Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, elke overheid heeft een set aan belangrijke taken en opdrachten die ze moet vervullen. Een van de belangrijkste taken en opdrachten is misschien wel proberen de veiligheid van al haar burgers te garanderen. Dat is misschien wel de absolute prioriteit: erover waken dat zij die gevaarlijk zijn voor een samenleving, dat zij die andere mensen, andere burgers, pijn kunnen doen en kunnen kwetsen, uit de maatschappij worden gehaald en dat de maatschappij daartegen beschermd wordt. Een minstens even belangrijke taak van die overheid is erover waken dat de rechten van elke burger worden beschermd, en meer specifiek die van de meest kwetsbare burgers. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn, collega’s, dat misschien wel de meest kwetsbare burgers in onze samenleving onze kinderen zijn.
Vandaag zijn er heel wat Belgische burgers – volgens de cijfers van het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD) gaat het om 145 minderjarigen – die in buitenlandse conflictgebieden zitten. Het gaat nu meer specifiek over Syrië en Irak. Er zijn 145 Belgische kinderen die op dit moment in conflictgebieden verblijven, en drie vierde van die kinderen zijn jonger dan 6 jaar. Het zijn Belgische burgers, dus ook Vlaamse burgers. Er zijn heel wat verhalen van in de media gekomen. Het waren mensen uit Vlaanderen. Die ouders spraken over hun kinderen die op dit moment in conflictgebieden zitten. Het is heel belangrijk om te onderstrepen dat, wat ouders ook hebben gedaan, welke waanzin zij ook hebben uitgevoerd, de kinderen daar nooit voor gestraft mogen worden. Ik denk dat we het daar ook allemaal over eens zijn.
Na de hele heisa in de media is er een debat ontstaan over hoe we die kinderen kunnen helpen om hun rechten te beschermen en te vrijwaren en hoe we ze eventueel kunnen terughalen naar Vlaanderen, naar België. Want maak u geen illusies: op dit moment worden hun rechten geschonden. Het recht op onderwijs, het recht op zorg, het recht op een veilige omgeving, wordt op dit moment voor al die Belgische en Vlaamse kinderen geschonden. Het is daarom ook dat onder andere de kinderrechtencommissaris de oproep heeft ondersteund om op een actieve en proactieve manier die kinderen terug te gaan halen en hier naar België te brengen. De kinderrechtencommissaris zegt dat er op dit moment te weinig wordt gedaan. Er is een soort terugkeerrecht voor kinderen tot en met 10 jaar. Voor kinderen ouderen dan 10 jaar wordt case per case gekeken wat er voor hen kan worden gedaan. Dat vindt hij te weinig, en hij trouwens niet alleen, ook zijn Nederlandse collega en heel wat andere kinderrechtencommissarissen uit andere Europese landen. Zijn vraag is heel specifiek: werk samen met organisaties als UNICEF en het Rode Kruis, die expertise hebben in het identificeren van die kinderen, om ze terug te halen naar hier en ze hun rechten te kunnen geven en die te garanderen. Dat is wat we Belgische en Vlaamse kinderen verschuldigd zijn.
Daarom heb ik ook enkele bijkomende informatieve vragen voor u, minister. Op dit moment zit je met een enorme spanning en een moeilijk politiek debat over de vraag: ‘Wat doen we?’ De Belgische overheid heeft gezegd: we doen ons best, we doen het maximum dat we kunnen. De Nederlandse overheid heeft dat trouwens ook gezegd. Maar daar zijn de kinderrechtencommissaris en heel wat middenveldexperten en jeugdexperten het absoluut niet mee eens, net als ik, omdat ik denk dat we die kinderen nog beter en nog meer zouden moeten helpen. Dat is ook een absolute prioriteit voor ons, als politici.
U hebt, als Vlaams minister van Jeugd, natuurlijk ook een verantwoordelijkheid voor al die Vlaamse jongeren en kinderen die op dit moment in die conflictgebieden zitten. Ik weet dat dat voor een stuk federale materie is, maar ook u hebt daar natuurlijk een rol in te spelen. Daar zult u het ongetwijfeld met mij over eens zijn. Hoe staat u tegenover het spanningsveld tussen enerzijds het recht op bescherming van deze kinderen en anderzijds de mogelijke veiligheidsrisico’s die zij zouden vormen voor onze maatschappij? Worden er volgens u voldoende inspanningen gedaan, zoals de Belgische regering zegt, om kinderen uit deze gebieden op een veilige en laagdrempelige manier te repatriëren, of niet, zoals de kinderrechtencommissaris aanhaalt? Welke verdere inspanningen zult u als minister van Jeugd ondernemen om herstel en herintegratie van deze kinderen in onze samenleving te bevorderen, met oog voor zowel hun veiligheid als de onze? Want vergis u niet, collega’s – en ook de kinderrechtencommissaris heeft het aangehaald: we zijn op dit moment als Vlaanderen klaar om die kinderen op te vangen, we moeten gewoon die stap durven te zetten. Dus waar wachten we nog op?
Minister Gatz heeft het woord.
Op uw eerste, algemene vraag kan ik het volgende antwoorden. Als Vlaams minister, bevoegd voor de coördinatie van de rechten van het kind, vind ik het van primordiaal belang dat wanneer de positie van kinderen in het geding is, vertrokken wordt vanuit de bepalingen en beginselen van het Kinderrechtenverdrag. Kinderen zijn op de eerste plaats kinderen, ongeacht waar ze verblijven of welk statuut ze ook hebben. Het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind werd op 20 november 1989 goedgekeurd door de algemene vergadering van de Verenigde Naties en werd aldus de universeel geldende mensenrechtenstandaard voor kinderen. Vlaanderen keurde dat verdrag al goed bij decreet van 15 mei 1991. Ook de andere Belgische overheden volgden snel, waardoor ons land kon overgaan tot ratificatie op 15 januari 1992 en het verdrag daardoor ook in werking getreden is. Vervolgens werd het verdrag nog aangevuld door drie protocollen, waaronder recentelijk het klachtenprotocol, dat in ons land ook al van kracht is.
Ik wil nog even de vier grote beginselen van het verdrag in herinnering brengen: non-discriminatie – artikel 2 –, het belang van het kind –artikel 3 –, het recht op leven, overleven en ontwikkeling – artikel 6 – en het recht om gehoord te worden – artikel 12. Met name het tweede beginsel is heel interessant, waar het gaat over de afweging van verschillende rechten. Hier ontstaat, op het eerste gezicht althans, een spanningsveld tussen enerzijds het recht van kinderen, dus ook van deze kinderen, op bescherming, maar ook bijvoorbeeld om gehoord te worden, en anderzijds het recht en de plicht van de staat om de veiligheid te waarborgen.
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Kinderrechtenverdrag vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of die worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind een eerste overweging.
Op 29 mei 2013 heeft het VN-Comité voor de Rechten van het Kind een Algemene Commentaar uitgevaardigd ter verheldering van die bepaling. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind formuleert inderdaad geregeld ‘algemene commentaren’ over een specifiek onderwerp. Die algemene commentaren zijn gezaghebbende interpretaties van het Kinderrechtenverdrag. Ze moeten de implementatie van het verdrag en zijn facultatieve protocollen bevorderen en de lidstaten dus helpen in het nakomen van de rapportageverplichtingen.
Volgens de algemene commentaar moeten, om te kunnen beslissen wat het belang van het kind inhoudt, twee stappen worden gevolgd. Ten eerste: de belangenbeoordeling, of in het Engels de ‘best interests assessment’. Dat is het evalueren en afwegen van alle elementen die nodig zijn om een beslissing te nemen in een bepaalde situatie voor een specifiek individueel kind of groep van kinderen. Ten tweede: de belangenbepaling of ‘best interests determination’. Dat kan worden uitgelegd als het formele proces met strikte procedurele waarborgen om het bepalen van het belang van het kind op basis van de belangenbeoordeling mogelijk te maken.
Publieke instellingen en organisaties die beslissingen of maatregelen nemen over kinderen, wordt aanbevolen het belang van het kind te beoordelen volgens het door de algemene commentaar uitgewerkte kader. Het uiteindelijke doel van het belang van het kind is tweeledig. Enerzijds verzekert dit het kind het volledige en effectieve genot van zijn rechten, zoals vastgelegd in het Kinderrechtenverdrag en de facultatieve protocollen. Anderzijds moet dit bijdragen tot de volledige ontwikkeling van het kind. In dezen kan ik de lectuur aanbevelen van het beleidsadvies dat het Kenniscentrum Kinderrechten enkele maanden geleden heeft uitgebracht over het belang van het kind, ook op vraag van mijn administratie.
Dan de moeilijke vraag: worden er volgens mij voldoende inspanningen gedaan om kinderen uit deze gebieden te repatriëren? Zoals uiteengezet in antwoord op uw eerste vraag, moeten kinderen op basis van het Kinderrechtenverdrag in de eerste plaats als kinderen worden behandeld en moet het belang van het kind bij beslissingen die hen betreffen, steeds een eerste overweging zijn.
Anderzijds – dat weet u ook, u hebt het terzijde aangegeven in uw vraag – is de vraag of kinderen kunnen en moeten worden gerepatrieerd wel degelijk de bevoegdheid van de Federale Regering. Op dit ogenblik is dat geen vanzelfsprekende zaak.
Wel kan ik u van onze zijde verwijzen naar het actieplan ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisering, dat wordt opgevolgd door een Vlaams overlegplatform en dat wordt gecoördineerd door minister Homans. In dat overlegplatform gaan we met het federale niveau in gesprek over de Vlaamse bevoegdheden. Er zijn dus wel degelijk brugfuncties geïnstalleerd. Ook ons departement is daarin vertegenwoordigd. Het is de bedoeling dat we vanuit ons departement in het overlegplatform, zowel Vlaams als ten aanzien van de gesprekken met de federale collega's, wel degelijk het advies van de kinderrechtencommissaris willen bespreken. Meer kan ik u op dit ogenblik niet beloven. Ik wil het actief op tafel leggen, maar zeggen dat dit, los van het belang van het kind – waar we het allemaal over eens zijn –, een eenvoudige zaak is, zou de waarheid geweld aandoen.
Welke verdere inspanningen kunnen we daarna nog ondernemen? De Vlaamse kinderrechtencommissaris legt, terecht, de nadruk op het belang van herstel en herintegratie van de kinderen uit de conflictzones. Dat gaat over artikel 39 van het Kinderrechtenverdrag. Als minister van Jeugd heb ik in dat kader ook een belangrijke verantwoordelijkheid en ik probeer die ook op te nemen. Hierbij verwijs ik naar de projecten positieve identiteitsontwikkeling, naar de projecten bruggenbouwers en straatburgerschap.
Rechtstreeks en onrechtstreeks moet ik ook verwijzen naar minister Vandeurzen, want onze werkingen zijn natuurlijk volledig open voor het normale vrijetijdsgegeven voor kinderen. Wanneer er bepaalde trauma's zijn – die kunnen er zeker zijn, helaas bij het merendeel van de kinderen door wat ze allemaal hebben meegemaakt –, moeten we ervoor zorgen dat de gepaste hulpverlening kan worden gegeven. We proberen zoveel mogelijk de nodige samenwerking op het getouw te zetten.
Naast de bestaande elementen die u al kent, is het de bedoeling, in verband met herstel en herintegratie voor de kinderen specifiek, maar voor de kinderen die in Vlaanderen leven en spelen in het algemeen, op het masterplan Diversiteit, waarin al sterke inhoudelijke fundamenten zijn gelegd, met bijkomende middelen in te zetten. Eventueel kunnen we ook nog verdere acties ontwikkelen in verband met de problematiek die u in uw vraag om uitleg aanhaalt.
Ziedaar mijn antwoord op een terechte, maar zeer moeilijke vraag.
De heer Annouri heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik ben het met u eens dat het een moeilijke vraag of een moeilijke situatie is. Het is mijn overtuiging dat het basisantwoord wel heel simpel is: Belgische, Vlaamse kinderen die op dit moment daar verblijven, moeten we terughalen, moeten we beschermen tegen die gruweldaden, en moeten we terug naar hier halen.
U bent terecht begonnen met te verwijzen naar de verdragen die allemaal ondertekend en geratificeerd zijn geweest, maar ik vrees dat de praktijk maar al te vaak leert dat de kloof tussen wat er op papier staat in de verdragen enerzijds, en de praktijk en de dagelijkse realiteit anderzijds, wel heel groot is. Allerlei mensenrechtenorganisaties trekken op dit moment aan de alarmbel over de situatie in Irak en Syrië, waar mensen die waren gelieerd aan het IS-kalifaat, op dit moment verblijven.
Collega's, maak u geen illusies, mensen die misdaden hebben gepleegd, moeten daarvoor worden gestraft. Mensen die gruweldaden hebben gepleegd, moeten daarvoor hard worden gestraft. Maar op geen enkele manier mogen we er enige genoegdoening in nemen dat zij die we willen straffen omdat ze onze veiligheid op het spel hebben gezet, omdat ze mensen pijn hebben gedaan, op hetzelfde niveau en op dezelfde manier worden behandeld als de daden die ze hebben verricht.
Op dit moment is daar sprake van menselijke uitbuiting, prostitutie enzovoort. Dan is het onaanvaardbaar voor elke Belgische, Vlaamse politicus dat onze kinderen daar op dit moment verblijven. Minister, uw antwoord stelt mij wel een beetje teleur omdat u zegt dat u wat de kindercommissaris heeft gezegd, zeker zult bespreken, maar dat u daar op dit ogenblik niet meer over kunt zeggen. Dat is heel eerlijk van u, maar het is wel een beetje teleurstellend.
Op dit moment hebben hij en al zijn Europese collega's gelijk dat de situatie zo nijpend is dat we niet te lang kunnen aarzelen. Hoe langer we daarmee wachten, hoe meer problemen we daar veroorzaken in plaats van ze op te lossen. Een krantenartikel werd heel terecht aangehaald: de kinderen zijn niet het probleem, de kinderen hebben een probleem. Het is aan ons, en aan ons als enigen, de politiek, maar ook de ouders en de familieleden die ze hier hebben en die hen heel graag willen ondersteunen, om daartegen in te gaan en daar een oplossing voor te vinden. Wat mij betreft, is dat een even grote prioriteit voor politici als het waken over de veiligheid van al onze burgers.
Minister, los van het Vlaamse niveau en het overleg dat u zult hebben, op welke manier gaat u contact opnemen met uw federale collega's? Ik ben het met u eens dat dit een bevoegdheid is van een ander niveau. Gaat u aan hun deur kloppen en zeggen: ‘Ik, als Vlaams minister van Jeugd, vind dat we daar zo snel mogelijk werk moeten van maken, dat we daar verder mee moeten gaan’? Minister, maak er werk van, ga ermee aan de slag. Ik vraag u dat omdat ik op dit moment een zekere politieke aarzeling voel, die ik begrijp, maar die onaanvaardbaar is. U kunt er een belangrijke rol in spelen. Gaat u dat doen? Gaat u aan de federale deur kloppen? Gaat u vragen om er snel werk van te maken?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Dit is inderdaad een zeer gevoelig thema en een moeilijke vraag. Het laatste woord is daar zeker nog niet over gezegd. Collega Annouri, ik sluit me aan bij uw vraag. De kinderen zijn in de eerste plaats het grootste slachtoffer. Dat is heel erg. Ze komen in een situatie terecht waar ze zelf niet voor hebben gekozen.
Die kinderen, waar we absoluut bezorgd om zijn, zijn natuurlijk in de eerste plaats in die situatie geraakt door hun ouders of door mensen die hen hebben meegenomen. Nogmaals, ze hebben daar zelf niet voor gekozen. Maar we moeten ook realistisch zijn. We kunnen de diensten voor repatriëring natuurlijk niet in gevaar brengen door mensen die bewust hebben gekozen om naar Syrië te vertrekken, terug te halen. Die situatie moet natuurlijk op het federale niveau worden geregeld.
We mogen ook niet vergeten dat het om individuen gaat die vaak al voor de tweede keer naar Syrië vertrekken. Van onwetendheid is er absoluut geen sprake. Die ouders of de personen die die kinderen meenemen, hebben een verpletterende verantwoordelijkheid.
Kinderen van Belgische IS-strijders die jonger zijn dan 10 jaar, hebben in principe automatisch terugkeerrecht. Ook daar wordt niet proactief naar gezocht. Als kinderen zich dus in omstandigheden bevinden waardoor ze op een veilige manier naar hier kunnen komen, bijvoorbeeld als ze op een Belgische ambassade zijn, en de kans biedt zich aan, dan worden ze uiteraard opgevangen en op individuele basis begeleid en opgevolgd. Anders ligt de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de volwassenen die bewust naar daar zijn gegaan.
Ik ben begonnen met te zeggen dat we ons het lot van die kinderen aantrekken, dat dat heel erg is, dat ze er niet voor hebben gekozen. Ze zijn onschuldig en komen in die situatie terecht. Je mag er niet aan denken hoe ze daaruit zullen komen en wat de gevolgen zullen zijn. De verantwoordelijkheid moet verder worden gezocht.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Collega Annouri, ik wil uw vraag om uitleg ondersteunen en u ook bedanken om ze te stellen. Minister, het is in de eerste plaats een federaal thema, maar uiteraard bent u minister van Kinderrechten, wat maakt dat u verantwoordelijk bent om de kinderrechten van alle Vlaamse kinderen en jongeren, waar ze zich ook bevinden, zoveel mogelijk te ondersteunen.
Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de ouders die hun kinderen meenemen naar zulke gebieden. Aan de andere kant: als ouders hier in Vlaanderen bepaalde dingen doen waardoor ze kinderen in gevaar dreigen te brengen, nemen we hier ook bepaalde maatregelen. Waarom zou dat dan niet ook kunnen voor kinderen die zich in zeer gevaarlijke situaties in Syrië bevinden?
Minister, ik wil u vragen om er vanuit uw macht als coördinerend minister van Kinderrechten alles aan te doen om die kinderen zo snel mogelijk terug naar hier te halen, en niet alleen de kinderen tot 10 jaar, maar alle minderjarigen, dus ook die tot 18 jaar.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, ik volg u in uw antwoord en u verwijst naar de moeilijke politieke realiteit. We moeten principieel zijn. U bent minister van Jeugd. Ik ben van mening dat u inderdaad op de tafel moet kloppen en met die vraag van de kinderrechtencommissaris naar uw federale collega’s moet stappen. Dat is uw rol als minister, wij moeten ook onze rol spelen. Mijn eigen partij zit ook in de Federale Regering en ik zal daar mensen over aanspreken. Ook al ligt het gevoelig, ieder moet zijn rol spelen.
Mevrouw Van Eetvelde, kinderen mogen inderdaad nooit verantwoordelijk worden gesteld voor of aangesproken worden op het gedrag van hun ouders. U spreekt zichzelf daarin wel enigszins tegen, want die kinderen hebben er niet voor gekozen om daarnaartoe te gaan en om in die situatie terecht te komen. We moeten er dus alles aan doen opdat ze op een veilige manier terug naar België kunnen komen en ze hier alle kansen krijgen om zich te integreren, zodat ze geen veiligheidsrisico vormen in onze samenleving.
Ik wil nog iets nuanceren. Het is niet zo dat het enkel de verantwoordelijkheid is van die ouders in de conflictgebieden zelf of ze die kinderen al dan niet kunnen laten repatriëren. Iedereen kan een beroep doen op het recht op repatriëring. Als er familie is in België die dat aangeeft, zal de federale overheid die kinderen onmiddellijk opsporen en ervoor zorgen dat ze veilig naar België kunnen komen. Doen alsof het een zaak is van de ouders in de conflictgebieden zelf en er weinig proactief wordt gedaan, klopt ook niet.
We moeten wel waken over de veiligheid van onze diensten. In Syrië kinderen proactief opzoeken en terughalen is een moeilijke afweging. Minister, wat uw rol betreft, denk ik dat u inderdaad bij uw federale collega’s de kaart van die kinderen zal moeten trekken.
Minister Gatz heeft het woord.
Los van de bespreking van de problematiek op het Vlaams overlegplatform, waarbij ik ook de contacten met het federale niveau kan aanhalen, zal ik ook rechtstreeks contact opnemen met de bevoegde staatssecretaris. Ik denk niet dat ‘op tafel kloppen’ meteen in het belang van de kinderen is. Ik bedoel daarmee dat ik wel wil kijken of ik tot overeenstemming kan komen inzake het federale beleid tot repatriëring, waar de staatssecretaris ook niet alleen over beslist. We mogen het niet ingewikkelder maken dan het is, maar het mag ook niet te simpel worden voorgesteld. Het belang van het kind is een maatschappelijk en juridisch principe dat verbonden is met de ouders. Concreet, wanneer men kinderen zou repatriëren, kan het in bepaalde gevallen in het belang van het kind zijn dat die ouders meekomen, met alle gevolgen van dien. In andere gevallen is dat dan weer niet zo. Dat is de ook afweging die onze rechters maken wanneer het over problematische gezinssituaties gaat in dit land. De vraag om het belang van het individuele kind voorop te stellen is terecht, maar de ouders staan daar niet los van. Ik wil kijken of ik op het gebied van mogelijke repatriëring een beleidslijn kan krijgen die daar een onderscheid in maakt. Dat zal niet zo gemakkelijk zijn, nog los van de praktische elementen die al aan bod zijn gekomen, zoals het feit dat sommige kinderen gemakkelijk te lokaliseren zijn en relatief veilig terug te brengen zijn daar waar het voor andere een avontuur is, waar allen hier aanwezig zich nauwelijks iets kunnen bij voorstellen.
Kortom, ik zal die bijkomende stap zetten om de rechtstreekse dialoog aan te gaan. Ik zal proberen om daarrond een begin van beleid uit te stippelen, rekening houdend met een aantal afwegingen waar dat belang van het kind dan centraal staat, dus soms met de ouders erbij en soms niet. Dat engagement hebt u dus van mij. Wat daar uiteindelijk van zal kunnen komen, kan ik niet voorzien, maar ik pak het alvast aan.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben het met u eens dat dit een moeilijke situatie is.
Mevrouw Van Eetvelde, die kinderen zijn daar inderdaad terecht gekomen via de ouders, maar natuurlijk zullen we nooit een kind verantwoordelijk stellen voor de keuze die die ouder heeft gemaakt. Dat doen we hier ook niet. We mogen ook niet vervallen in de retoriek dat we die ouders absoluut willen straffen voor de grote fout die ze gemaakt hebben, dat het hun schuld is en dat ze het dan maar zelf moeten oplossen.
Ik ben het ermee eens dat we de mensen van onze eigen diensten niet in gevaar mogen brengen. We moeten met het Rode Kruis en UNICEF onderzoeken hoe we met hen kunnen samenwerken om daar goed werk in te leveren. Op dit ogenblik zijn de drempels heel hoog: er moeten DNA-testen worden afgenomen enzovoort. Dat moet gemakkelijker toegankelijk zijn. Verder maakt het mij niet uit of u op tafel klopt, een schouderklopje geeft of een telefoontje pleegt. Ik wil enkel dat er iets wordt ondernomen en dat we verder gaan.
Minister, ik verwacht niet dat alles wordt opgelost en dat u al die kinderen terug naar hier krijgt. Ik heb wel het gevoel dat daar nu geen prioriteit van gemaakt wordt en dat we meer kunnen doen. Ik wil dat iedereen zich daarvan bewust is, dat alle betrokken diensten zich maximaal inzetten om dat te kunnen realiseren. We zullen inderdaad moeten afwachten of dat al dan niet zal lukken. Het is de plicht van elke politicus, van elk beleidsniveau om daar maximaal op in te zetten en ervoor te zorgen dat die kinderen uit die conflictgebieden worden gehaald en naar een veilige omgeving worden gebracht en dat al hun rechten gevrijwaard blijven. Ik ben blij dat u dat engagement op zich hebt genomen. Ik kijk uit naar de mogelijke resultaten. We zullen het blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.