Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de niet-uniforme toekenning van het topsportstatuut
Vraag om uitleg over het ontbreken aan uniformiteit binnen onderwijsinstellingen over het toekennen van een topsportstatuut
Vraag om uitleg over het topsportstatuut in het hoger onderwijs
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, de Vlaamse topsport zit in een positieve spiraal. Dat is al een tijdje zo. Bij elk groot tornooi, bij elke internationale wedstrijd zijn er wel uitschieters en goede resultaten in sporten waarin – in de brede betekenis – Belgen voorheen nog onder de radar bleven, of het nu gaat om individuele dan wel om teamsporten. Van deze positieve resultaten en van deze opwaartse spiraal moeten we profiteren. Dit moeten we verder uitbouwen.
Daarom vond ik het jammer om te lezen dat er inzake het faciliteren van topsporters en sporters op hoog niveau een moeilijkheid opduikt bij de toekenning van een topsportstatuut in het onderwijs. Scholen beslissen uiteraard zelf wanneer en aan wie ze een topsportstatuut toekennen. Dat laat de studenten in kwestie toe om flexibeler schoolse zaken met hun sport te combineren.
Helaas is er niet echt sprake van een eenvormig, eenduidig en duidelijk kader voor de toekenning van dit statuut. De criteria zijn overal anders. Een voorbeeld: aan de Universiteit Antwerpen (UA) kunnen zowel jongens als meisjes die actief zijn in de eerste klasse van het hockey een topsportstatuut krijgen, maar dat is niet het geval aan sommige andere universiteiten. Voor basketbal zijn de regels voor jongens en meisjes dan weer verschillend aan de UA. Enkel aan de universiteit van Hasselt lijken er geen verschillen te bestaan in de behandeling van jongens en meisjes.
Het lijkt me niet meer dan normaal dat jongens en meisjes die op topniveau presteren, in aanmerking komen voor een topsportstatuut. Verschillen op basis van geslacht zijn niet meer van deze tijd, ook daar niet, en daarom heb ik de volgende vragen.
Wordt het geen tijd voor uniforme, duidelijke regels bij de toekenning van een topsportstatuut dat geldt over het volledige Vlaamse onderwijsnet? Kunnen de federaties betrokken worden om te bekijken welke criteria het onderwijs kan hanteren om te bepalen welke sporters in aanmerking komen voor het statuut? Zult u hierover in dialoog gaan – of misschien is het al gebeurd – met minister Crevits, bevoegd voor het onderwijs?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, collega’s, ‘zie dat je altijd iets hebt om op terug te vallen’. Dat is het advies dat een goede vriend uit het middelbaar kreeg toen hij in het jeugdvoetbal kapitein was bij zowel RSC Anderlecht als de Rode Duivels. Toen we jong waren, keken we allemaal ontzettend naar hem op omdat we gratis mee konden naar de matchen van de eerste ploeg en ook omdat hij in 2002 mee mocht naar het jeugd-WK in Japan. Hij zag de hele wereld en groeide mee op met de huidige gouden generatie Rode Duivels.
Dat advies werd toen misschien als vervelend ervaren, maar bleek achteraf van goudwaarde. Vandaag verdient hij zijn boterham dankzij zijn behaald diploma. Voetballen is iets voor op zondagmiddag geworden. Het is een voorbeeld van hoe jonge topsporters vaak in een veelbelovende maar risicovolle situatie zitten: veelbelovend omdat ze op een hoog niveau in hun sport presteren en hopen door te stoten naar een professionele carrière, risicovol omdat topsport winnaars en verliezers kent en het voor sommigen niet zal lukken om door te stromen naar een professionele carrière om tal van redenen.
Daarom is het vanzelfsprekend van groot belang om die jongeren ook zoveel mogelijk aan te moedigen om te studeren en dat te combineren met topsport. Daarvoor hebben we inderdaad gelukkig een topsportstatuut. Elke hogeschool en universiteit kan, indien aangewezen, studenten ook een topsportstatuut verlenen waardoor ze het studeren kunnen combineren met hun sportcarrière. ‘So far so good’.
Maar op 23 maart 2018 trekt de 16-jarige hockeyspeelster Aurelie De Caluwé aan de alarmbel. Binnenkort gaat ze verder studeren en moet ze een universiteit of hogeschool kiezen. Maar wat blijkt? Afhankelijk van de onderwijsinstelling die ze kiest, zal ze wel of niet in aanmerking komen voor een topsportstatuut. Straffer nog, aan de UGent en bepaalde hogescholen in Oost- en West-Vlaanderen komt ze gewoon niet in aanmerking, in tegenstelling tot haar mannelijke collega’s. In Hasselt en Antwerpen krijg je een ander geluid te horen en zouden mannen en vrouwen wel op dezelfde manier in aanmerking komen. Hogescholen en universiteiten kiezen dus zelf, dossier per dossier, of iemand in aanmerking komt voor het statuut, met deze best vreemde situatie tot gevolg.
Aurelie De Caluwé klaagt de dubbele maatstaf aan en bestempelt de houding van de UGent als seksisme. Via een petitie hoopt ze daarvoor de nodige aandacht bij de politiek los te weken.
Minister, hoe staat u tegenover de autonomie van hogeronderwijsinstellingen om zelf te bepalen wie voor een topsportstatuut in aanmerking komt? Zou er niet beter werk gemaakt worden van een uniform systeem? Waarom wel of waarom niet? Is er naar aanleiding van de petitie, die dateert van voor de paasvakantie, onderling contact geweest tussen u en minister Crevits? Hebt u naar aanleiding van de petitie al contact gehad met de betrokken instellingen van het hoger onderwijs, in dit geval de UGent? Hebt u naar aanleiding van de petitie zelf al contact gehad met Aurelie De Caluwé?
De heer Moyaers heeft het woord.
Minister, ‘Heette Aurélie Adam, hij kreeg een topsportstatuut!’ en ‘Hoe seksistisch is topsportstatuut?’: twee artikels, twee verschillende kranten, één gemeenschappelijk onderwerp, namelijk een topsportstatuut waarmee je studeren en topsport gemakkelijker kunt combineren, ligt blijkbaar sneller binnen het bereik van mannelijke dan van vrouwelijke sporters. De hockeyspeelsters van eersteklasser Brugge zijn daarom een petitie gestart tegen de strengere voorwaarden die de universiteit hen oplegt en willen ermee naar de politiek stappen. Persoonlijk vind ik niet dat wij zo lang moeten wachten om het debat te voeren, ook al zat er nu een reces tussen.
Onderwijsinstellingen geven zelf aan dat de uniformiteit ver zoek is. Om even te duiden wat er met een gebrek aan uniformiteit om dat topsportstatuut te bekomen wordt bedoeld, wil ik terug naar de hockeyspeelsters van Brugge. Een aantal van hen meende aanspraak te maken op een topsportstatuut omdat ze, net als hun mannelijke collega’s die wel zo’n statuut hadden verworven, in eerste klasse spelen. Maar de Universiteit Gent besliste er anders over en dat schoot bij de dames – overigens volkomen terecht als je het mij vraagt – in het verkeerde keelgat. Vrouwelijke hockeysters moeten blijkbaar bij de nationale ploeg spelen of toch op zijn minst aan een Europese competitie deelnemen. Qua discriminatie kan dat al behoorlijk tellen!
Hockey is helaas niet de enige sport waar we dit fenomeen terugzien. Ook bij basketbal, handbal, voetbal en volleybal blijken de erkenningsvoorwaarden bij vrouwen strikter. De Universiteit Gent gaf aan dat de hockeyvrouwen na hun klacht wel werden uitgenodigd om te overleggen omdat de criteria voor dat topsportstatuut blijkbaar niet te nemen of te laten zijn. Wanneer men naast zo’n erkenning grijpt, kan er namelijk altijd een bijkomende motivatie gedaan worden. Dat klinkt misschien redelijk, maar voor mij voelt het toch vooral aan als fundamenteel oneerlijk en een zoveelste slag in het gezicht van topsportende dames die op deze manier nog maar eens pijnlijk duidelijk wordt gemaakt dat zij zich nog altijd harder moeten bewijzen dan mannen.
Bovendien blijkt dat studenten die een topsportstatuut willen krijgen, het best ook op voorhand gaan shoppen bij de verschillende instellingen van het hoger onderwijs. Elke hogeschool of universiteit hanteert immers andere voorwaarden. De UHasselt geeft echter het goede voorbeeld: mannen en vrouwen zijn voor de Limburgse universiteit gelijk voor de wet, en zo hoort het ook. Professor Bewegingswetenschappen Gert Vande Broek van de KU Leuven pleit voor meer uniformiteit bij de toekenning van de statuten, een uniformiteit die niet speelt op genderongelijkheid maar trainingsintensiviteit. Dat klinkt duidelijk en correcter.
Wat is uw visie op deze ontbrekende uniformiteit binnen onderwijsinstellingen voor het toekennen van topsportstatuten? Is het niet op zijn minst al bijzonder ongelukkig hoe deze onderwijsinstellingen omgaan met de toch wel ongelijke behandeling van hun respectievelijk mannelijke en vrouwelijke studenten?
Bij het toekennen van een topsportstatuut voor individuele sporten geven onderwijsinstellingen aan dat ze overleg plegen met Topsport Vlaanderen. Is Topsport Vlaanderen ooit om advies gevraagd voor erkenningsvoorwaarden van mannelijke en vrouwelijke ploegsporten?
Hebt u er een zicht op hoe men met deze materie in het buitenland omgaat?
Welke mogelijke acties kunt u alvast ondernemen om deze erkenningsvoorwaarden gelijk te trekken? Hebt u hiervoor ook al overleg gepleegd met uw collega van Onderwijs, minister Crevits?
De heer Wynants heeft het woord.
Ik zal niet alles herhalen en ik dank mijn collega's voor alle vragen die ze al hebben gesteld.
Minister, hoe bekijkt u deze problematiek? Hoe staat u tegenover de stelling dat er meer nood is aan uniformiteit? Kan een soort van topsportconvenant tussen de universiteiten en hogescholen enerzijds en de sportsector anderzijds hier enig soelaas bieden om duidelijke selectiecriteria te hebben?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik wil de vraagstellers bedanken, want ik vind dit een zeer boeiende maar ook een heel moeilijke materie. Ik denk toch dat ik een zeer sterk antwoord heb.
De instellingen van het hoger onderwijs hebben vanuit het onderwijsbeleid een grote autonomie en vrijheid gekregen om faciliteiten te geven aan hun studenten, dus ook aan bijvoorbeeld topsporters om de combinatie tussen studie en topsport mogelijk te maken. Dat kan ook voor andere zaken. Ze kunnen ook faciliteiten geven voor ondernemerschap, dus voor studenten die ondernemerschap combineren met studeren.
Dit heeft voor een onderlinge concurrentie in het aanbod gezorgd, waardoor alle instellingen hiermee aan de slag zijn gegaan en iedereen intussen een eigen aanbod voor topsporters heeft. Vanuit dit oogpunt is die autonomie een goed vertrekpunt en ik vind die autonomie en vrijheid dan ook een goede zaak.
Ik vind uniformiteit niet essentieel. Ik wil echter wel het onderscheid maken in de categorieën van topsporters. We hebben de topsporters die aan de criteria van het Vlaamse topsportbeleid voldoen als toplaag. Over deze criteria bestaat geen discussie. Wie tot deze categorie behoort, krijgt in alle instellingen standaard een topsportstatuut. Op dit niveau is er wel uniformiteit, en dat vind ik een goede zaak. Hierbij is het natuurlijk belangrijk dat de studenten ook de bijpassende faciliteiten krijgen. De student krijgt het statuut, maar organisatorisch blijft het de verantwoordelijkheid van de universiteiten en de hogescholen.
Sport Vlaanderen sluit voor die topcategorie convenanten af met de hogeronderwijsinstellingen voor de topsporters/studenten van het hoogste niveau. Zo werd in academiejaar 2017-2018 voor 45 topsporters een convenant afgesloten. Deze convenanten worden per individuele student die opgenomen is in het topsporter-studentenproject van Sport Vlaanderen afgesloten met de betrokken instelling en houdt ook een forfaitair werkingskrediet in voor de instelling in functie van de ondersteuning van deze student. Dit is dus een heel speciale categorie. Er zijn dus de ‘totale’ topsporters die gelijk waar ze willen studeren, het topsportstatuut krijgen, en wij sluiten een convenant met de instelling af.
De onderwijsinstellingen worden echter geconfronteerd met een ruimer publiek dat van deze faciliteiten gebruik wenst te maken.
Voor het bepalen van die ondergrens wil ik de autonomie en de vrijheid van de instellingen niet beknotten door sturend te gaan optreden. Als de universiteit van Antwerpen bijvoorbeeld zich wil profileren als een universiteit waar je de hockeysport, de korfbalsport en de basketbalsport gemakkelijk kunt combineren met de hogeschool of de universiteit van Antwerpen, dan kan dat voor mij voor die lagere categorieën. Voor die hoofdcategorie geldt: iedereen hetzelfde.
Ik blijf via mijn administratie Sport Vlaanderen natuurlijk altijd bereid om inhoudelijk de hogescholen en universiteiten maar ook de jongeren te adviseren en te faciliteren. Belangrijk daarin is dat er juiste informatie wordt gegeven.
In januari 2016 werd door de dienst carrièrebegeleiding van Sport Vlaanderen – in Europa zijn wij ongeveer de enigen die zowel tijdens als na de carrière aan carrièrebegeleiding doen – hebben we een overlegplatform ‘topsport en studie’ over dat thema georganiseerd voor de verschillende instellingen van het hoger onderwijs. Tijdens dit overleg werden de criteria van het Vlaamse topsportbeleid voorgesteld en werd duidelijk dat de universiteiten een ruimer publiek voor ogen hadden.
In navolging van dat eerste overlegplatform is een bevraging opgestart bij alle instellingen van het hoger onderwijs over hun werking en het aanbod ten aanzien van de doelgroep topsporters/studenten. Eind mei 2018 wordt het volgende overlegplatform georganiseerd en zullen de resultaten van de bevraging worden bekendgemaakt. Er is dus meer transparantie, we gaan duidelijker weten welke universiteiten en hogescholen voor die tweede categorie welke faciliteiten geven. Elke onderwijsinstelling zal een rapportering van haar eigen beleid ontvangen en Sport Vlaanderen zal hun een voorstel doen om een adviesgesprek en een opvolgingstraject te houden om ervoor te zorgen dat het draagvlak voor de manier waarop zij werken, verbreedt en vergroot. Deze oefening kan de uniformiteit van de criteria vergroten, want als men hoort dat men het in Antwerpen zo doet of in Leuven zo, kan het dat die hogeschool in diezelfde provincie zich aanpast en uniformiseert. Dat kan, maar het is niet noodzakelijk. Voor mij is het geen streefdoel op zich. Essentieel is dat het aanbod en de transparantie over wat waar geboden wordt, versterkt wordt zodat de sporters op een eenvoudige manier weten waar ze welke faciliteiten krijgen in functie van hun combinatie topsport en studie, maar evengoed voor de combinatie tussen ondernemerschap en studie.
Wat de vragen betreft over welk overleg ik reeds heb gehad, kan ik alvast zeggen dat de UGent, net als alle universiteiten en hogescholen, mee in de oefening zit die Sport Vlaanderen aan het doen is. Aangezien de problematiek duidelijk is, heb ik met de hockeyster Aurelie De Caluwé geen verder overleg gehad, maar de deuren van de dienst carrièrebegeleiding van Sport Vlaanderen staan altijd open voor alle topsporters met concrete vragen.
Naar aanleiding van deze vragen heeft mijn kabinet contact gehad met het kabinet van minister Crevits. Het kabinet van mijn collega zal ook worden uitgenodigd op het overlegplatform in mei, zodat we deze problematiek samen kunnen bekijken. De instellingen hebben vanuit het onderwijsbeleid voldoende vrijheid en autonomie om tot goede oplossingen te komen. Het gaat ook over de nood aan een betere onderlinge afstemming en de bereidheid om open te staan voor overleg met de sportsector, maar mogelijk kunnen er ook andere werkpunten naar voren komen.
Er zijn collega's die dat heel sterk naar voren hebben gebracht, maar in dit dossier is duidelijk de perceptie ontstaan dat hier sprake is van genderdiscriminatie. Met alle informatie waar ik over beschik, zie ik dat alle instellingen getracht hebben om zich te baseren op objectieve parameters bij het bepalen van de criteria voor de toekenning van topsportstatuten en dat gender bij geen enkele instelling een parameter is in het bepalen van de criteria. Parameters zijn sportief niveau, prestatie, trainingsbelasting, tijdsbesteding en implicaties van het topsportprogramma. De criteria moeten permanent worden geactualiseerd.
We hebben vanuit het Vlaams sportbeleid ook deelgenomen aan het internationaal onderzoek ‘Gold in Education and Elite Sport’, van Erasmus+, 2015-2016. Daar hebben negen Europese lidstaten aan deelgenomen. We hebben dus een goed zicht op wat onze buren doen.
In de meeste Europese landen zijn er slechts een aantal hogeronderwijsinstellingen die een specifiek aanbod hebben voor topsporters. Soms gaat dit samen met de centralisatie van topsport. Wij hebben die driehoek van topsport. Je zou dus kunnen zeggen dat je alleen met die universiteiten kan werken, en de rest kan niet mee. Dat doen wij dus niet. In andere landen is er geen link met het topsportbeleid en is het enkel een autonome beleidskeuze van de onderwijsinstellingen om al dan niet in te zetten op deze doelgroep. Er zijn ook landen die werken met labels zodat voor de gebruiker duidelijk is welke onderwijsinstelling topsportvriendelijk is. We zien in de meeste landen echter wel een gelijkaardige situatie zoals in Vlaanderen, waar het in grote mate wordt overgelaten aan de autonome beleidskeuze van de instellingen hoger onderwijs wat ze doen voor hun topsporters.
In Vlaanderen hebben we, in vergelijking met andere Europese landen, een hoog aantal en een zeer goede spreiding van topsportvriendelijke onderwijsinstellingen. De uitdaging bestaat erin om het aanbod beter af te stemmen op de vraag, en wat mij betreft vooral om in een grotere transparantie en een duidelijkere informatieverstrekking te voorzien voor de gebruiker, en ten slotte om de spreiding van topsportvriendelijke onderwijsinstellingen zo groot mogelijk te houden zodat elke topsporter in Vlaanderen de opleiding kan volgen die zijn of haar voorkeur geniet op een plaats die praktisch haalbaar is. Ik denk dat het voorbeeld van uw vriend heel duidelijk is. Het achter de hand hebben van een goed diploma is altijd een meerwaarde.
Vlaanderen scoort dus ook in een internationale context echt niet slecht en vanuit de dienst carrièrebegeleiding worden al enkele jaren grote inspanningen geleverd om de combinatie tussen topsport en studie zo eenvoudig mogelijk te maken. Wanneer de huidige oefening wordt afgerond, zullen we opnieuw een stap vooruit zetten, zeker wat betreft transparantie.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, ik wil u danken voor uw antwoorden. Ik volg een aantal redeneringen die u naar voren schuift. De faciliteiten, de autonomie en de vrijheid onderstreep ik. Dat de toplaag uniform moet zijn en dat je daartegenover de organisatie via convenanten afsluit, vind ik ook het minimum dat we moeten bereiken. Dat u voor de andere laag of het ruimere publiek, om het zo te definiëren, opteert om niet sturend op te treden, versta ik ook. Dat de adviserende rol, de faciliterende rol en de opvolging niet opzij worden geschoven, hebt u onderstreept, net zoals het aanbod en de transparantie. Ik heb dus geen bijkomende vragen.
Ik wil nog één ding onderstrepen, iets dat ik heb meegemaakt tijdens mijn universitaire studies. Ik wil u danken om de parallel te trekken tussen topsport en ondernemerschap. Fysiek is het wel iets anders maar mentaal is ondernemerschap te vergelijken met topsport, omdat je doorzettingsvermogen nodig hebt omdat je nooit of nooit moet opgeven. Ik wil u danken om dat hier te onderstrepen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u voor het uitgebreide antwoord. Het is een goed en stevig antwoord, maar er zijn wel een paar dingen waar ik nog mee zit. U zegt dat u meer wilt streven naar transparantie. Die zou er eind mei ongeveer moeten zijn. Dan moet er duidelijkheid komen. Maar als het gaat over de mensen die in de tweede laag zitten, zoals u het noemt, wil ik dat in Vlaanderen mensen een studierichting kiezen die ze graag willen volgen, die het beste bij hen past en die hun kansen later op de arbeidsmarkt maximaliseert. Ze moeten iets kiezen wat ze graag willen doen bij de onderwijsinstelling waar ze dat het liefst willen doen. Ik wil niet dat ze gaan naar een onderwijsinstelling die niet hun voorkeur heeft en iets gaan studeren dat misschien niet hun eerste keuze was maar wat hun wel maximale kansen geeft om toch maar hun topsportstatuut te kunnen krijgen. Dat vind ik een moeilijk gegeven. Dat is ook inefficiënt en onproductief. Maar ik lees dat een jonge vrouw zegt dat zij evenveel uren traint als haar mannelijke collega's en ook het zelfde niveau heeft, maar dat de mannen wel een topsportstatuut krijgen en zij als vrouw niet. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Zij heeft het zelf zo aangehaald.
Ik wil maar aangeven dat ze het op die manier ervaart. Dat is iets dat we nooit kunnen aanvaarden. We moeten ervoor zorgen dat de factor man-vrouw hier geen enkele rol in speelt. Ook in die tweede laag willen jongeren zich smijten voor hun sport, maar is er nog geen duidelijkheid of ze wel of niet zullen doorstromen. Want wat we in de vorige vraag hebben besproken, geldt hier ook voor een stuk. Het kan zijn dat ze op latere leeftijd nog doorstromen naar een profcarrière. Het kan zijn dat ze later nog worden opgepikt. We moeten die gewoon de maximale kansen geven om dat te doen. En dan vind ik toch dat er meer uniformiteit en meer transparantie moet zijn. U zegt transparantie, maar ik denk ook uniformiteit. Want het kan niet dat iemand niet gaat kiezen voor de juiste instelling en de juiste richting, maar wel die ene instelling en die richting die haar de maximale kansen geeft voor die topsport. Dat zou ik een heel pervers en spijtig effect vinden. Dat moeten we ten koste van alles vermijden. Ik heb geen antwoord gehoord over hoe we dat kunnen vermijden.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank op mijn beurt de minister en ook al alle collega’s voor hun aanvullingen. Ik denk dat we voor een groot stuk met elkaar overeenstemmen wat betreft de autonomie van het onderwijs om faciliteiten aan studenten te geven, namelijk dat dat uiteraard moet kunnen. Dat dat onderlinge concurrentie geeft, is op zich misschien wel een positief gegeven, maar het bevestigt wel wat ik ook bij collega Annouri hoor en wat ik zelf al stelde in mijn vraag, namelijk dat je misschien met dat shopgedrag gaat zitten: waar ga ik nu het best gaan studeren, omdat ik daar de meeste faciliteiten krijg om mijn sport te kunnen beoefenen? Daar moeten we toch eens over nadenken, of daar toch niet wat meer uniformiteit in kan komen.
Dat de toplaag voor iedereen hetzelfde is, lijkt me goed. In de tweede laag is er misschien een verschil. Dan denk ik dat we inderdaad naar die trainingsintensiviteit moeten kijken en wat de maatstaf moet zijn. Daar volg ik ook professor Vande Broek – en ik heb begrepen dat u dat ook doet, minister – dat die trainingsintensiviteit dé maatstaf moet zijn. En dan kan ik alleen maar hopen dat de bevraging waarover u het hebt, bij het Overlegplatform Topsport & Studie, waarvan eind mei de resultaten bekendgemaakt worden, ons wat meer duidelijkheid zal kunnen geven. Is het mogelijk, minister, om de resultaten van de bevraging ook met onze commissie te delen?
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, we zijn natuurlijk tevreden dat u achter het idee staat om een overlegmodel te creëren tussen de instellingen en de sportsector. Ik denk dat men op die wijze ook al meer uniformiteit kan creëren.
De heer Poschet heeft het woord.
Ik wist blijkbaar op voorhand dat de minister een uitstekend antwoord ging geven en dat ik daarvoor geen vraag moest stellen.
Ik kan mij volledig vinden in uw antwoord, minister. Het is heel belangrijk dat die bovenste toplaag weet dat zij overal op hun statuut kunnen rekenen en dat die tweede laag zal moeten kijken naar wat de hogeronderwijsinstellingen aanbieden vanuit hun filosofie. Het is absoluut belangrijk dat die autonomie van onderwijsverstrekkers behouden blijft. Ik sta dus volledig op uw lijn, ook in dit punt, minister.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, ik wil jullie een vraag stellen. Als we hier meer uniformiteit in sport doen, gaan we dan ook meer uniformiteit vragen met betrekking tot de lessenpakketten? Gaan we dan meer uniformiteit vragen over wanneer de examens beginnen? Gaan we meer uniformiteit vragen met betrekking tot de toekenning van doctoraten?
De BOF-middelen (Bijzonder Onderzoeksfonds) zijn vast per universiteit, maar de verdeling van de BOF-middelen binnen de universiteit, dat is de autonomie van de universiteit. Gaan we dat ook loslaten? Ik denk aan het ondernemerschap. In Gent is men daar vroeger mee begonnen dan elders. Anderen gaan daar nu ook verder op in. Gaan we uniformiteit in de besturing en de aansturing van de universiteiten en de hogescholen in Vlaanderen vanuit Brussel organiseren? Mijn antwoord is: neen, dat gaan we niet doen, en dus ook niet voor sport. Ja voor sport, voor de toplaag. Neen voor sport, voor alles daaronder. En tot welk niveau, bijvoorbeeld voor voetbal, je wel een programma wilt doen of niet, dat laat ik vrij. Men shopt vandaag, collega Annouri, ook over de kwaliteit van het onderwijs dat in een universiteit wordt gegeven. (Opmerkingen van Imade Annouri)
Neen, dat is niet iets anders. Dat is nog veel belangrijker. Ik hoop dat ze het doen voor de kwaliteit van het onderwijs en dan het best in de betere. Maar dat kan ook in de minder goede zijn. Waarom zouden ze dan niet kunnen shoppen, als ze denken dat ze daar hun topsport – de tweede laag of een derde laag topsport – kunnen doen?
Er zijn universiteiten die binnen die tweede laag nog twee verschillen maken. En nota bene, wat wij topsport noemen, noemen we in de klassementen misschien al amateursport.
Voor mij is dat standpunt heel duidelijk: alleen die toplaag. En neen, ik wil geen uniformiteit. Wat ik wel wil doen, is transparantie bieden. Ik ga ervan uit dat er dankzij transparantie misschien ook gegroeid wordt naar meer uniformiteit. Daar ben ik het wel mee eens. Dat dat spontaan groeit of dat uitdrukkelijk iemand een keuze maakt, daar heb ik geen probleem mee.
Ik ben het wel helemaal met u eens dat gender nooit een rol kan spelen. Maar volgens alles wat ik van informatie heb gekregen, speelt gender geen rol. Dat zal na de bevraging hopelijk nog duidelijker aan bod komen. Geen enkel probleem, collega Moyaers, om die bevraging over te maken als ik ze gekregen heb, maar geef me misschien wat tijd om ze wat te interpreteren.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw laatste antwoord. Ik volg voor een stuk de redenering als het gaat over de autonomie van de hogeronderwijsinstellingen. Bovendien hoop ik dat er toch nog contact zal worden opgenomen met de indiener van de petitie, gewoon om alles ook uit te leggen zoals u het hier uitlegt, zodat mensen weten hoe de vork in de steel zit als het over gender gaat. Want als zij zegt dat er wel een genderkwestie is, en het blijkt niet zo te zijn, dan denk ik dat er meer informatie en transparantie moet komen op dat vlak, om te weten wat er juist meespeelt.
U zegt dat men shopt op basis van kwaliteit. Dat klopt. Ik zal een fictief voorbeeld geven. Ik heb zelf agogiek gestudeerd aan de VUB. Dat is de enige universiteit die dat aanbiedt. Stel u voor dat ik toen topsporter was en dat ik heel graag agogiek wou gaan doen, maar de VUB gaf niet het statuut dat ik wou, en ik kon dat wel bereiken in Antwerpen. Dan zou ik maar iets anders gaan studeren zijn in Antwerpen om toch dat statuut te hebben, terwijl ik liever die andere richting had gevolgd. Ik snap dat u daar niet meteen iets aan kunt doen, maar dat vind ik een effect dat we moeten proberen te vermijden. We moeten dat op een bepaalde manier proberen tegen te gaan. We moeten daar dus ook over nadenken hoe we dat kunnen tegengaan, want ik zou het heel jammer vinden dat zulke situaties zich hier in Vlaanderen zouden voordoen.
Zoals collega Moyaers heeft aangehaald: ‘to be continued’, als het rapport eind mei wordt voorgesteld, want ik denk dat we hierover nog wel een en ander kunnen bediscussiëren.
De heer Moyaers heeft het woord.
Om op de minister zijn vraag te antwoorden: ik vind transparantie op zijn minst belangrijk, dat je dat kunt geven, als je dezelfde trainingsintensiviteit hebt, dat je daar wel uniform bent. Ik pleit er niet voor dat alles uniform moet zijn, maar wel dat je uniformiteit hebt op het vlak van gender. Ik heb begrepen dat u zelf ook gezegd hebt dat dat heel belangrijk is. De resultaten van de bevraging, waarop we nu wachten, zullen heel veel duidelijk maken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.