Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik heb inderdaad een vraag om uitleg ingediend in verband met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). We hebben een traject opgestart, dat hier vandaag ook al ter sprake is gekomen. Na ons groenboek hebben we een heel breed participatief proces opgestart, met die gebiedswerkgroepen, proeftuinen, lokale besturen noem maar op. Eind november 2016 heeft de Vlaamse Regering het Witboek BRV goedgekeurd, en nu legt u de laatste hand aan het ontwerp-BRV.
Waar onze structuurplannen altijd heel hiërarchisch waren en stringente regels oplegden aan lokale besturen, zullen die ruimtelijke beleidsplannen in de toekomst veel flexibeler kunnen zijn. Los van de hiërarchie van steden en kernen zullen we veel meer kunnen denken in het kader van ruimtelijke opportuniteiten en kansen. Ons regiodenken moet primeren. Dat vergt toch een serieuze aanpassing in ons denken inzake ruimtelijke ordening, een soort ‘nieuw normaal’.
Op 30 maart jongstleden keurde de Vlaamse Regering na advies van de Raad van State ook het procedurebesluit goed voor de goedkeuringsprocedure voor de ruimtelijke beleidsplannen op de drie bestuursniveaus, waarbij het traject van consultatie, inspraak en goedkeuringsprocedure wordt bepaald. De weg naar een nieuwe mijlpaal, het ontwerp-BRV, ligt dus open.
Het zou redelijk onlogisch zijn om nu heel dat voortraject te hernemen, gelet op het gevoerde proces van adviezen en inspraak en zo meer. Dat is een werk van zeven jaar. Er zijn trouwens ook wat gemeenten, zoals Geel, die al een beleidsplan ruimte hebben opgesteld en goedgekeurd in de gemeenteraad. Daarom is in het procedurebesluit ook een overgangsmaatregel genomen. De Raad van State was in zijn advies van 16 maart echter wat kritisch ten opzichte van die bepaling. Dat is ook de aanleiding voor mijn vraag. De Raad van State wees erop dat dit een verschil in behandeling voortbrengt in de procedure wat het recht op informatie en raadpleging betreft dat moet kunnen worden verantwoord in het licht van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel.
Minister, toen ik dat las, was mijn uitdrukkelijke wens dat die zinsnede geen bom zou zijn onder het BRV. Ik zie u vrij rustig en sereen kijken, dus ik denk niet dat het een bom onder het BRV zal zijn, maar toch vind ik het belangrijk genoeg om dit hier in de commissie ook aan u te vragen. Is er voldoende afgetoetst of die overgangsbepaling in het procedurebesluit niet in strijd is met dat gelijkheidsbeginsel, zoals aangegeven door de Raad van State? Op welke manier weerlegt u die kritiek? Welke stappen moeten, rekening houdend met die overgangsmaatregel, nog worden gezet voor het BRV? Welke timing hebt u voor ogen? Daar hebt u daarnet al op geantwoord in het kader van de vraag over de financiële impact. Wat betekenen dit procedurebesluit en de daarbij genomen overgangsmaatregel voor gemeentelijke processen van beleidsplanning die reeds zijn opgestart of afgerond, zoals bijvoorbeeld in Geel?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, het uitvoeringsbesluit over de ruimtelijke beleidsplannen is sinds 5 mei 2018. U zult ook zien dat samen met het besluit in het Staatsblad ook het verslag aan de Vlaamse Regering is gepubliceerd, en daarin staat een overgangsbepaling. Dat wordt uiteraard ook gekaderd in de nota. Het gaat meer bepaald over artikel 86. Men kan afwijken van een aantal bepalingen van het uitvoeringsbesluit, maar enkel wat de processtappen betreft die aan de voorlopige vaststelling voorafgaan. Bovendien beoogt die overgangsbepaling niet het toelaten van minder participatie. Ze vereist immers dat de adviesraden, de andere bestuursniveaus en het publiek wel degelijk zijn geraadpleegd. Dat hoeft echter dus niet noodzakelijk te zijn gebeurd met de formaliteiten die in het uitvoeringsbesluit staan. Ik denk dat dat een evenwichtige regeling is om, zoals u aanhaalt, ook recht te doen aan het feit dat we voor het BRV al een heel traject hebben afgelegd en dat ook een aantal gemeenten en provincies hun ruimtelijke beleidsplannen al op de sporen hebben gezet.
Met die regeling schrijven we ons ook in in het kader dat de decreetgever heeft uitgetekend. Het nieuwe artikel 2.1.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat het parlement heeft goedgekeurd met de Codextrein, vereist de raadpleging van adviesraden, andere bestuursniveaus en publiek in verschillende fases van het opmaakproces. Er zijn gelijkluidende bepalingen voor de opmaak van ruimtelijke beleidsplannen op de andere niveaus. De overgangsregeling in het uitvoeringsbesluit eist wel degelijk dat er ook in de voorbereidende fase, dus voorafgaand aan de voorlopige vaststelling én het openbaar onderzoek, een raadpleging is gebeurd. Alleen zijn de formaliteiten volgens dewelke dat gebeurt, niet relevant.
Het is correct dat de Raad van State in zijn advies is ingegaan op de overgangsbepaling. De opmerking van de Raad over de zin van de overgangsbepaling lijkt me voldoende weerlegd door de feiten. We zijn het erover eens dat het geen steek zou houden om het proces voor het BRV over te doen, beginnend met een startnota. Er is dus wel degelijk nood aan een overgangsregeling. Ik ben het er ook niet mee eens dat niet duidelijk zou zijn wat moet worden verstaan onder “de voorbereiding van de vaststelling van een beleidsplan ruimte”. Artikel 86 maakt duidelijk dat het gaat om het proces dat aan de voorlopige vaststelling voorafgaat.
De Raad van State ging ook in op het gelijkheidsbeginsel. De Raad zegt niet dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, wel dat de regeling moet worden onderzocht en moet kunnen worden verantwoord in het licht van het gelijkheidsbeginsel. We hebben die opmerking wel degelijk ter harte genomen. Ik verwijs naar wat ik daarnet heb beklemtoond: de overgangsbepaling laat helemaal niet toe dat het voorbereidend traject zonder participatie zou gebeuren. Die moet er wel degelijk zijn geweest. Alleen is het geen noodzaak dat het gebeurde volgens de vormvereisten die in het uitvoeringsbesluit staan.
Het verslag aan de Vlaamse Regering, dat mee werd gepubliceerd en dat iedereen dus kan lezen, bevestigt op dezelfde manier de nood aan die overgangsregeling. Ik denk dat we daarmee toch een duidelijk antwoord hebben bezorgd.
Met een beroep op de overgangsmaatregel waarover we het zonet uitvoerig hebben gehad, is de eerstvolgende stap voor het BRV een voorlopige vaststelling. Daarna volgen het openbaar onderzoek en de adviesronde, dan een definitieve vaststelling en ook een bekrachtiging door het parlement. U haalde terecht aan dat we op regeringsniveau daaraan de laatste hand leggen. Ik heb dat daarnet ook al duidelijk gezegd. Ik hoop dat dat zo snel mogelijk kan worden afgerond.
Dan was er de vraag wat dat nu betekent voor de gemeentelijke processen. De betrokken lokale besturen kunnen dus overgaan tot een voorlopige vaststelling, op voorwaarde dat er is voldaan aan de voorwaarden van de overgangsregeling. De adviesraad, de andere bestuursniveaus en het publiek moeten in de voorbereidende fase zijn geraadpleegd. Ik heb daar trouwens ook op geanticipeerd. Ik heb daar al op geantwoord hier naar aanleiding van de vraag van de heer Landuyt. Bijvoorbeeld in Brugge en in Geel zal de eerste mogelijke stap dus een voorlopige vaststelling zijn, op voorwaarde dat er is voldaan aan de voorwaarden van de overgangsregeling.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, u hebt me gerustgesteld. U hebt ook ernstig juridisch onderzoekswerk verricht naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Ik denk dat het bijzonder belangrijk is dat onze juridische basis voor dat BRV goed zit. Het zou erg spijtig zijn, mocht die onderbouw niet goed zijn en mocht dat gelijkheidsbeginsel zijn geschonden, maar u hebt toch een aantal argumenten op tafel gelegd die me van het tegendeel overtuigen. Ook voor de gemeenten is het zeer belangrijk dat ze enkel het voortraject, de eerste stap kunnen overslaan. U had Geel en Brugge opgenoemd, dacht ik. Die moeten dus niet opnieuw beginnen, als ik u goed begrijp, omdat ze alles hebben opgemaakt conform de overgangsbepaling. Ze moeten dus niet opnieuw een openbaar onderzoek doen en adviezen inwinnen en zo meer. Dat is goed nieuws voor hen. Ik hoop ook dat die argumentatie daadwerkelijk heel de toetsing door de Raad van State zal doorstaan, en dat er dus geen bom onder het BRV wordt gelegd, toch niet vanuit die hoek.
De vraag om uitleg is afgehandeld.