Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Vlaamse leerlingen van 10 hebben, in vergelijking met hun leeftijdsgenoten van tien jaar geleden, voor begrijpend lezen een achterstand van een half jaar. Met deze resultaten uit het PIRLS-onderzoek (Progress in International Reading Literacy Study) werd ons onderwijs in december grondig wakker geschud. Terwijl in 2006 nog 7 procent van onze leerlingen het hoogste niveau haalde, was dat cijfer in 2016 gedaald tot 4 procent.
Het aantal leerlingen dat presteert op het niveau net daaronder, was dan weer gedaald van 49 tot 35 procent. Het aantal leerlingen dat zelfs het laagste niveau niet haalt, steeg van 1 naar 3 procent. De conclusie is ernstig: 20 procent van onze leerlingen haalt het noodzakelijke niveau dat beschermt tegen latere laaggeletterdheid niet. Geen enkele regio ging qua leesprestaties in tien jaar tijd trouwens meer achteruit dan Vlaanderen.
Een halfjaar na de bekendmaking van het PIRLS-onderzoek trekt professor Wouter Duyck van de UGent in een artikel in De Tijd van 10 april opnieuw aan de alarmbel over het zorgwekkend geletterdheidsniveau van onze leerlingen. De professor schat dat laaggeletterdheid in Vlaanderen een jaarlijkse economische kost veroorzaakt van ruim 425 miljoen euro. Ook professor Erik Moonen van de UHasselt waarschuwde in januari voor de stijgende ongeletterdheid en deed een verontrustende voorspelling: “Als we nu niet de juiste maatregelen nemen, dan is over vijf jaar een kwart van de middelbare scholieren laaggeletterd.”
Beide professoren gaven in hun betoog aan dat er op dit moment te weinig gebeurt om deze verontrustende evolutie te keren. Ik stel u daarom een aantal vragen. Wat is uw reactie op de talrijke bezorgdheden die er op dit moment nog zijn en dat er weinig lijkt te gebeuren om het tij te keren? Welke maatregelen neemt u om het leesniveau van onze leerlingen opnieuw te laten toenemen? Kunt u ook stilstaan bij de voornemens die u formuleerde tijdens uw antwoord op mijn actuele vraag van 6 december?
Uit onderzoek blijkt dat men in het vierde leerjaar in 2006 jaarlijks 146 uur aan leesinstructie besteedde, terwijl dat tien jaar later, in 2016 dus, nog maar 84 uur was. Zult u maatregelen nemen om in de klas weer meer tijd vrij te maken voor leesvaardigheid?
Zult u maatregelen treffen om in de lerarenopleiding meer aandacht te besteden aan deze problematiek? Neemt u hierbij ook maatregelen om het geletterdheidsniveau van toekomstige leerkrachten zelf te verbeteren?
Minister Crevits heeft het woord.
Dit is een zeer interessante vraag. De resultaten van het PIRLS-onderzoek zinderen ook bij mij nog na, en niet alleen bij mij. Ik was een beetje geprikkeld toen professor Duyck zijn opinie publiceerde in De Tijd van 10 april. Met zijn analyse was ik het eens, namelijk dat laaggeletterdheid een gevaar is dat we met man en macht moeten bestrijden. Maar ik ben het niet eens met zijn stelling dat er niets gebeurt. Daarom ben ik ook zelf in mijn pen gekropen en heb de volgende dag een antwoord geschreven, dat Onderwijs die laaggeletterdheid ernstig neemt.
Ik was deze ochtend opnieuw verrast. Vandaag zit het katholiek onderwijs samen met de uitgevers in verband met de handboeken. Iedereen was het erover eens dat ook de handboeken een probleem waren om het begrijpend lezen te stimuleren. Ik vond dat een goed idee. Vandaag komt dan een andere professor zeggen dat het katholiek onderwijs samenzit met de uitgevers, maar dat we ons volledig miskijken en ons niet bezighouden met de kern van het probleem. Dan word ik weer een beetje ‘krikkel’. Het is een werk dat op vele fronten moet worden gevoerd. Normaal reageert professor Van den Broeck vrij rustig op heel veel zaken, maar nu was hij niet blij dat men samenzit met de uitgeverijen.
Er is dus altijd wel iemand die zegt dat het niet goed is wat we doen, terwijl we wel echt ernstig actie ondernemen. Ik zal nog wat uitleg geven over welke enorme hervormingen we in de steigers aan het zetten zijn om net die laaggeletterdheid aan banden te leggen. Ik wil dan ook de verdediging opnemen van onze scholen, leerkrachten en koepels die daar ernstig mee aan de slag gaan.
Meteen na de vrijgave van het bewuste onderzoek is de Vlaamse onderwijswereld aan de slag gegaan met de resultaten. Op 6 december 2017 heb ik overleg gehad met de onderwijsverstrekkers en de pedagogische begeleidingsdiensten. Dat leidde tot een gemeenschappelijke engagementsverklaring van alle onderwijsverstrekkers, waarin zij de vaste wil uitspraken hun verantwoordelijkheid te nemen om kwaliteitsvol leesonderwijs op de scholen te stimuleren.
Daarnaast plannen we een opvolgingsonderzoek bij dezelfde leerlingen die in het PIRLS-onderzoek getest werden. Zij zitten op dit ogenblik in het zesde leerjaar. Het zou immers kunnen – maar daarover zijn we niet zeker, dat ze een sprong maken tussen het vierde en het zesde leerjaar. Ik weet niet of u de teksten hebt gezien die gelezen moesten worden in het onderzoek. We weten niet op welk moment een bepaalde leerling evolueert.
In dat vervolgonderzoek wordt ook overwogen om de tien best scorende scholen meer in detail te gaan bekijken. Wat doen zij waar andere scholen van zullen kunnen leren? We zijn naar Nederland geweest, u weet dat. Een aantal Vlaamse scholen waren toen jaloers, positief jaloers, omdat ze vinden dat ze ook baanbrekend werk verrichten op het vlak van het Nederlands. Ik heb ondertussen ook in Vlaanderen prachtige voorbeelden gezien. Er wordt echt wel op vele plaatsen ingezet op dat begrijpend lezen.
Waarom zijn we naar Nederland gegaan? Het Nederlands onderwijs slaagt er wel in om het niveau van het begrijpend lezen in het vierde leerjaar vast te houden. We hebben enkele scholen met een heel gemengd profiel van leerlingen in Eindhoven bezocht. Zij waren ooit heel slecht, maar scoren nu heel goed op het vlak van lezen. Daaruit leid ik af dat een school echt wel een sprong voorwaarts kan maken, afhankelijk van de manier waarop men het aanpakt. Het bezoek gaf ons een beter inzicht in de uitdagingen en mogelijke oplossingen, maar heeft ons vooral ook aangezet om een taalraad op te richten van betrokken experts om succesvolle recepten op te sporen en in te voeren.
Daarnaast gingen we ook het engagement aan om tot ambitieuze eindtermen voor begrijpend lezen te komen. Er komt ook een decretale minimumlat. Je hebt de eindtermen, de basisgeletterdheid die voor iedereen geldt en dan een aantal uitbreidingsdoelen die ook door ons worden vastgelegd voor Nederlands.
Technisch goed lezen, maar ook begrijpend lezen, is een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen slagen in je schoolloopbaan, maar ook om goed te kunnen functioneren in het dagelijks leven.
We investeerden de afgelopen jaren ook extra middelen in taalonderwijs. Dat weet u. Het is deze regering die extra middelen, namelijk 950 euro, vrijmaakt voor anderstalige kleutertjes in de kleuterklassen. Ik heb in mijn opiniestuk echter ook een pleidooi gehouden, en ik zal dat hier ook herhalen, om de goesting in lezen ook te stimuleren. Als uit PIRLS blijkt dat amper 24 procent van de leerlingen, dus minder dan een kwart, aangeeft graag te lezen, terwijl het internationale gemiddelde op 43 procent ligt, dan hebben we ook een probleem als het gaat over leesplezier en zin om te lezen. Als een op de drie leerlingen aangeeft een veeleer negatieve houding te hebben ten opzichte van lezen, dan is er echt een diepgeworteld probleem, en dat los je niet alleen op door technisch goed te leren lezen.
Leesplezier is een motor achter sterk leesonderwijs. Daarvoor zijn partnerschappen nodig, ook tussen scholen en ouders. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ook ouders spelen hierbij een belangrijke rol. Er zijn ook partnerschappen nodig tussen scholen en bibliotheken, tussen scholen, uitgevers en schrijvers. Veel scholen leveren op dat vlak al schitterend werk. Er zijn scholen waar je de recentste boeken in de bibliotheek krijgt. In Eindhoven hebben we een samenwerkingsproject gezien met de stad, die de recentste lectuur aankoopt en die aan de scholen geeft, in het kader van stedelijk beleid. Daardoor is de bibliotheek in de school niet de bibliotheek van dertig jaar geleden, maar een actuele bibliotheek met de meest recente boeken. Ook dat is natuurlijk van belang. Als je in je klasbibliotheek een aantal recente werken hebt, dan is de kans al groter dat kinderen graag zullen lezen.
Zoals ik al zei, veel scholen bij ons leveren dus schitterend werk. Je hebt prachtige leeshoeken in scholen, schoolbibliotheken, leesmama’s, poëzieweken, boekentrolleys… Wie rondkijkt in ons basisonderwijs zal een ellenlange lijst kunnen maken van inspanningen die worden geleverd, en toch, toch is het met ons niet goed gesteld als we kinderen vragen of ze graag lezen.
Die verantwoordelijkheid overstijgt onze scholen, zoals ik al zei. Een stimulerende thuisomgeving is absoluut nodig. Zien lezen doet lezen. Dat is een van de redenen waarom wij ook blijven investeren in ons volwassenenonderwijs. U zou u nu kunnen afvragen wat dat er nu in godsnaam mee te maken heeft, maar als ouders natuurlijk niet of nauwelijks geletterd zijn, niet kunnen lezen of niet graag lezen, hoe kun je dan verwachten dat een kind de liefde voor lezen oppikt? We moeten dus ook investeren in die ouders, en we doen dat ook. U weet dat onze centra voor basiseducatie nu naar de kleuterscholen gaan om ouders die de taal niet machtig zijn, ook de taal aan te leren, op het niveau van wat de kleuters leren, zodat kleuter en ouder dezelfde woordenschat op hetzelfde moment leren en in een thuissituatie kunnen gebruiken. We zetten daar dus echt wel stappen voorwaarts.
Dan is er de leesinstructie. Het aantal uren dat er daadwerkelijk wordt gelezen op school, dat bepalen wij niet als overheid. Als we een idee willen krijgen over de effectieve onderwijstijd, moeten we dat vragen aan leerkrachten. Dat is ook wat er is gebeurd bij PIRLS. Daar zien we dat er eigenlijk een daling is van de tijd die wordt besteed aan lezen, maar wat dat betreft, hebben onze onderwijspartners de handen in elkaar geslagen om tot een verbetering van de toestand te komen.
In de nieuwe lerarenopleiding zal taalsensitief lesgeven een bijzondere plaats krijgen. Dat is ook wel van belang. We hebben het daar al over gehad hier. Stel dat je een andere taal leert, bijvoorbeeld Frans. Hoe zul je een liefde voor Frans ontwikkelen? Via de grammatica of via het spreken? (Opmerkingen van Ann Brusseel)
Het kan alles zijn, maar wat zien we op school? Dat, als je als leerkracht zelf het Frans niet zo goed begrijpt, je je gaat vastklampen aan de grammatica. Dat is controleerbaar en dan zal de liefde verdwijnen die men kan krijgen via het spreken. Ik heb Duits geleerd doordat wij vrienden hadden in Duitsland, en dat is heel vreemd, maar die naamvallen, dat is vanzelf gekomen. Door te spreken begin je een gevoeligheid te ontwikkelen. Als iemand niet spreekt, dan kan men niet verwachten dat die taalsensitiever wordt.
Tot slot vindt er in het kader van de uitrol van het Plan Geletterdheid ook overleg plaats met de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Dat was de vraag over de lerarenopleiding. Op hun expliciete vraag, dus het is niet mijn eigen uitvinding, dat wil ik wel zeggen, hebben de onderzoekers de PIRLS-resultaten ook aan de VLHORA gepresenteerd, zodat zij daarmee aan de slag kunnen gaan. De engagementen die zij in dezen opnemen, vinden hun weerslag in de beheersovereenkomst die ze op dit ogenblik aan het voorbereiden zijn met de Vlaamse overheid. Ik kan u dus al goed nieuws meegeven: dit wordt ook meegenomen in de beheersovereenkomst. Dat is dan weer de garantie dat dit ook zijn vertaalslag zal krijgen in de opleiding zelf.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Ik denk inderdaad dat dat PIRLS-onderzoek van professor Bieke De Fraine en wat Wouter Duyck op zijn beurt zei eigenlijk alarmsignalen zijn die afgaan. We moeten bijzondere aandacht hebben voor het feit dat we een bijzonder groot probleem hebben als die trend niet keert. U hebt ook aangegeven hoe belangrijk voldoende geletterdheid voor onze maatschappij is. We zijn zo gefocust op de zelfredzaamheid van iedereen in onze maatschappij: mensen, jong en oud, opvoeden, mensen hulp bieden om zeker en vast zelfredzaam te zijn in onze kennismaatschappij. Als dan die voorwaarde van voldoende geletterdheid niet voldoende aanwezig is, dan zitten we natuurlijk ook met een bijzonder groot maatschappelijk probleem.
Ik was nieuwsgierig om het antwoord te horen op de vraag over de achteruitgang qua cijfers. We zien dus dat er een reductie is van 15 naar 9 procent qua onderwijstijd voor taal.
Dat zijn natuurlijk verschuivingen binnen de leesdidactiek zelf en uiteraard bepalen scholen en kennisinstellingen dat zelf, maar ik ben wel heel blij dat er van de onderwijspartners een erkenning is en dat er een verbetering van de toestand wordt voorgesteld. Want eenmaal men in een negatieve spiraal zit, wordt die niet zo eenvoudig meer doorbroken.
Leesplezier krijgt men inderdaad een beetje mee met de opvoeding. Ik weet ook dat er in heel veel gemeenten, mijn stad inbegrepen, heel wat inspanningen worden geleverd, niet alleen binnen een centrum voor basiseducatie maar ook op andere, leuke samenkomsten. In Geel hebben wij bijvoorbeeld een cultuurmarkt waarbij men kraampjes heeft met leuke dingen maar ook kraampjes waar mensen afwisselend voorlezen. Er zijn voorleesmomenten, zowel voor de kinderen als voor de volwassenen. En ik weet hoe succesvol die zaken zijn. Alle goede praktijkvoorbeelden die er zijn, kunnen dienen om het leesplezier te vergroten en mee te bouwen aan voldoende geletterdheid.
Ik hoop dat we vanuit de onderwijspartners ook instrumenten krijgen die ons helpen en die Vlaanderenbreed kunnen worden uitgerold om die toestand te verbeteren. Dat we die cijfers nauwgezet in het oog moeten houden, lijkt me een evidentie. De verantwoordelijkheid die ouders hier naast de scholen in hebben, deel ik absoluut met u, minister.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik kan de teleurstelling van professoren begrijpen. Wij zijn dagelijks met tal van verschillende onderwijsdossiers bezig en wij doen altijd verder, maar iemand die zijn specialisatie heeft in bijvoorbeeld die cognitieve ontwikkeling, zal vinden dat het PIRLS-onderzoek een serieuze alarmbel doet afgaan. Wanneer ik dan de communicatie bekijk van heel wat koepels en andere onderwijsorganisaties, dan zie ik dat zij bezig zijn met andere zaken waaronder burgerschap, de dialoog enzovoort. En dan kan ik die frustratie begrijpen, want de vaardigheden inzake taal en rekenen zijn essentieel, ze vormen de kerntaal van het basisonderwijs.
Minister, ik wil even de link leggen met burgerschap. Hoe kan je een kritisch burger zijn in een maatschappij wanneer je begrijpend lezen niet sterk is? Dan sta je gewoon nergens. Dan mag je nog zoveel leuke dialogen hebben in de klas, dan mag het nog zo gezellig zijn en dan mag iedereen nog zo verdraagzaam geworden zijn, als je niet eens genuanceerde teksten kunt lezen en ingewikkelde gedachtegangen kunt volgen, dan sta je nergens met je kritische ingesteldheid. Dan ben je helemaal geen onafhankelijke burger die kan meedraaien in een samenleving, en dat is dramatisch. Voor mijn fractie is het essentieel dat het basisonderwijs slaagt in zijn kerntaal. En daarom had ik vanmorgen, toen het ging over het plan basisonderwijs, gevraagd of er ook wordt gekeken naar inhoudelijke uitdagingen, naar de kwaliteit van het Frans. Want met grammatica alleen kom je er niet.
Er is een evolutie geweest in ons onderwijs, die ikzelf als kind heb meegemaakt. Ik heb het geluk dat ik ben opgevoed door mensen die er echt dagelijks met hun neus op zaten. ‘Hoe gaat het met dat lezen? Hoeveel leest onze dochter? Hoeveel leest onze zoon? Zij waren daar echt actief mee bezig. ‘ Ik heb de evolutie meegemaakt waarbij het taalonderwijs vooral leuk moet zijn. We moeten vooral eerst een beetje kunnen babbelen, en als dat niet leuk is, dan zullen de leerlingen het niet willen doen. Wanneer men het doel loslaat dat er ook een bepaald niveau moet worden gehaald, dan wordt dat niveau niet gehaald. Zo eenvoudig is dat. En dat is zeer zorgwekkend.
U zegt dat u bijna niet durft te zeggen dat het ook opvoeding is. Welnu, het is opvoeding en we moeten dat durven zeggen. We moeten de moed hebben om dat ook tegen mensen te zeggen. Ouders moeten meehelpen, want de leerkracht kan het niet alleen. Wanneer de kinderen thuis uren voor het scherm mogen zitten en niet moeten lezen, dan maakt dat een verschil. Dat is zonneklaar en dat mogen wij ook zeggen.
We hebben een instaptoets voor de lerarenopleiding. Het is essentieel dat begrijpend lezen daarin voorkomt. We moeten ook durven zeggen dat wanneer het niet snor zit met het begrijpend lezen van die toekomstige leerkrachten en ze ook niet graag lezen, die opleiding hun ding niet is.
Ik ben blij dat we het er vandaag over hebben en dat u dat probleem onderkent en beschouwt als een werkpunt. Tijdens de vorige legislatuur heb ik uw voorganger gewezen op het feit dat het dramatisch was dat men niet graag leest, maar hij veegde dat men een paar vlotte arm- en beenbewegingen onder de mat.
De instructietijd voor lezen moet omhoog. Vroeger ging het beter met het lezen. Misschien moeten we eens bekijken wat we vroeger anders deden. Ik denk dat het eigenlijk niet zo ingewikkeld is.
De heer Cordy heeft het woord.
De cijfers die professor Duyck aanhaalde in zijn rapport zijn extrapolaties van onderzoek dat in Nederland is gebeurd. Men heeft het daar over hallucinante bedragen voor de maatschappij als gevolg van de laaggeletterdheid. Hij heeft het op een bepaald moment over 100.000 mensen die in Nederland in armoede zitten, louter en alleen te wijten aan taalachterstand, aan taalarmoede.
Wat die leesbevordering betreft, zitten we met een dringende cultuurverschuiving waarbij we van een veel te sterke beeldcultuur opnieuw iets meer naar een leescultuur moeten gaan. We mogen daarbij niet vergeten dat dit niet stopt op 12 jaar. We moeten de leescultuur blijven bevorderen, ook in het secundair onderwijs. De leescultuur en het lezen van literatuur zijn twee zeer belangrijke zaken.
Waarom zeg ik dat? Eigenlijk is er niets zo taalbevorderend als het lezen van goede literatuur, want dat zijn altijd complexe teksten waar je heel veel nuance en veel verschillende taalregisters hebt. Vandaar dat we dat zeker in het oog moeten houden.
Ik wil ook verwijzen naar een vraag die ik enkele weken geleden aan minister Gatz heb gesteld en die ging over de beschikbaarheid van werken uit de Literaire Canon. Heel wat werken daaruit zijn niet meer ter beschikking in de handel. Hoe kun je een leerling ze dan laten lezen of ermee in contact brengen? Minister, u hebt toegezegd bereid te zijn om een aantal initiatieven te nemen om de uitgifte ervan te ondersteunen. Misschien moeten de handen in elkaar worden geslagen zodat een aantal van die projecten en ideeën samen worden ontwikkeld om de leescultuur verder te bevorderen. Eigenlijk zouden we nog een stap verder moeten gaan en zouden we naar een schrijfcultuur moeten kunnen gaan, maar dat valt buiten deze vraag.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Bij alle betogen die er geweest zijn, wou ik toch nog een kleine toevoeging doen. Het gaat over het niveaulezen in de scholen. Ik weet uit ervaring dat niveaulezen in scholen vaak de doodsteek is voor het leesplezier. Kinderen die snel leren lezen, fietsen door de niveaus en mogen daarna lezen wat ze willen en kunnen hun leesplezier echt opbouwen. Kinderen die vanwege leesproblematieken blijven hangen in de niveaus, krijgen vaak ook maar die boekjes van een bepaald niveau aangereikt en die zijn qua inhoud en onderwerp, ook al doet men zijn best, niet altijd even boeiend.
Niveaulezen is heel belangrijk, bijvoorbeeld in logopedie om een kind te kunnen opvolgen wanneer er leesproblemen zijn, maar scholen moeten er echt wel afstand van durven te nemen. Het is goed dat ze het gebruiken als opvolging voor technisch lezen, maar laat kinderen, ongeacht hun niveau, ook kiezen op onderwerp en interesse. Zo creëer je opnieuw leesplezier.
Collega's, het onderwerp is belangrijk genoeg om met alle aanwezige parlementsleden hierover iets te zeggen. Vandaar dat ik ook nog een kleine bijdrage doe.
Collega's, het is inderdaad ook een ‘ook’, en het debat dat momenteel te veel wordt gevoerd, is dat technisch lezen volledig moet worden afgevoerd en dat ‘leuk’ lezen in de plaats moet komen. Ik hoor links een pleidooi houden dat AVI volledig weg moet omdat het niet goed is, terwijl het het enige is wat we genormeerd hebben. Maar als je te stringent doorschiet, dan heb je natuurlijk het probleem dat collega Krekels aanhaalt, namelijk dat het leesplezier ondergeschikt wordt.
Minister, ik wil ervoor pleiten, ook voor laaggeletterden in zijn totaliteit – en ik heb het zelf meegemaakt bij leerlingen in het beroepssecundair onderwijs – dat pure woordenschatkennis, het verschil tussen oorzaak en gevolg, wel heel belangrijk is. Wat wil het woord ‘nochtans’ zeggen? ‘Noch, noch’ betekent iets. Het maakt dat men sommige teksten niet begrijpt vanwege bepaalde woorden die men niet begrijpt. Ik wil hier toch voor pleiten. Laat ons het kind niet met het badwater weggooien. Laat ons niet van de ene naar de andere kant vliegen. Alleen nog maar spreken en communiceren en dan wordt alles leuk en plezant, om dan later vast te stellen dat de kennis van grammatica en het inhoudelijke weer weg is. Dan vliegen we weer terug naar daar waardoor het leesplezier weer wegvalt. Zo is er constant een slinger. Laat ons alstublieft die verschillende elementen die nodig zijn om goed te kunnen lezen, zowel voor anderstaligen als zeker ook voor onze kinderen, allemaal aan bod komen en niet goeroes van de ene of de andere strekking loslaten op het onderwijs in allerlei nieuwsbrieven en andersoortige opleidingen om te zeggen dat dit of dat totaal niet meer goed is of wel goed is, maar dat we een gezond evenwicht houden zoals ook de collega's hebben bepleit.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik dank jullie voor alle aanvullende en zeer uitgebreide opmerkingen.
Om te starten met het laatste: een gezond evenwicht is in veel zaken natuurlijk het belangrijkste, evenals een gedeelde verantwoordelijkheid. Daar knelt het schoentje. Iedereen kijkt – dat hoor ik wel vaker – vaak naar een ander om oplossingen te vinden. Dat is een beetje jammer. Uiteraard moet je technisch goed kunnen lezen en moet je grammaticaal ook correct kunnen schrijven, maar het andere moet er ook wel zijn. Er moet ook voldoende tijd zijn om graag te leren lezen en om bijvoorbeeld de fantasie achter boeken te leren kennen. Het maakt je eigen taal ook rijker. Ik was vorige week in een tv-programma en tot mijn eigen verbazing gebruikte ik plots het woord ‘kittelorig’. Het zat ver verscholen in mijn hoofd. Ik heb het wel vaker dat er plots weer een woord naar boven komt dat ik in een schoolcontext heb geleerd, dat ik mooi vond en plots opnieuw gebruik. Ik vind dat wel aangenaam. Ik hecht er zelf ook veel belang aan dat je je woordenschat zo rijk mogelijk probeert te houden.
We hebben er geen belang bij om elkaar daarin te schofferen of om te zeggen dat ‘zij’ of ‘zij’ niets doen. Ik denk dat de onderwijsverstrekkers allen zeer intens – ze hebben zich ook allemaal geëngageerd – dit signaal au sérieux nemen en vinden dat dit beter moet worden en geremedieerd moet worden.
Ik heb nog niets gezegd over de inspectie, maar hoe komt het dat uit de peilingproeven die signalen niet zijn gekomen? De inspectie heeft alle verslagen gescreend om na te gaan of men grote knipperlichten voor lezen heeft gezien. Ja, er zijn op een aantal punten knipperlichten gezien, maar niet op deze wijze. Vandaar dat er vervolgpeilingen komen om te onderzoeken of het zo erg is als uit PIRLS blijkt, of het te maken zou kunnen hebben met de moeilijkheidsgraad. Een half jaar is heel veel voor de woordenschat van 10-jarigen. Het kan zijn, maar het kan ook niet zijn. Dit slechte momentum moeten we wel aangrijpen om te professionaliseren op dat vlak.
Waarom zit men vandaag samen met de handboekmakers? Omdat er misschien ook wel inspanningen geleverd kunnen worden in wat aangeboden wordt, dat er ook weer meer aandacht is voor dat begrijpend lezen, dat het geen woordjes zijn die je moet invullen, maar dat het vragen zijn waarbij je zelf moet schrijven in je antwoord. Er zijn zoveel hefbomen beschikbaar om dat te verbeteren, dat we op al die kleine fronten moeten werken om toch een groot verschil in resultaat te kunnen hebben.
Ik neem ook jullie suggesties mee. Het is goed dat we dit debat hier gehad hebben en dat er ook nog een aantal suggesties kunnen worden meegenomen naar onze taalraad, zoals dat heet.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende toelichting, minister.
Aan jezelf ken je de halve wereld. Toen mij destijds gevraagd werd waar ik het meeste van hield, cijfers of letters, dan was dat voor mij – eigenlijk nu nog – cijfers. Maar door de volgehouden inzet destijds van een schoolcarrière, ook binnen hoger onderwijs, en de focus die op lezen en kennis werd gelegd, ben ik toch ook een geweldige liefhebber van taal geworden, van de brede taal. Zoals daarjuist ook in een aantal voorbeelden werd gezegd, zijn er zo een aantal dingen die je nog in je achterhoofd hebt en die dan vanuit een tijdsgeest niet meer gebruikt worden. Ik denk aan een stuk vlees, de schenkel. Dat kennen jonge mensen ook niet meer. Ik denk bijvoorbeeld ook aan het boekje ‘Floere het fluwijn’. Heel veel mensen weten niet dat een fluwijn een dier is. Een fluwijn is ook een synoniem voor een kussensloop. (Opmerkingen)
Het is een heel mooie woordspeling. Diegenen die nog een fluwijn kennen, kennen het zeker niet als dier.
In alle geval, wanneer vanuit hoger onderwijs gemeld wordt dat generaties studenten steeds meer bijgespijkerd moeten worden in het kennen van onder andere ook academisch Nederlands, dan denk ik dat we alert moeten zijn. Er moet maximaal ingezet worden, zeker wanneer er een aantal alarmbellen komen, om kinderen, ook al kiezen zij, net zoals ik vroeger, misschien veel meer voor de cijfers dan voor de letters, toch wel de passie over te brengen om het te begrijpen en er vlot mee te kunnen omgaan, en die kennis te verbreden. Dat heb ik gehoord in uw antwoord, minister, maar zeker ook in de tussenkomsten van de collega’s. We volgen dit met plezier verder op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.