Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het stijgende aantal jongeren met gedragsproblemen zoals blijkt uit het jaarrapport van de Centra voor Leerlingenbegeleiding
Verslag
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Scholen beschikken over een aantal tuchtmaatregelen om leerlingen tijdelijk of definitief uit te sluiten van de lessen op school. De aanleiding daarvoor is vaak een schending van de leefregels door de leerling.
Uit het jaarverslag van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) blijkt dat nooit eerder zoveel leerlingen van school werden gestuurd als vorig jaar. Vorig schooljaar, 2016-2017, werden in totaal 2.472 leerlingen definitief geschorst of buitengezet op school. Dat is 35 procent of een derde meer dan in het schooljaar 2012-2013. De CLB-sector stelt ook vast dat het aantal begeleidingen in het kader van een tijdelijke schorsing de laatste vijf schooljaren is toegenomen, met zo’n 62 procent ten opzichte van het schooljaar 2012-2013.
Leerlingen gedragen zich steeds agressiever, zowel verbaal als fysiek. Tal van oorzaken worden aangestipt om de toename van dat wangedrag in de klas te verklaren: maatschappelijke diversiteit, moeilijke thuissituaties, toenemende economische flexibiliteit die gevraagd wordt aan de ouders enzovoort.
Minister, welke verklaring kunt u geven voor de stijging in het aantal tijdelijke en definitieve schorsingen in het basis- en het secundair onderwijs?
Hoe zult u ervoor zorgen dat het voor leerkrachten werkbaar blijft? Op welke manier worden leerkrachten gevormd om met deze gewijzigde context om te gaan? Wat is de rol van de pedagogische begeleidingsdiensten in deze om leerkrachten te versterken?
Een uitsluiting van een leerling is voor scholen vaak de laatste stap, als het echt niet anders kan. Op welke manier wil u het aantal uitsluitingen op school trachten terug te dringen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
In slechts één schooljaar tijd, van 2015-2016 naar 2016-2017, is het aantal jongeren met gedragsproblemen met 32 procent gestegen. Over twee jaar gaat het zelfs om een verhoging met 72 procent. Dat blijkt uit het gezamenlijke jaarrapport van de Vlaamse CLB’s.
Het zijn niet de enige verontrustende cijfers uit het jaarrapport. Zo is het aantal leerlingen dat begeleid wordt in het kader van leerplichtproblemen, met 16 procent gestegen, maar ook het aantal tijdelijke schorsingen en het aantal definitieve uitsluitingen neemt toe. Het aantal jongeren dat regelovertredend gedrag vertoont, steeg in één schooljaar met 8 procent.
De cijfers slaan op leerlingen uit het kleuter-, lager en middelbaar onderwijs. De Centra voor CLB’s zijn ten einde raad.
Minister, wat vindt u van deze sterke stijging? Welke conclusies trekt u hieruit? Wat wilt u hieraan doen? Welke acties zult u ondernemen? Hoe wilt u leerkrachten en scholen ondersteunen die geconfronteerd worden met toenemende gedragsproblemen? Bent u van plan om meer middelen toe te kennen aan het CLB om hiermee om te gaan? Wilt u de financiering van de CLB’s aanpassen? Hoe wilt u samenwerken met uw collega-minister van Welzijn om dit probleem aan te pakken?
Minister Crevits heeft het woord.
Dit is een bijzondere problematiek. Ik zag een televisieprogramma met professor Peter Adriaenssens en ik was onder de indruk van zijn kijk op de veranderende samenleving. Hij is een zeer verstandig man en ik werd stil van zijn analyse inzake de nieuwe structuren die nodig zijn voor kinderen. De problematiek die u beiden in uw vragen aankaart, is volgens mij echt ook een problematiek die de school overstijgt. Ze is wel reëel en ze wordt overal opgemerkt. Het is een conclusie die we lazen in het jaarverslag van de CLB’s, zonder echt te weten wat hiervan de oorzaak is.
Wanneer het gaat over de stijging van tuchtcijfers, stelt het jaarverslag dat het voornamelijk gaat over “schending van de leefregels”, maar dat maakt het nog altijd niet duidelijk waarom leerlingen sinds schooljaar 2012-2013 tot 62 procent méér schendingen van de leefregels neerzetten. Sterker nog, in de monitoring van de cijfers secundair onderwijs merken we dat in schooljaar 2016-2017 het aantal definitieve uitsluitingen gedaald is in vergelijking met vorig schooljaar: van 3.977 definitieve uitsluitingen naar 3.599. Ik kom op dit verschil tussen de CLB-cijfers en de cijfers van AGODI zo meteen nog terug.
Zo noteert men in de cijfers over gedragsproblemen in vergelijking met twee schooljaren geleden ook een stijging van 72 procent voor diagnostiek bij leerlingen met gedragsproblemen. Het jaarverslag vermoedt dat dit zijn oorzaak kent in de introductie van het M-decreet en de wachtlijsten bij welzijn. Er zijn echter geen indicaties dat de stijging aanvragen rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) of niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ) op gelijkaardige wijze stijgen. Ook het M-decreet, wanneer het specifiek gaat over gedragsproblemen, zorgt niet voor een verschuiving van 72 procent leerlingen type 3 naar het gewoon onderwijs.
Een verdere uitzuivering van de CLB-conclusies is zeker nodig om een helder beeld te krijgen op de situatie. We hebben dat ook gevraagd, want als je zulke conclusies krijgt, die in spanning staan met andere gedane metingen, moet je onderzoeken hoe dat komt.
Waar ik in mijn beleid alvast de focus op leg, is het snel op de bal spelen en klaarstaan met begeleiding zodra er een moeilijke situatie ontstaat.
Zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs moet de school bij definitieve uitsluiting het CLB betrekken in de klassenraad. Als ik de cijfers van AGODI en het CLB naast elkaar leg, concludeer ik dat het CLB nog niet in iedere situatie van definitieve uitsluiting betrokken wordt. De begeleidingscijfers uit het CLB-jaarverslag liggen nog steeds lager dan het aantal geregistreerde definitieve uitsluitingen bij AGODI.
Voor een goed begrip: het aantal uitsluitingen zakt, het aantal interventies van de CLB’s stijgt, maar het totaal aantal CLB-interventies is nog lager dan het, gezakte, totaal aantal uitsluitingen. We vermoeden dus dat ze wel vaker ingeschakeld worden. Ik wil dit probleem niet relativeren, maar ik probeer een verklaring te vinden voor die discrepantie. Zo krijg je merkwaardig genoeg het idee dat het fenomeen toeneemt, terwijl het eigenlijk, volgens onze uitsluitingscijfers, daalt.
In het schooljaar 2013-2014 werden er 3.319 definitieve uitsluitingen doorgegeven aan AGODI, het CLB registreerde 1.705 begeleidingen.
Het aantal leerlingen dat begeleid wordt in het CLB groeit jaar per jaar tot 2.472 leerlingen in 2016-2017, de cijfers definitieve uitsluiting van AGODI maken tussen ‘15-‘16 en ‘16-‘17 een daling tot 3.599 definitieve uitsluitingen. Dat is een daling met bijna 10 procent.
Hoewel het aantal te begeleiden leerlingen bij het CLB stijgt, begeleiden ze dus nog niet alle definitief uitgesloten leerlingen én komt uit hun cijfers niet dat het aantal definitieve uitsluitingen daalt. Deze verschillen zullen we ook bespreken met de CLB’s én in de communicatie naar de scholen zullen we hen nog eens wijzen op de regelgeving rond het betrekken van het CLB. Als u mijn mening daarover vraagt, vind ik dat een definitieve uitsluiting niet kan zonder het CLB daarbij te betrekken.
Daarnaast mogen we in geen geval aanvaarden dat kinderen op een of andere wijze zonder school zouden blijven zitten. Bij een definitieve uitsluiting moet de uitsluitende school daarom samen met het CLB de leerling actief bijstaan in de zoektocht naar een nieuwe school. Deze maatregel geldt vandaag al voor het secundair onderwijs, maar bij het scherp zetten van de rollen en taken heb ik het nog eens verduidelijkt in de hervorming leerlingenbegeleiding én ook opgenomen voor het basisonderwijs. Scholen basisonderwijs doen dat vandaag vaak al, maar we nemen het voor het eerst op in de regelgeving om hierin een gelijke tred te houden met het secundair onderwijs.
De CLB’s van hun kant worden met de hervorming leerlingenbegeleiding gevraagd hun expertise te bundelen in netoverstijgende samenwerkingsverbanden. Het gaat om expertise rond spijbelen en schooluitval, maar net zo goed over bemiddelen en herstelgericht optreden wanneer de communicatie tussen leerlingen, ouders en school vastloopt.
De problematieken die we hier bespreken zijn altijd een complex gegeven. Het gedrag dat een leerling stelt, staat altijd in relatie tot de context waarin hij of zij zich bevindt. Vaak is moeilijk gedrag ook een signaal voor een ander probleem, zoals een onopgemerkt leerprobleem. Maar hoe complex de situatie ook is, een uitsluiting moet te allen tijde de allerlaatste maatregel zijn. Daar ben ik het met jullie volmondig over eens.
Ik vestig graag de aandacht op een goed praktijkvoorbeeld uit het lokaal overlegplatform (LOP) secundair onderwijs in Antwerpen. De scholen vertegenwoordigd in dit LOP spraken een gentleman’s agreement af: zij kwamen overeen dat zij geen enkele leerling nog uitsluiten na de 1 februaritelling. Door dit akkoord konden zij het aantal definitieve uitsluitingen sinds 2016-2017 drastisch terugschroeven. In schooljaar 2015-2016 registreerden zij 718 definitieve uitsluitingen en in schooljaar 2016-2017 zijn dat er maar 591 meer. Dat is een daling van 18 procent, wat sterker is dan het Vlaams gemiddelde.
De achterliggende filosofie van het LOP is dat iedere definitieve uitsluiting zonder begeleiding van de leerling ervoor zorgt dat het probleem doorgeschoven wordt naar een andere school. Met het gentleman’s agreement willen de scholen dit doorschuifgedrag van scholen voorkomen. Ik vind het daarom van uitermate groot belang dat iedere school de nodige begeleidingsinspanningen levert. Idealiter nemen nog andere regio’s dit goede praktijkvoorbeeld over. U zou kunnen zeggen dat ik uitsluitingen die daar niet aan voldoen, moet verbieden, maar het engagement om er werk van te maken is veel krachtiger als het ontstaat binnen een samenwerkingverband. Door overleg van de netwerkcoördinatoren Samen tegen Schooluitval worden zulke praktijken gedeeld. Ook de LOP-deskundigen zitten regelmatig samen om praktijken af te toetsen en uit te wisselen.
Tot slot zijn er in het kader van het leerrecht van iedere leerling de naadloos flexibele trajecten (NAFT), waarop ook beroep gedaan kan worden ter preventie van een definitieve uitsluiting. NAFT zijn de vroegere time-outs, die we hervormd hebben tot een flexibelere vorm van begeleiding. Sinds 1 september 2016 kan er veel meer op de nood van de leerling, de noden van de klasgroep en zelfs de noden van de leraar en lerarenteam ingespeeld worden. De NAFT-actoren nemen namelijk niet alleen leerlingenondersteuning op, maar kunnen daarbij ook schoolondersteuning bieden.
De school staat dus niet alleen in haar taken rond leerlingenbegeleiding. In het kader van de professionalisering kan ze een beroep doen op de ondersteuning van de pedagogische begeleidingsdienst (PBD) of een andere externe dienst. Het CLB ondersteunt de school in het versterken van de brede basiszorg via de signaalfunctie. Zoals zonet gezegd, zijn er ook de NAFT-organisaties die zowel kunnen zorgen voor school- en klasondersteuning als voor het aanbieden van ondersteuning van individuele jongeren die gedragsproblemen stellen.
Ook in de vernieuwde lerarenopleidingen komt dit thema aan bod. Eind 2017 is een beheersovereenkomst afgesloten met VLIR en VLHORA, ter ondersteuning van de overgang naar de nieuwe lerarenopleiding. Een van de elementen hierin is een versterkte aandacht voor klasmanagement. Ik verwijs naar de discussie van vanochtend in verband met de bijsturing die we willen geven. Mevrouw Meuleman noemt dit een pijnstiller. Ik ben het daar niet mee eens, maar ik heb ook al meermaals pijnstillers genomen die mijn klachten volledig weggenomen hebben.
Wat de financiering van de CLB’s betreft, weet u dat we die versterken. We hebben een nieuw omkaderingssysteem voor de CLB uitgewerkt, dat rekening houdt met SES-kenmerken. We hanteren daarbij het principe ‘niemand verliest’. Dat wil zeggen dat geen enkel centrum omkadering verliest ten opzichte van de omkadering zoals toegekend tijdens de omkaderingsperiode 2014-2017. Er wordt een serieuze injectie van omkadering gerealiseerd: 88 omkaderingsgewichten het komende schooljaar, die zullen groeien tot 180 omkaderingsgewichten, hetzij een investering van bijna 8 miljoen euro in de komende jaren.
Wat betreft de samenwerking met Welzijn, heb ik vanochtend een vraag van de voorzitter nog niet beantwoord. Daar liggen globaal nog zeer veel opportuniteiten. De CLB’s verwijzen leerlingen via de draaischijffunctie door naar het beschikbaar schoolextern aanbod. Minister Vandeurzen deed vorige zomer de oproep ‘één gezin, één plan’ en maakte daarvoor 25 miljoen euro vrij. 15 miljoen daarvan gaat naar samenwerkingsverbanden rechtstreeks toegankelijke hulp, waarvan de CLB’s deel uitmaken. Ik vind het bijzonder triest dat niet alle CLB’s daar met veel enthousiasme op gesprongen zijn. Minister Vandeurzen voorziet om medio 2018 met die vijftien samenwerkingsverbanden te starten, die zijn gespreid over Vlaanderen en Brussel. De middelen zijn bedoeld voor het uitbreiden van de capaciteit, net daar waar het samenwerkingsverband concludeert dat de nood het hoogst is. We verwachten dat er op die manier minimaal drieduizend gezinnen meer begeleid kunnen worden.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik dank u. Het moet onze ambitie zijn en blijven om zoveel mogelijk jongeren gekwalificeerd te laten uitstromen. Dat moet voor de leraren werkbaar blijven, ze moeten vaak omgaan met een moeilijke thuiscontext en diversiteit. Ook al komt dat in de huidige lerarenopleiding aan bod, dat betekent nog niet dat al die leraren daadwerkelijk al die vaardigheden hebben ontwikkeld om daarmee om te gaan. Ze zijn zelf nog jong en moeten met een heel complexe materie werken.
Wat zeker niet mag vergeten worden, is de rol van de ouders. U hebt dat zelf al in vorige vragen benadrukt. Ze hebben de grote verantwoordelijkheid, niet alleen om jongeren te stimuleren om naar school te gaan, maar ook om zich te gedragen op school en een diploma te behalen. De ouders versterken in die participatie, moet een van onze hoofdwerkpunten worden. We willen allemaal het beste voor elk kind en vaak brengt structuur rust. Misschien kan onderzocht worden hoe klasmanagement en pedagogische visie kunnen bijdragen aan de aanpak van moeilijk gedrag van leerlingen, bijvoorbeeld via hoekenwerk of vrije keuze. Hopelijk beginnen die leerlingen zich dan toch beter te voelen en kunnen ze verder op school.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, de samenwerking met Welzijn en de mogelijkheid om door te verwijzen, zonder dat de wachtlijsten te lang zijn, naar gepaste hulp en gezinsondersteuning lijkt in het kader van deze vraag de belangrijkste maatregel die moet worden genomen.
Ik hoop dus dat daar inderdaad sneller plaatsen zullen worden gecreëerd in die regio’s waar de noden het grootst zijn. Dat is al een positief antwoord, maar ik denk dat er nog wel een aantal bedenkingen zijn. Het is inderdaad verbazend dat er niet bij alle definitieve uitsluitingen begeleiding van het CLB is. Dat verwondert me eigenlijk ook, dus dat zou inderdaad toch wel een richtlijn mogen zijn.
Er zijn ook wel nog wat adviezen van de kinderrechtencommissaris. Die heeft die uitsluitingen en die schorsingen al meer in detail onderzocht. Onder andere in een advies bij het plan Samen tegen Schooluitval heeft hij nog wel een aantal voorstellen gedaan. Zo zegt hij dat het misschien zinvol zou zijn dat er nog een onafhankelijke instantie kan bemiddelen bij echt chronische pestproblemen op school, met spijbelen en afwezigheid op school tot gevolg. Is dat een voorstel dat u zou kunnen meenemen? Hij zegt ook: ‘Laat de onderwijsinspectie het sanctiebeleid monitoren, laat hen in het oog houden hoeveel uitsluitingen er zijn en hoe zo’n sanctiebeleid op scholen eruitziet.’ Is dat iets dat eventueel te overwegen en mee te nemen is? Ook nog een suggestie is dat men zeker verder zou werken aan herstelgericht werken en aan zo’n beleid op alle scholen. Men zegt ook: ‘Zorg ervoor dat je de uitsluitingen uit de leertijd afschaft.’ Dat zijn dus nog een aantal aanbevelingen van de kinderrechtencommissaris als het over die schorsingen en uitsluitingen gaat. Staat u daarvoor open? Zitten daar nog maatregelen tussen die u zou overwegen?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Het is een heel interessante vraag. Ook onze fractie is daar ongelooflijk bezorgd over. Elk kind dat wordt uitgesloten, is er een te veel, maar als je kijkt naar de cijfers voor het basisonderwijs alleen al, de cijfers voor de kinderen van 6 tot 12 jaar, dan zie je dat het aantal definitieve schorsingen daar met 20 procent is gestegen, van 49 naar 60 leerlingen. Ik vind dat verontrustend, want voor ons is het heel duidelijk dat je een kind niet uitsluit, zeker niet in het basisonderwijs – ook in het secundair en hoger onderwijs niet, maar in het basisonderwijs vind ik dat nog een brug en een stap te ver. Vorig jaar heb ik daar ook al een parlementaire vraag over gesteld. Intussen is die situatie nog niet beter geworden, integendeel.
Minister, we hebben het er vanmorgen ook al kort over gehad. Het vormingscentrum Aura uit Kortrijk is bijna twee jaar aan de slag met het proefproject Aura XS, dat bij basisscholen langsgaat om te voorkomen dat bepaalde leerlingen van school worden gestuurd. In dat proefproject worden ouders, leerlingen, leerkrachten én het CLB betrokken. U hebt vorig jaar de initiatiefnemer van het project uitgenodigd op uw kabinet om de resultaten van het project te bespreken, en ook een eventuele verdere uitbreiding naar heel Vlaanderen te bekijken. Als we de resultaten van dat project bekijken, mogen we eigenlijk wel spreken van een redelijk succesvol traject, want bij de trajecten die zijn afgerond, heeft het kind zijn plaats in de klas of de school kunnen behouden. De uitsluiting is dus ook vermeden. De mensen die met dat project bezig zijn, zetten in op verbinding. Ze gaan met alle betrokkenen op zoek naar waar hun kracht ligt. Ze geloven ook dat dat de sleutel kan zijn om terug te komen en oplossingen te vinden. Dat is dus een zeer positief project.
Minister, daarom wil ik deze bijkomende vraag stellen. U steunt Aura met een projectsubsidie van 5000 euro. U verwees in uw persbericht ook naar de ‘fast teams’ en de rol die Aura daarin eventueel zal kunnen spelen. U hebt het daar vanmorgen ook al over gehad. Kunt u mij daar nog iets meer uitleg over geven? Vanmorgen waren er immers heel veel vragen in één keer. Bent u bereid om het proefproject uit te breiden over heel Vlaanderen en de kans om definitieve schorsingen te vermijden dan ook te vergroten?
De 'fast teams' bestaan uit personen van bestaande ondersteuningsteams. Ook de CLB’s, de pedagogische begeleiding en de scholen van type 3 werken mee om het aanbod uit te werken. In het proefproject Aura XS worden zowel ouders en leerlingen als leerkrachten en het CLB betrokken. Op welke manier zult u deze twee, die bestaande ondersteuningsteams en dat project, met elkaar matchen? Dat vind ik immers niet onbelangrijk.
De heer De Meyer heeft het woord.
De cijfers moeten altijd met de nodige nuance worden benaderd, maar anderzijds voelen we allemaal toch wel aan dat het hier over een ernstig probleem gaat, zeker als het gaat over kinderen uit het basisonderwijs.
Ik vind het idee om dit beter te monitoren een interessant idee, zodat we eigenlijk met meer kennis van zaken kunnen beoordelen wat de achterliggende oorzaken zijn. Cijfers op zich zeggen iets, maar uiteraard niet alles. Moet de onderwijsinspectie dat doen of kan dat op een andere wijze gebeuren? Dat laat ik even in het midden.
Mijn spontane reactie is dat we nog sterker moeten inzetten op CLB’s en niet op zoek gaan naar onderwijsvreemde instanties of nieuwe structuren, zoals bemiddeling van buitenaf. Eerst moeten we eens bekijken wat we vanuit het onderwijsveld zelf kunnen doen, met alle respect en een positieve waardering voor wat bijvoorbeeld in Kortrijk gebeurt. Mijn bemerking is veeleer algemeen.
Minister, ik wil ook kort reageren op uw antwoord. U geeft aan dat in heel veel gevallen de CLB’s niet zijn betrokken bij de uitsluiting. Ik denk dat dat niet wenselijk is en ik vraag me af of we in de regelgeving gewoon moeten bepalen dat een uitsluiting op school niet kan zonder betrokkenheid van CLB’s. Ik heb zelf heel veel begeleidingen gedaan van scholen en kinderen met een moeilijk gedrag en gedragsstoornissen. Ik heb nooit toegestaan dat een kind werd verwijderd van school, omdat de oplossing ligt in een goede begeleiding en in het samen zoeken naar een aangepast traject voor leerlingen, het best in samenwerking met ouders. Het lijkt me een goede houding om daar heel sterk op in te zetten.
Dan wil ik nog even op de cijfers reageren. De CLB’s stellen een stijging vast. Een hele tijd geleden leerde Jo Vandeurzen mij dat het creëren van aanbod nieuwe vragen creëert. Wij hebben de ondersteuningsnetwerken gecreëerd. Misschien is het effect daarvan net dat leerkrachten, omdat er ondersteuningsnetwerken zijn, ook veel meer vragen stellen in het kader van het begeleiden van leerlingen met moeilijk gedrag. Dat zou de stijging binnen een CLB op zich kunnen verklaren, want het totale aantal uitsluitingen daalt wel. Mogelijk heeft dat daarmee te maken, maar ik vind het wel interessant om dat verder te bekijken, zodat we het ook goed kunnen verklaren.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Helsen, ik wist niet dat u ervaring had met het omgaan met kinderen met gedragsproblemen. (Gelach. Opmerkingen)
Ik hoopte dat jullie zouden reageren op mijn voorzet.
Maar de leerling met de grootste ondersteuning zit meestal naast de juf. (Gelach)
Ik denk niet dat die zo vaak naast de juf zit, maar ik geef toe dat ik soms ondersteuning nodig heb. Ik aanvaard dat ook. Dat kan me helpen om mijn doel te bereiken.
En mijn medewerker zegt me dat de taakleerkracht er ook is. Eigenlijk moet ik niks doen, hoor. Ik moet gewoon voorlezen. Ik heb mijn multidisciplinair team mee om jullie onder controle te houden. (Gelach)
Mevrouw Meuleman, dan was er wat de kinderrechtencommissaris voorstelde inzake bemiddeling. Zoals ik vanmorgen heb gezegd, de netoverstijgende samenwerkingsverbanden CLB hebben we een aparte bemiddelingsrol gegeven. Waarom hebben we dat gedaan? Het gebeurt soms dat een kind, of ouders, in conflict komt met de bestaande CLB-medewerker. Als je dan iemand neemt uit het netoverstijgend verband, dan kan die daar met een neutrale blik naar kijken. We hebben daar dus in geïnvesteerd en ik heb vanmorgen al een paar keer gezegd dat het voor mij echt van belang is dat we meer in die bemiddeling gaan investeren, omdat procedures en uitspraken niet zo ideaal zijn als het gaat over kinderen en ondersteuning.
Wat de opmerkingen van de leden over de CLB’s betreft: ik heb de suggestie van mevrouw Helsen gehoord, maar een uitsluiting doen op een school zonder zelfs maar het CLB te hebben geraadpleegd, vind ik iets heel eigenaardigs. De CLB’s hebben immers een draaischijffunctie. Ze moeten bekijken wat de ondersteuningsnoden zijn, wat de leerstoornissen zijn die er mogelijkerwijze kunnen zijn bij kinderen. Als men dan tot een uitsluiting overgaat en men weet niet wat de oorzaak is, en het CLB is niet betrokken, dan vind ik dat toch wel vreemd. De aanleiding is dat men ziet dat de CLB’s zoveel meer vragen hebben gekregen, terwijl we eigenlijk een daling zien van het aantal uitsluitingen. Er worden dus meer inspanningen geleverd, maar er is nog een grote gap inzake het al dan niet betrokken zijn van het CLB. Daarom ben ik niet ongevoelig voor de suggestie van mevrouw Helsen. Moeten we weer gaan verplichten? Dat weet ik niet, maar het zou toch goed zijn mocht men systematisch een beroep doen op die CLB’s vooraleer men overgaat tot een uitsluiting. Ik dacht dat dat ingebakken was, maar dat is blijkbaar nog niet overal het geval.
Mijnheer Vandenberghe, wat de 'fast teams' en uw ontroerend pleidooi voor ons Kortrijks project betreft: die mensen zijn bij mij op het kabinet geweest. Ze hebben projectondersteuning gekregen. Ik vind het eigenlijk een schitterend project. Ze weten dat ook, dat ik dat schitterend vind. Vanmorgen was er wat kritiek op de 'fast teams'. Men had het over een pijnstiller. Ik begrijp ook dat daar kritische vragen over zijn. Wat daar wordt gedaan, is echter iets dat perfect kan worden geïntegreerd in of geschakeld aan de werking van de ondersteuningsnetwerken. Voor mij is het elementair, en ook de heer De Ro heeft daarnaar verwezen, dat men minstens binnen een ondersteuningsnetwerk, en als het kan binnen een regio, afspraken maakt over hoe dat wordt georganiseerd. We zien dat dat in Kortrijk goed werkt met Aura. Daar kun je perfect die bruggen bouwen. Ik weet nog niet of dat overal in Vlaanderen zo kan, maar dat zijn we nu net aan het bekijken. We bekijken of dat een manier van werken is die een grote meerwaarde biedt voor ouders, leerlingen en leerkrachten. Ze hebben de expertise en we zien dat ze daar het verschil mee kunnen maken voor moeilijke situaties en gedragsproblemen. Dat maakt het voor mij ook zo uniek. In Brussel, of Brussel en Mechelen, is er echter een gelijkaardig project, dat ook goed is. We moeten nu in de komende weken dus ophelderen op welke manier dat zal gebeuren, maar ik ben blij dat u er ook positief tegenover staat, want dat is net de bedoeling van wat we willen doen. Dat kan ook vermijden dat er uitsluitingen komen, maar kan er ook voor zorgen dat er juiste keuzes worden gemaakt voor leerlingen tout court op een moment waarop ze dat erg nodig hebben.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, dank u. Zoals u daarstraks in het eerste deel van uw antwoord aangaf, is het misschien toch wel belangrijk om die cijfers eens beter uit te zuiveren, want het blijft wel cijfergegoochel om toch eens een echt zicht te krijgen. Hoe zit het nu? Worden de scholen voldoende betrokken? (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Dat komt toch uit het jaarverslag.
Ik ben nog iets vergeten te zeggen. In de regelgeving vandaag staat dat het CLB moet worden uitgenodigd op de klassenraad voor een definitieve uitsluiting. Als ik die cijfers naast elkaar leg, dan worden ze in een aantal gevallen niet betrokken, of maken ze er geen verslag van op en zijn ze er wel bij, en dat moeten we nu ophelderen.
Het is dat wat ik bedoel. Men moet ervoor zorgen dat dat inderdaad eens wordt verduidelijkt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.