwachten dat dit aantal nog verder zal stijgen.
Het agentschap Zorg en Gezondheid beschikt niet over de gegevens met betrekking tot het aantal koppels dat vandaag al in een woonzorgcentrum in Vlaanderen zou samenwonen. Er bestaan geen algemene cijfers over de burgerlijke status van de bewoners van Vlaamse woonzorgcentra. Overigens kunnen er ook nieuwe relaties ontstaan tijdens het verblijf in een woonzorgcentrum. Het is dus onmogelijk om te bepalen hoeveel koppels er effectief binnen de erkende capaciteit van een woonzorgcentrum verblijven.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. Het klopt dat iedere vraag uniek blijft. Dat is net het moeilijke: om steeds met regelgeving voor te blijven op de actuele noden. We zijn nu nog in een startperiode: het decreet werd nog maar op 1 januari 2018 goedgekeurd. Het is goed dat het decreet werd goedgekeurd want de noden zijn er al: vijf instellingen zijn al aangemeld bij het agentschap Zorg en Gezondheid.
Maar het blijft een oproep, niet alleen van journalisten maar ook van ons, politici, of van de mensen die dagelijks in de sector staan: er zijn veel welzijnsvragen, en er is niet altijd één antwoord. Bijvoorbeeld de mogelijkheid moet bestaan om eerst in een assistentiewoning te wonen, of dat er met nog wat meer thuishulp kan worden ingegrepen.
Minister, het belangrijkste is dat er zeker nood was aan het geleverde legistieke werk. Op deze manier kunnen ook de zwarte kamers, die misschien bestonden, worden weggewerkt.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is spijtig dat er geen algemene cijfers zijn over het aantal koppels dat al dan niet wordt gescheiden. Ook hier kan het gezegde ‘meten is weten’ van belang zijn om al dan niet bijkomende maatregelen te treffen. U zegt dat die 10 procent nergens op gebaseerd is, maar dan weet op dit ogenblik niemand hoe de situatie is.
Ik heb niet gezegd dat het cijfer niet juist is, ik zeg alleen dat we niet weten waar het vandaan komt.
Ik doe nogmaals een oproep om die cijfers toch in beeld te brengen.
Er zijn momenteel 25 aanvragen voor bijkomende woongelegenheden. We verwachten dat dit aantal nog zal stijgen. Dat lijkt mij weinig. Er zijn wellicht meer koppels in Vlaanderen die gebruik zouden willen maken van de mogelijkheid om samen te leven en te wonen in een woonzorgcentrum.
Minister, u verwijst naar het overleg met de sector. Daar zullen misschien bijsturingen plaatsvinden bij uitvoeringsbesluiten die nog moeten worden opgesteld in het kader van het Woonzorgdecreet. Het lijkt mij wat te vrijblijvend. Ik probeer mij aan de kant te scharen, niet enkel van de sector maar vooral van de rusthuisbewoner en van het koppel dat in zo’n schrijnende situatie terechtkomt. Als zij horen dat wij nog even zullen afwachten en dat zal worden bekeken of de sector er helemaal klaar voor is, dan vrees ik, en ik ben er bijna zeker van, dat zij daar weinig boodschap aan zullen hebben.
De alternatieve oplossingen – de assistentiewoningen, de thuiszorg, de vermaatschappelijking van de zorg, waar wij allemaal achter kunnen staan – vragen een zeer grote transitie. U hebt dat hier in deze commissie en ook in de plenaire vergadering al meerdere keren herhaald. Het vergt een grote transitie, niet alleen in de mentaliteit maar ook in de financiële middelen en in de inspanningen die op verschillende politieke niveaus moeten worden geleverd. Er moet niet alleen op Vlaams niveau een oplossing worden gezocht, ook de steden en gemeenten moeten meer dan ooit hun duit in het zakje doen, als het gaat over het creëren van bijkomende woongelegenheden voor bejaarde koppels.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, die 10 procent is mogelijk een extrapolatie geweest van de cijfers van de enquête, waarin men spreekt van een kleine zesduizend mensen die toen aan het wachten waren. Exacte cijfers zijn er niet. Ik sluit mij dus aan bij de oproep om de problematiek beter in kaart te brengen. Ik begrijp dat we in een overgangsfase zitten.
U verwees ook naar de ruime organisatie. Het nieuwe Woonzorgdecreet dat eraan komt, maakt de brug naar de reorganisatie van de eerstelijnszones. Los van het feit dat de unieke benadering belangrijk is, van elke zorgvraag van elke persoon en elk koppel, roep ik op om daar rekening mee te houden in de verbintenisverklaring van zo’n ruimere zorgregio. We moeten dat niet bekijken per individuele voorziening.
We weten dat er nu nog maar een frictiekrapte is in het aanbod. In sommige regio’s dreigt er al leegstand en in Brussel is dat al jaren het geval. Ik doe een oproep om dit instellingoverschrijdend te bekijken. De heer Depoortere heeft verwezen naar de rol van de lokale besturen. Die instellingoverschrijdende benadering moet niet noodzakelijk binnen een bepaalde groep gebeuren, maar wel binnen een bepaalde zorgregio. Er moet gekeken worden naar de restcapaciteit en de margecapaciteit, binnen die regio’s van 100.000 inwoners.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, we hebben legistiek een oplossing, maar het werkveld moet nu volgen. U zegt dat er overleg zal zijn met de sector. Wanneer zal dat plaatsvinden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Met de koepels is er minstens maandelijks overleg, maar de frequentie ligt momenteel hoger. Dat gaat over de gehele agenda. Er dus is voldoende gelegenheid tot overleg.
Er zal een moment komen, indien het parlement het nieuwe Woonzorgdecreet goedkeurt, dat de bestaande uitvoeringsbesluiten hertaald zullen moeten worden naar de nieuwe realiteit. Het is niet zeker dat dit nog in deze legislatuur aan de orde zal zijn.
We moeten de sector de kans geven om zijn organisatie aan te passen aan de nieuwe verwachtingen voor woonzorgcentra als zorg- en leefgemeenschappen. Strategische ondernemers in deze sector weten dat die verwachtingen er zijn en dat ze daarop moeten inspelen. Iets anders is als we de erkenning afhankelijk zouden maken van de vraag of een woonzorgcentrum over zulke kamers beschikt. Dat kan infrastructurele implicaties hebben en dan moet er wellicht in een ruime overgangstermijn worden voorzien. Dat is in het verleden al gebeurd met de overgang van de vierpersoonskamers naar de eenpersoonskamers. Dat zijn zaken die gerealiseerd kunnen worden op de lange termijn.
Ik ben het met de heer Persyn eens dat het breder moet worden bekeken dan op het niveau van de voorziening. De vraag is dan of er in de regio voldoende aanbod is voor mensen die dit soort setting opzoeken. Het is de bedoeling dat geleidelijk aan die eerstelijnszones daar ook een rol in kunnen spelen.
De meeste observatoren stellen vast dat er wat ruimte is in de sector en we weten dat deze regelgeving nog vrij nieuw is. We kunnen dus het best even kijken hoe de voorzieningen zich gaan organiseren en inspelen op deze nieuwe vragen en verwachtingen. Er komt dan wel een moment, namelijk wanneer het nieuwe decreet operationeel moet worden, dat we formeel zullen moeten evalueren of we onze regelgeving zullen moeten aanscherpen.
De heer Depoortere heeft het woord.
Ik beweer zeker niet dat er geen overleg moet zijn met de sector, maar ik wil het wel opnemen voor die bejaarde koppels die zich in zo’n schrijnende situatie bevinden. Minister, u laat uitschijnen dat de regelgeving pas aangepast zou kunnen worden in een volgende legislatuur. Dat hoor ik niet graag, want dat is dan wel een zeer lange overgangsperiode.
Voor het overige sluit ik mij aan bij het pleidooi van de heer Persyn voor de zorgregio’s. Dat was ook de bedoeling van mijn eerste vraag naar de cijfers en de regionale verschillen. We kunnen adequater en efficiënter optreden als we dat in kaart zouden brengen.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik roep inderdaad ook op om de opdracht om ervoor te zorgen dat oudere koppels zo lang mogelijk kunnen samenblijven, als een soort verbintenisverklaring mee te nemen, niet alleen voor de woonzorgcentra, maar ook als een soort zorgdoelstelling van Vlaanderen voor de zorgregio’s.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.