Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over projectsubsidies voor archeologisch syntheseonderzoek
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Minister-president, op pagina 12 van uw beleidsbrief maakte u bekend dat er voortaan jaarlijks 1 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor archeologisch vervolgonderzoek, de zogenaamde ‘oogst van Malta’. Met die uitdrukking wordt bedoeld: verwerven van kennis door syntheses te maken van rapporten en onderzoeken en op basis daarvan meer betekenisvolle resultaten presenteren. U stelt terecht dat dit een essentieel onderdeel is in het proces van de archeologische erfgoedzorg. Dit verdient alle lof. Ten gronde heb ik daarmee geen enkel probleem, integendeel. Maar de manier waarop dit wordt ingevuld, roept een aantal vragen op.
Op maandag 29 januari 2018 organiseerde het agentschap Onroerend Erfgoed een publieke infosessie over de projectsubsidie archeologisch syntheseonderzoek 2018. De presentatie van deze infosessie is te vinden op www.archeonet.be. Het is een publiek document, geen geheime bron of wat dan ook. Tijdens de sessie werd aan het publiek duidelijk gemaakt dat de projectsubsidie open zal staan voor alle archeologen en teams van archeologen, aangevuld met natuurwetenschappers en andere disciplines. Opmerkelijk evenwel is de mededeling dat de projectsubsidie enkel zal gelden voor onderzoeken die sinds 2004 zijn opgestart. Dat laatste roept de nodige vragen op. Waar komt die datum 2004 nu plotseling vandaan? De gehanteerde redenering is dat bouwheren pas sinds 2004 zouden betalen voor preventief archeologisch onderzoek. Dat is een vreemde redenering: de enige wettelijke context die in 2004 van kracht was, was het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het zogenaamde Archeologiedecreet. Dit decreet werd pas opgeheven bij decreet van 12 juli 2013. Ook het Verdrag van Valletta was in 2004 nog niet door de Vlaamse overheid geratificeerd. Ook dat is dus geen echt spoor.
Commerciële archeologie zou in Vlaanderen pas in 2004 actief zijn en dus betalen. Is dat zo? Is dat een criterium? Het eerste archeologisch onderzoeksbureau in Vlaanderen werd al in 2000 opgericht, dat is dus vier jaar eerder. Het voert sindsdien commerciële opdrachten uit in Vlaanderen. Vóór 2000 voerden er al Nederlandse organisaties in Vlaanderen commerciële opdrachten uit. De ommekeer, waarbij de overheid minder aan archeologisch onderzoek doet en dat meer aan kleine commerciële bedrijven uitbesteedt, is een tendens die vooral de voorbije jaren volop in ontwikkeling is.
Er werd dus al betaald vóór 2004 voor archeologisch onderzoek, in functie van de realisatie van bouwprojecten. Dat is niet zo verwonderlijk aangezien in de oude archeologiewetgeving, het zogenaamde Archeologiedecreet, een aantal bepalingen waren opgenomen die de kosten voor archeologische opgravingswerken en prospecties principieel ten laste van de grondeigenaar, de veroorzaker in dat geval, legden.
Uiteraard valt niet te ontkennen dat er vanaf 2004 in Vlaanderen veel meer projecten werden gegenereerd. Sindsdien is die sector in volle ontwikkeling. Maar ook vóór 2004 werden in Vlaanderen dus heel wat archeologische projecten gegenereerd. Door de nonchalance van de vaak publieke archeologische diensten is er van deze projecten van vóór 2004 blijkbaar weinig of minimale rapportage ter beschikking. Pas vanaf 2004 en vooral later werd de wettelijk verplichte rapportage veel strikter nageleefd als gevolg van de genoemde bestuurlijke hervorming.
Door de subsidies voor syntheseonderzoek te beperken tot onderzoeken die vanaf 2004 werden opgestart, wordt het syntheseonderzoek van heel wat belangrijk bodemarchief in Vlaanderen dat tussen 1993, het Archeologiedecreet, en 2004, het ontstaan van Vlaamse commerciële bedrijven, onmogelijk gemaakt en dreigen heel wat wetenschappelijke informatie en kenniswinst definitief te verdwijnen.
Minister-president, waarom zal de projectsubsidie beperkt worden tot onderzoeken die sinds 2004 zijn opgestart? Op welke manier sluit deze beperking aan bij uw beleidsvisie, zoals die in de beleidsbrief werd verwoord? Hoe komt u tot deze datum? Wat is de juridische onderbouwing van deze datum?
Wat dient er te gebeuren met resultaten van archeologisch onderzoek dat dateert van vóór 2004, waarbij bouwheren effectief hebben betaald? Waarom is er geen gelijkwaardige behandeling voor alle onderzoeken sinds 1993?
Hoe zult u de toekenning van projectsubsidies voor archeologisch syntheseonderzoek bijsturen en ook onderzoeksprojecten van vóór 2004 in aanmerking laten komen voor deze subsidiemaatregel?
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Mijnheer Caron, dank u voor uw vraag. We komen hiermee terug op een belangrijk element in de archeologieregelgeving, meer bepaald de ‘oogst van Malta’. Dat hebben we ook opgenomen in de resolutie die we vorige zomer kamerbreed hebben goedgekeurd. Samen met de vragen aan de regering om bijkomende initiatieven te nemen om het volledige archeologische traject realiseerbaar en betaalbaar te houden, vroegen we toen expliciet aandacht voor de manier waarop met de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt omgegaan. Naast kenniswinst over ons verleden moeten we ervoor zorgen dat de lessen en de methodes die aan bod komen in individuele onderzoeken, worden gevaloriseerd. In die resolutie vroegen we dan ook dat de regering erover zou waken dat de opgravingsresultaten voldoende worden omgezet in wetenschappelijke kennis en ook dat ze zouden worden ontsloten.
Een van de maatregelen die u nam, minister-president, is het initiatief om projectsubsidies te geven voor archeologisch syntheseonderzoek. Begin januari 2018 legde u een ontwerpbesluit voor aan de Vlaamse Regering, waarbij jaarlijks 1 miljoen euro wordt uitgetrokken. De Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening (SARO) heeft in zijn advies gewezen op de positieve punten in dat besluit, maar heeft toch ook een paar opmerkingen gemaakt. SARO stelt voor om dit onderzoek op structurele wijze in te bedden in de werking van het agentschap of de universiteiten. Minstens moet het agentschap, aldus SARO, het syntheseonderzoek begeleiden en de voortgang bewaken. Een jaarlijkse projectoproep vindt de raad dan ook niet aangewezen. SARO verwijst naar de bepalingen in de toelichting bij het decreet, die aangeven dat niet alleen moet worden ingezet op kennis en onderzoek, maar ook, en vooral, op educatie, sensibilisatie en ontsluiting van de informatie. Intussen heeft de Vlaamse Regering het subsidiebesluit definitief goedgekeurd.
Op welke manier werd geantwoord op de opmerkingen van de SARO met betrekking tot projectsubsidies als instrument?
Welke rol kan weggelegd zijn voor het agentschap in het bewaken van de voortgang en ontsluiting van de resultaten van het syntheseonderzoek?
Op welke manier zullen projectsubsidies, nu of in de toekomst, mogelijk zijn voor educatie, sensibilisatie en ontsluiting van deze informatie?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik dank alvast de beide vraagstellers voor hun waardering voor de financiering voor het archeologisch vervolgonderzoek, de zogenaamde ‘oogst van Malta’. In de begroting 2018 maak ik daarvoor 1 miljoen euro vrij en het is inderdaad ook zo dat mijn administratie eind januari een infosessie heeft gegeven om alle geïnteresseerden te sensibiliseren en de kans te geven om zich voor te bereiden op de nieuwe projectsubsidie voor archeologisch syntheseonderzoek.
Er is gesproken over het jaar 2004. Als de indruk gewekt zou zijn dat het de bedoeling was om enkel te werken met projecten van na 2004, wil ik dat wel tegenspreken. Ik bevestig dat de formulering explicieter had gekund. Er wordt gezegd dat de nadruk ligt op projecten vanaf 2004. Er staat ook: “Niets sluit echter uit dat archeologisch onderzoek voorafgaand aan 2004 kan betrokken worden in het syntheseonderzoek”. Het is dus een beetje negatief geformuleerd. Het is niet mijn bedoeling om enig onderscheid te maken. Waar de administratie ongetwijfeld de nadruk op heeft willen leggen, is dat 2004 een scharnierjaar is. Ik geef u de cijfers: sinds 2004 registreren we meer dan 3500 onderzoeksrapporten, terwijl er tussen 1993 en 2003 ongeveer 730 vindplaatsen geregistreerd zijn, die zijn onderzocht met proefsleuven en/of opgravingen. Ten gevolge van de maatregelen zijn er in dat scharnierjaar 2004 veel meer opgravingen gebeurd.
Het uitgangspunt is dat het syntheseonderzoek gebeurt op basis van rapporten van opgravingen die zijn uitgevoerd in het kader van een vergunningentraject, hetzij een stedenbouwkundige vergunning, hetzij een verkavelingsvergunning of wat we tegenwoordig kennen als de omgevingsvergunning. De vraag of de opgraving werd uitgevoerd vóór, dan wel na, 2004 doet niet ter zake. Er is dus geen sprake van een ongelijke behandeling van de onderzoeken die sinds het Archeologiedecreet van 1993 tot stand kwamen.
Mevrouw Van Werde, u verwijst in uw vraag naar de lopende wijziging van het Onroerenderfgoedbesluit wat betreft de projectsubsidies voor archeologisch syntheseonderzoek. Die wijziging is nodig om het budget van 1 miljoen euro nog dit jaar vast te leggen. Ik zal de projectsubsidies ten laatste op 1 december toekennen. Vooraleer ik antwoord op uw vragen, wil ik erop wijzen dat, in tegenstelling tot wat u beweert, het wijzigingsbesluit vandaag nog niet definitief goedgekeurd is.
De Vlaamse Regering keurde het wijzigingsbesluit op 19 januari 2018 een eerste keer principieel goed. Vervolgens bracht SARO hierover inderdaad een advies uit. Op 16 maart verleende de Vlaamse Regering haar tweede principiële goedkeuring aan het ontwerp van wijzigingsbesluit. De Raad van State heeft recent zijn advies bezorgd. Het is mijn bedoeling om dit dossier zo snel mogelijk weer aan de Vlaamse Regering voor te leggen. Het advies van de Raad van State geeft geen aanleiding tot grote wijzigingen. Er zijn een aantal technisch-juridische opmerkingen gemaakt. Het briefadvies van 28 februari 2018 van SARO gaf ook geen aanleiding tot wijzigingen van het ontwerp van wijzigingsbesluit. U kunt de reactie op alle opmerkingen en suggesties van SARO nalezen in de nota aan de Vlaamse Regering, die deel uitmaakt van de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 maart en publiek beschikbaar is op de website van de Vlaamse Regering.
Wat betreft de rol van het agentschap, zal mijn administratie de gesubsidieerde onderzoeksprojecten nauw opvolgen. Waar nodig wordt in advies en ondersteuning voorzien. Zo kunnen eventuele knelpunten tijdig opgelost worden en worden de met de projectsubsidies beoogde resultaten ook effectief gerealiseerd. Daarnaast zal het agentschap inzetten op het ontsluiten van de onderzoeksresultaten via een webapplicatie. Die applicatie staat open voor iedereen: niet alleen de archeologische sector, maar ook het grote publiek zal dus vlot toegang hebben tot de onderzoeksresultaten.
Volgens het Onroerenderfgoedbesluit zijn er twee modules waarbinnen participatieve en sensibiliserende projecten aanspraak kunnen maken op projectsubsidies. Een eerste module betreft educatie en publiekswerking, de tweede module gaat over onderzoek.
Zoals ik al zei, is in de begroting 2018 een bedrag van 1 miljoen euro uitgetrokken voor het subsidiëren van archeologisch syntheseonderzoek. Dankzij deze investering is de onderzoekmodule nu geactiveerd. Maar de middelen zijn, zoals u weet, niet eindeloos, waardoor het educatieve luik nog niet geactiveerd is.
De heer Caron heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor de verduidelijking, het ging blijkbaar om een misverstand. Het jaar 2004 was inderdaad een scharnierpunt in de ontwikkeling van de archeologie, door de komst van commerciële bedrijven en door het tot stand komen van tal van rapporten en opdrachten. Ik ben bij dat de scope breder is.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Het is natuurlijk positief dat de Vlaamse Regering 1 miljoen euro heeft vrijgemaakt voor het syntheseonderzoek. We hebben een hoorzitting gehad waaruit duidelijk gebleken is dat de datawinst uit die archeologische onderzoeken van de laatste jaren nog niet genoeg is omgezet in kenniswinst. Professor De Clercq stelde dat er nood is aan doorgedreven studies. Daarvoor kan deze subsidie een stap in de goede richting zijn. Nederland publiceert bijvoorbeeld jaarlijks rapporten over de ‘oogst van Malta’. Johan Hoorne van het Forum Vlaamse archeologie zei dat zulke rapporten kunnen bijdragen tot kenniswinst en het draagvlak kunnen vergroten.
Ik denk ook dat dat zo is. Mensen leven van verhalen. Als je de kenniswinst kunt omzetten in een mooi verhaal, is dat voor mensen veel begrijpelijker om te onthouden. Dan kunnen ze daar iets mee en valoriseren ze dat meer. In die zin is het positief dat u in de toelichting bij het uitvoeringsbesluit aangeeft dat alle ingediende voorstellen beoordeeld zullen worden op hun bijdrage aan de vergroting van het draagvlak en dat de mate waar in de projecten gerichte communicatie-acties worden ondernomen, bepalend zal zijn voor het toekennen van de subsidies.
Het lijkt ons interessant om zo snel mogelijk te kijken of die projectsubsidies voor syntheseonderzoek kunnen worden uitgebreid naar educatie, sensibilisering of communicatie zoals SARO suggereerde. We weten dat de middelen beperkt zijn, maar het zou een gemiste kans zijn als we mooie voorstellen voor draagvlakvorming zouden moeten weigeren. Misschien is het een mogelijkheid om daar in de toekomst alsnog in te voorzien.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik onderschrijf grotendeels wat mevrouw Van Werde gezegd heeft. We zullen natuurlijk al een stukje publiek hebben door de webapplicatie die dan moet lopen. Ik stel ook vast dat er gelukkig meer en meer positieve aandacht is in de media voor het verhaal en het archeologisch onderzoek dat in beeld wordt gebracht, en dat meer en meer onderzoek te velde wordt opengesteld. Daar wordt een bepaalde vorm van publiekswerking georganiseerd, net zoals dat trouwens gebeurt met betrekking tot restauratieprojecten. Maar het is een kwestie van middelen. Het onderzoek is natuurlijk het eerste wat belangrijk is. Als er bijkomende mogelijkheden zijn, ook met een webapplicatie die ertoe zou leiden dat iedereen, niet alleen de onderzoekers maar ook het grote publiek, er kennis van kan krijgen, dan dragen we toch al voor een groot deel bij aan de publiekswerking.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.