Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Dit lijkt een technische vraag, maar dat is het niet, al gaat hij over theaterverlichting en over een Europese richtlijn met betrekking tot lampen. Deze thematiek komt op ons af, we moeten er grondig over nadenken.
De Europese regels verplichten vanaf 2020 een bepaalde minimumefficiëntie voor lampen van 85 lumen per watt en een maximale stand-by power van 0,5 watt voor alle lichtbronnen. Ik ben geen ingenieur, ik ken er niets van en lees het ook maar voor. Vandaag kan geen enkele ‘tungsten’- of wolfraamlichtbron – dat zijn de halogeenlampen – aan deze eisen voldoen, maar ook heel wat bestaande led-armaturen voor podiumgebruik voldoen niet. Het gaat natuurlijk over de specificiteit van theaterverlichting.
Na 2020 zouden geen lampen meer mogen worden gefabriceerd of ingevoerd of verkocht indien ze niet aan deze regels voldoen, behalve bestaande stocks. Dit is een logische stap in de vergroening, in een ecologischer cultuurbedrijf. Wij zetten deze stap terecht, maar zo eenvoudig is het niet. Er was al een beperking. In een vorige richtlijn bestond nog een uitzondering voor de amusements-, de theater- en de evenementensector. Dat zal niet meer zo zijn.
Tot 7 mei 2018 liep er een publieke consultatie. De theater- en eventsector werd echter niet geconsulteerd of betrokken.
De podiumsector is een zeer milieubewuste en vernieuwende sector. De voorbije tien, vijftien jaar zijn er veel veranderingen gebeurd in de techniciteit. Natuurlijk moet ook de kwaliteit bewaakt kunnen worden.
Theaterlampen hebben een hoog vermogen, dus zou je kunnen verwachten dat de theaters een peperdure elektriciteitsrekening hebben. Maar het werkelijke gebruik van die lampen is relatief minimaal. Ze branden gemiddeld vaak minder dan een uur per dag. De meeste lampen sneuvelen eerder door de behandeling dan door de levensduur. De impact van de theaterbelichting bedraagt maximaal 5 procent van het totale energieverbruik van een schouwburg. Dat is dus niet de grote energiekost. Dit komt niet tot uiting in de Europese cijfers omdat er enkel naar de efficiëntie van de lamp en het toestel wordt gekeken en niet naar het werkelijke gebruik. Mijn bronnen zeggen mij dat de richtlijn is gemaakt door elektriciens en niet door theatermakers. Zo krijg je een andere benadering.
De sector wordt nu pas echt wakker, merk ik. Het stond deze week nog in een nieuwsbrief van het Overleg Kunstenorganisaties (oKo). De sector begint wat ongerust te worden over de vraag hoe aan de normen kan worden voldaan. Dat geldt overigens niet alleen voor Vlaanderen maar voor heel Europa.
Je kunt veel vragen stellen, bijvoorbeeld over duurzaamheid. Theaterarmaturen gaan vaak decennia mee. Ga je nu plots al dat materiaal vernietigen? Moet dat allemaal weg? Is dat dan wel zo duurzaam? Wat doen we met materiaal met een lange levenscyclus? Moeten we dat vernietigen? Wat doen we met de impact van vervangend materiaal? Duurzaamheid is een van de prioriteiten in de FoCI-regelgeving (Fonds Culturele Infrastructuur). Hoe gaan we daarmee om? Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Wat met, op termijn, ledmateriaal en plastics in het theater? Er zijn heel veel vragen.
Er zijn ook veel technische vragen. Een van de belangrijkste bij theatertechnici betreft de kleurenproblematiek. Zij zeggen dat de kleuren van de ledverlichting vandaag nog niet gestandaardiseerd is. U kent die kleurenfilters wel, die aan allerlei internationale standaarden voldoen. Als je in New York, Shanghai of Brussel een kleurenfilter in een theaterspot schuift, moet dat exact hetzelfde kleur leveren. Zo werkt dat, zoals ook bij drukwerk. De kleurtemperatuur van led is niet hetzelfde. De regels zijn duidelijk niet gecheckt met theaterspecialisten.
Ook economisch is het geen lachertje, want een led-armatuur kost vier tot acht keer zoveel als een klassieke theaterarmatuur. Een prijsdaling valt op korte termijn niet te verwachten. Ook alle dimmers, kabels en voeding van het theater moeten worden aangepast om aan de regelgeving te beantwoorden.
De theatersector maakt ook in historisch opzicht opmerkingen. Wat doe je met bepaalde producties waarvoor er voorgeschreven of bekende vormen van verlichting zijn, die we dan misschien niet meer mogen gebruiken? Ik verwijs hier naar de historische decors in Kortrijk. Die zijn als topstukken beschermd. Ze vragen om specifieke theaterlichtvereisten en kleurtemperatuur.
Minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Heeft de Vlaamse overheid overleg gepleegd met de sector en met de specialisten, zoals het Kenniscentrum Podiumtechnieken van het Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound (RITCS) en/of het Steunpunt voor Productionele, Ontwerpende en Technische krachten van de brede culturele sector (STEPP)? Zo niet, wordt dit op korte termijn gepland?
Wilt u zich hiervoor actief inzetten in het belang van onze cultuurcentra, theaters, concertzalen,...? Zo ja, welke initiatieven wilt u nemen?
Kan via onderzoek in kaart worden gebracht welke technische en financiële implicaties de Europese regelgeving zou hebben voor Vlaanderen, voor lokale besturen, voor private organisaties, enzovoort? Voorzichtige ramingen spreken al snel over een implicatie van 70 miljoen euro. Na de theatertrekken worden we ook hiermee geconfronteerd.
Bent u bereid om deze thematiek aan te kaarten op de Europese Ministerraad voor Cultuur en daar uw collega’s te motiveren om samen met de andere ministers van Cultuur in Europa te streven naar haalbare, betaalbare en duurzame oplossingen? Ze moeten even duurzaam zijn als het huidige materiaal.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik ben gelukkig wel op de hoogte van de problematiek als gevolg van de overschakeling naar een duurzamere verlichting op basis van led-technologie. Verschillende organisaties die over de nodige technische kennis beschikken deelden aan mijn administratie hun standpunt mee. Het gaat in het bijzonder om het Kenniscentrum Podiumtechnieken van het RITCS, Pearle, STEPP en oKo. Allen delen hetzelfde standpunt. Zij hebben ook input aangeleverd voor het beantwoorden van deze omvangrijke vraag.
Algemeen kan gesteld worden dat de sector zich zeker wil inzetten om artistiek waardevolle alternatieven te vinden om theaterbelichting ecologisch meer verantwoord te maken. Verschillende van onze gezelschappen, zoals Rosas, Needcompany en Meg Stuart, experimenteerden al met alternatieven. Hun ervaring is dat de nieuwe technologie onvoldoende op punt staat om de bestaande uitzonderingen voor de theatersector vanaf 2020 zonder meer te schrappen in de regelgeving.
De Europese Commissie is eveneens op de hoogte van het standpunt van de sector. De kwestie kwam al in maart van dit jaar al aan bod in de raadswerkgroep Cultuur, waar verschillende lidstaten de bezorgdheden uit de cultuursector signaleerden aan de vertegenwoordiger van het directoraat-generaal (DG) Energie. Daarnaast reageerde onder meer Pearle, de Europese koepelorganisatie van werkgevers in de podiumkunstensector waar oKo lid van is, in naam van haar leden formeel op de recente consultatie die de Europese Commissie organiseerde ter voorbereiding van de herziening van deze regelgeving. Ook vanuit de audiovisuele sector, onder meer de federatie van Europese filmregisseurs, kwamen de nodige signalen om een uitzondering voor ‘entertainment lighting’ te behouden.
Wil ik mij actief inzetten, en welke initiatieven zal ik nemen? De bal ligt nu in eerste instantie wel in het kamp van de Europese Commissie, die alle beschikbare informatie, belangen en beleidsdoelstellingen tegen elkaar zal afwegen, met de bedoeling om later dit jaar een voorstel op tafel te leggen. Dat voorstel zal vervolgens de zogenaamde comitologieprocedure op Europees niveau doorlopen. Dat wil zeggen dat de EU-lidstaten hun mening nog kunnen geven over het voorstel voor het definitief wordt. Een niet onbelangrijk detail is dat België in het betrokken comité wordt vertegenwoordigd door een ambtenaar van de FOD Leefmilieu.
In dat perspectief heeft mijn administratie contact opgenomen met de betrokken collega’s binnen ons land, zodat we een gedegen en gedragen Belgisch standpunt kunnen opstellen ter voorbereiding van de vergadering van het comité. Ik zal in dit proces uiteraard de belangen van de culturele en audiovisuele sector verdedigen.
In eerste instantie pleit ik, op basis van de input van deze sector, voor het behoud van de uitzondering voor theaterverlichting bij de herziening van de regelgeving. Maar het behoud van een uitzondering mag niet zomaar een argument worden om de evolutie naar duurzamere technologieën te vertragen.
Het lijkt tegelijkertijd belangrijk om het onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe lichtbronnen voor theatertoepassingen en hun gebruik te stimuleren, en daarbij de technici en ontwerpers te betrekken. Het ondersteunen van een aantal testcases binnen de cultuurcentra, gezelschappen en opleidingen zou een stimulans kunnen geven aan dergelijk praktijkgericht onderzoek, dat de sector stimuleert om op een verantwoorde manier naar een transitie toe te werken. Een dergelijke aanpak zou ook de nodige inzichten kunnen opleveren die de sector kunnen inspireren voor een zo efficiënt mogelijke transitie.
Op dit moment is er nog geen grondig onderzoek gevoerd naar de technische, artistieke en financiële implicaties die het invoeren van de nieuwe regelgeving zou hebben. Er is wel een onderbouwde inschatting van de gevolgen op de verschillende vlakken. Ik overloop ze even.
Wat betreft duurzaamheid moeten we vermijden dat vanuit het DG Energie enkel wordt gekeken naar de impact van een lichtbron op het energieverbruik, zonder daarbij rekening te houden met de reële gebruiksomstandigheden of de volledige levenscyclus van het materiaal. Dit is niet altijd gemakkelijk te communiceren omdat binnen de podiumsector op een zeer specifieke manier met licht wordt omgegaan. Er zijn ook erg weinig gegevens beschikbaar over de totale levenscyclus van dit materiaal.
Er zijn inderdaad een aantal problemen met led-bronnen die nog niet ten volle zijn opgelost. Er wordt wel vooruitgang geboekt, maar die voldoet tot hiertoe niet aan de eisen die aan het theaterlicht kunnen en mogen worden gesteld. De kwaliteitseisen die voor algemene huis-tuin-en-keukenverlichting worden gesteld, zijn veelal gebaseerd op ‘acceptability’, met andere woorden wat een gemiddelde gebruiker aanvaardbaar vindt. Dit is echter onvoldoende voor een professionele voorstellingsomgeving.
Wat is nu de financiële implicatie voor de Vlaamse culturele sector? Op basis van een extrapolatie van acht culturele centra is een raming gemaakt van een mogelijke financiële impact voor de sector. De focus van de berekening lag op podiumtechnische infrastructuur. De impact wordt geraamd op ongeveer 67 miljoen euro voor de Vlaamse culturele sector. Ik wil benadrukken dat dit een ruwe schatting is van de initiële investeringskost. Daartegenover – dat mogen we ook nooit vergeten – staat natuurlijk dat er minder energieverbruik is.
Binnen de voorliggende regelgeving is het in principe mogelijk om een stock lampen aan te leggen en op die manier de transitie één of twee jaar uit te stellen indien de uitzondering geschrapt zou worden. Maar op het moment dat men de transitie zou verplichten, lijkt het wenselijk om het geheel van de technische infrastructuur aan te pakken. Het is niet zo dat een led-toestel zomaar inwisselbaar is met een halogeentoestel. In een totaalbelichting moeten de toestellen van hetzelfde type zijn en moeten ze dus samen vervangen worden.
De keuze van een lichtbron lijkt me een keuze waarbij ook artistieke elementen kunnen doorwegen. Het vocabularium van de lichtontwerper bestaat dankzij het beheersen van alle parameters van het licht: kleur, kleurtemperatuur, amberdrift – wat een prachtig woord! – intensiteit, scherpte en vorm. Dat is toch vrij complex. Het gebruik van deze parameters speelt in op de culturele eigenheid en de perceptie van het publiek. De overweging om de uitzondering te schrappen of te behouden, moet dus, naast de technologische en ecologische aspecten, ook rekening houden met het behouden van de artistieke mogelijkheden op het vlak van lichtnuances.
Deze kritische reflectie geeft misschien de indruk dat de sector geen voorstander zou zijn van led. Niets is minder waar. De sector is er wel degelijk van overtuigd dat led een zeer interessant, nuttig en duurzaam alternatief zal worden voor halogeenlicht en het op langere termijn kan vervangen. Momenteel staat de technologie echter nog niet ver genoeg om halogeen ten volle in de voorstellingomgeving te vervangen.
Zoals eerder vermeld, is deze kwestie al aan bod gekomen in de raadswerkgroep Cultuur waar alle lidstaten op ambtelijk niveau vertegenwoordigd zijn in naam van hun politieke overheden. Er is dus actieve opvolging van dit dossier vanuit de betrokken vertegenwoordigers van cultuurministeries. Ik zal aan de Vlaamse vertegenwoordiger in de raadswerkgroep de opdracht geven om regelmatig naar een stand van zaken te vragen en zeer attent en actief mee te zoeken naar oplossingen.
Uiteindelijk zal het dossier behandeld worden door de collega’s van de FOD Leefmilieu en is het dus vooral zaak om deze mensen intern gevoelig te maken voor de zorgen van de culturele en audiovisuele sector. Zoals eerder vermeld, zijn daarvoor vanuit mijn administratie intussen de nodige contacten gelegd.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik dank u, en het is volgens mij goed om aandacht te besteden aan deze kwestie. Ik ben blij met uw antwoord, maar soms bevinden we ons in een bizarre of ambigue positie, dat geldt ook voor mezelf. We willen ecologische stappen zetten en een duurzame culturele praktijk hebben, maar het moet professioneel en technisch wel realistisch zijn. Het is enigszins vergelijkbaar met de invoering van de elektrische auto. We willen die allemaal, maar hij is duur en je kunt er niet zo ver mee rijden.
Ik begrijp dat u bereid bent om hierover na te denken en ik stel voor om een aantal proefprojecten te doen, zodat we alvast inzicht krijgen in wat het betekent voor onze podiumhuizen. Verder moeten we de kostprijs iets diepgaander dan vandaag onderzoeken. En ten slotte zullen we op de middellange termijn, namelijk volgend jaar en zeker het jaar daarna, bij de implementatie onze sectoren moeten ondersteunen. Ik zie daarmee al een nieuwe prioriteit voor het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI) op ons afkomen.
Ondertussen moeten we die uitzondering voor het theaterlicht blijven verdedigen tot er adequate en technische oplossingen zijn, die even professioneel met theaterlicht omgaan als in de huidige situatie het geval is. We zullen het verder opvolgen. U zei dat de Europese contacten verlopen via de FOD Leefmilieu. We zullen er moeten voor zorgen dat er voldoende connecties gemaakt worden op dat gebied. Misschien moeten we onze federale collega’s daar ook attent op maken. We moeten dit streefdoel behartigen en Vlaanderen staat daarmee wellicht niet alleen in Europa. Het is een uitdaging om te evolueren en ecologisch duurzamer te worden, maar tegelijk ook te voorkomen dat dit leidt tot lagere kwaliteit in de theatertechniek.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik wil zeker met de administratie en het werkveld bekijken hoe we technisch en in het algemeen een onderzoek kunnen stimuleren om zo de vinger aan te pols te houden. We moeten ook de kostprijs exacter proberen in te schatten. Het is wel zo dat bij de prioriteiten in de FoCI-aanvragen ‘relighting’ nu al is opgenomen. Dat betekent niet dat de totale pot van FoCi stijgt, maar men kan dat op dit ogenblik al doen. ‘Gouverner c’est prévoir’, en soms gebeurt dat ook. Samen met alle elementen die ik in mijn antwoord heb aangegeven, zullen we dat van nabij opvolgen en zien wanneer de lamp in het najaar echt warm wordt en de amberdrift niet langer te controleren valt. Op dat ogenblik kunnen we, wellicht samen met andere lidstaten, toch wel ingrijpen om een verantwoorde afwijkende regeling te vinden en een goed evenwicht tussen ecologie en artistieke eigenheid na te streven.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik dank u en ik ben het helemaal met u eens.
De vraag om uitleg is afgehandeld.