Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de erkenning van de samenwerkingsverbanden in de jeugdhulp
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We hebben vorig jaar heel terecht een boodschap gehoord van het agentschap Jongerenwelzijn dat de wachttijden binnen de jeugdhulp aangepakt moeten worden. Dat is het gevolg van een politieke keuze. Er is in een budget voorzien. Wij hebben vanuit de oppositie gezegd dat het budget onvoldoende is, maar het is goed dat er budget is om stappen te zetten. Het ging in totaal om 25 miljoen euro om op verschillende vlakken in te zetten: op capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en om te investeren in een versterkte jeugdhulp die dichtbij gezinnen, kinderen en jongeren zelf georganiseerd wordt.
De middelen die voor deze doelstelling vrijgemaakt werden, werden gekoppeld aan een samenwerkingsverband. Vanuit de idee ‘één gezin, één plan’, moet men aan de slag gaan met kinderen. De idee dat je per gezin een plan hebt, is goed, maar het feit dat je een samenwerkingsverband per regio moest oprichten om op die manier binnen je regio middelen te krijgen, daar kun je vragen bij stellen. Het gaat om een miljoen euro per regio. Zo ga je niet evenredig de noden die er zijn herverdelen in functie van de beschikbare middelen, maar je gaat gewoon kijken met welke verbanden men samenwerkt en je organiseert opnieuw een regio en opnieuw een structuur, een regio die niet automatisch samenvalt met andere regiovormen. Ik denk daarbij aan de eerstelijnszones. Er is net een oproep gedaan voor de ziekenhuizen en er zijn tal van andere regio's die niet per se samenvallen. Er is opnieuw een extra regioniveau ingevoerd met opnieuw overleg en gesprek.
Op zich is het goed dat er overleg is, maar de vraag is of dit de beste en efficiëntste methode was, maar dat is misschien een zijspoor. Het is een keuze die gemaakt is. We hebben daarover een debat gehad in de commissie. Er is een oproep gebeurd om het op die manier te doen. Verschillende regio's zijn samengekomen, er zijn voorstellen ingediend en u hebt daar ook een antwoord op gegeven.
Ik heb dat antwoord gezocht. Normaal zijn alle besluiten van de regering vrij toegankelijk op de website, maar ik heb dat niet teruggevonden. Kan het besluit van de regering met de wel toegekende regio’s ons overgemaakt worden zodat we kunnen zien welke het zijn? We kunnen immers enkel ingaan op degene die niet zijn toegekend en waarvan wij signalen uit de sector krijgen.
Heel specifiek heeft de regio Noord-West-Vlaanderen geen toekenning gekregen. De regio wordt niet erkend als samenwerkingsverband, omdat er slechts drie samenwerkingsverbanden per provincie toegekend kunnen worden. In West-Vlaanderen zijn er vier en dus moest een van de vier afvallen. In een brief wordt aangeklaagd dat dit voor een ongelijkheid zorgt tussen de verschillende regio's en dat het een heel groot verschil maakt of je toevallig in de ene of in de andere regio valt om dan al dan niet extra capaciteit te krijgen. Men zegt ook dat hun geen perspectief wordt geboden en dat ze zelfs niet op termijn eventueel een perspectief kunnen krijgen om alsnog in dit systeem te kunnen stappen.
Naast mijn vraag over inzage in het besluit van de Vlaamse Regering, heb ik volgende vragen. Waarom werd beslist om met netwerken te werken in plaats van te gaan kijken wat de wachttijden zijn, wat de noden zijn wat het aanbod is en hoe we het aanbod rechtstreeks kunnen versterken? Vindt u achteraf het samenwerken met de netwerken en de regio's nog steeds de juiste piste? Op basis van welke criteria werd besloten welke samenwerkingsverbanden wel en niet middelen toegekend kregen? Op welke manier wordt er perspectief geboden aan de regio's die in het kader van deze projectoproep geen uitbreidingsmiddelen hebben gekregen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over de oproep voor meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. De uitbreidingsmiddelen, 1 miljoen euro per netwerk, worden gekoppeld aan een samenwerkingsverband. Het gaat uit van ‘één gezin, één plan’. Tot daar geen enkel probleem.
Het samenwerkingsverband Collectief Jeugdhulp Noord-West-Vlaanderen bezorgde tijdig het kandidaatstellingsformulier, maar werd niet geselecteerd. Nochtans hebben 53 partners formeel hun engagement betuigd. Ze vonden elkaar in de overtuiging, die u ook hebt, dat het samenwerken structureel anders en gerichter moet zijn en dat de middelen flexibel ingezet moeten worden om fundamentele veranderingen op het terrein waar te maken.
Voor zover ik het begrijp, is de weigering onder andere gestoeld op het feit dat een viertal organisaties, ik denk aan enkele CLB’s, niet bereid werden gevonden om formeel in het systeem te stappen wegens een al hoge taaklast. Die 53 andere partners begrijpen totaal niet waarom samenwerking, die zich helemaal situeert in de geest van alles wat u zegt, moet ophouden simpelweg omdat een aantal organisaties, een absolute minderheid, hier niet in meegestapt is. De vraag is of u het werkelijk beter vindt dat er geen samenwerking is dan dat er een samenwerking is van 53 partners van de 57 in dat gebied. Verder begrijp ik dat een aantal heel formalistische opmerkingen werden gegeven door de administratie zoals dat een vorm van operationalisering die men daar in fase 2 wilde opstarten, eerder in fase 1 zou moeten gebeuren. Dat lijkt me iets waar men gewoon een opmerking over had kunnen maken en waaraan men een kleine aanpassing had kunnen doen, waarna er in die regio alsnog een samenwerking had kunnen zijn.
Mijn vraag is ingegeven door het feit dat uw ‘neen’ erg verstrekkende gevolgen heeft, dat helemaal in de geest van wat u altijd hebt beoogd ook deze samenwerking tot stand kon komen en dat op basis van, vind ik zelf, criteria die niet in verhouding staan tot het negatieve effect van een weigering, uw administratie toch zou aangeven dat die samenwerking er niet komt of toch minstens dat er geen middelen zijn die samenwerking toelaten. Ik vroeg mij af welk perspectief u hebt voor deze regio en voor andere regio's in een gelijkaardige situatie en of er nog meer regio’s zijn waar een samenwerking op die manier wordt geblokkeerd en hoe zij dan verder moeten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, vooreerst moeten we heel duidelijk stellen dat er zeer bewust voor is gekozen om in realistische regionaal afgebakende gebieden te investeren. Daarbij is een schaalgrootte van 200.000 tot 250.000 inwoners in de oproep geformuleerd. Die schaalgrootte werd gekozen omdat het een realistische schaal is voor de jeugdhulp. Niet alle kinderen en jongeren hebben immers nood aan een vorm van jeugdhulp.
De gebiedsafbakening is dus een bewuste keuze: hoe groter het gebied waarbinnen de middelen worden ingezet voor uitbreiding van het aanbod, hoe groter het risico op verdunning van deze uitbreiding, waardoor de extra inzet nauwelijks verschil dreigt te maken.
We willen dus substantieel investeren op een schaal waar de extra investering tastbaar wordt. De regionale samenwerkingsverbanden zijn momenteel dus niet Vlaanderendekkend. Dat is ook een logische conclusie uit de oproep. Dat is van meet af aan trouwens altijd heel duidelijk geweest. Het werd ook telkens zo gecommuniceerd bij de oproep en de voorbereidende werkzaamheden. In deze eerste beweging coveren we dus vijftien gebieden van ongeveer 200.000 inwoners in Vlaanderen, dus ongeveer de helft van Vlaanderen.
Zoals gezegd, hebben we hier steeds sterk op gewezen in de oproep en in de begeleidende communicatie naar het werkveld. In die periode heb ik daarover ook geen enkele bemerking gehoord, in alle eerlijkheid.
In de oproep werd ook gesteld dat we mikken op vijftien samenwerkingsverbanden, gespreid over de vijf provincies en Brussel, en wel volgens een op het inwonersaantal gebaseerde verdeling: Antwerpen vier netwerken, Limburg twee, Oost-Vlaanderen drie, Vlaams-Brabant en Brussel drie en West-Vlaanderen eveneens drie netwerken.
Voor de provincie West-Vlaanderen kregen we vier aanvragen voor drie netwerken. De administratie moest bijgevolg de aanvragen afwegen in functie van de criteria vermeld in de oproep.
Volgende criteria dienden als basis voor de beoordeling. Eén, het vooropgestelde maximale aantal samenwerkingsverbanden per provincie, waarbij er dus voor West-Vlaanderen één kandidatuur meer was dan het aantal geplande netwerken. Twee, het voorstel van regioafbakening, dus het richtinggevende aantal inwoners van 200.000 inwoners en de mate van motivering in geval van sterke afwijking van het in de oproeptekst indicatief opgenomen aantal inwoners. Drie, de volledigheid en kwaliteit van de aanvraag. Daarin is dan uitdrukkelijk aangegeven: de betrokkenheid van minstens de actoren uit de brede instap en alle actoren met een rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod; de aanwezigheid van een ondertekende engagementsverklaring door elke partner van het samenwerkingsverband; de wijze waarop de coördinatiefunctie wordt ingevuld; de mate van inhoudelijke koppeling aan en betrokkenheid van bestaande samenwerkingsverbanden, netwerken en lokale besturen; de mate waarin beknopt, maar concreet is omschreven op welke wijze men via een afsprakenkader de engagementen wil realiseren; de mate waarin beknopt, maar concreet is omschreven op welke wijze men de extra middelen wil inzetten.
Mevrouw Van den Brandt vraagt naar de formele besluitvorming. In de fase die zal volgen, zullen die geselecteerde samenwerkingsverbanden moeten aangeven hoe ze die capaciteit recurrent willen inzetten in de regio. En dat zal dan uiteraard gevolgen hebben in de formele besluitvorming. De versterking moet worden geënt op de modules en specifiek op de werkvorm waarbij men die capaciteit toebedeelt en de regelgeving die daarop van toepassing is.
Ik herhaal. Ten eerste was er het maximale aantal samenwerkingsverbanden per provincie. Ten tweede, de vraag was om toch op een regio van ongeveer 200.000 inwoners te werken. Ten derde, er werd geïnsisteerd op een aantal betrokkenheden en de volledigheid en kwaliteit van de aanvraag. Ten vierde, vervolgens werd ook het advies van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) gevraagd, inclusief de opgestelde rangorde. Er is aan de regio’s gevraagd om ons daarover te adviseren.
De indieningsprocedure bestaat uit twee fasen. In de eerste fase werden de samenwerkingsverbanden geselecteerd die in aanmerking komen voor de verdere uitwerking, op basis van de hierboven vermelde criteria. Die verdere uitwerking, fase twee, omvat het ontwikkelen van een concreet afsprakenkader dat de engagementen garandeert zoals geformuleerd in de oproep, het formuleren van een gedetailleerd voorstel tot uitbreiding van het aanbod en het omschrijven van de wijze waarop de coördinatiefunctie wordt ingevuld met betrekking tot de opvolging, de monitoring, de evaluatie en de bijsturing van de resultaten van de samenwerking. Na goedkeuring van de voorstellen met betrekking tot de tweede fase zullen de uitbreidingsmiddelen worden toegekend.
Door de keuze om te investeren in regionaal afgebakende gebieden, is de op stapel staande realisatie van samenwerkingsverbanden erg specifiek. Die samenwerkingsverbanden worden nauwgezet opgevolgd om na te gaan of de beoogde resultaten door deze nieuwe werkwijze worden behaald.
Herhaling is niet uitgesloten als de effecten van de beoogde aanpak worden bevestigd. Dat is uiteraard belangrijk. Als uit die werkwijze zou blijken dat we echt wel succes kunnen behalen, ga ik ervan uit dat dat betekent dat we de volgende jaren bekijken hoe we de rest van Vlaanderen op diezelfde manier of met diezelfde aanpak kunnen afdekken.
Daarnaast blijven het reguliere sectorale aanbod en de eventuele bijhorende uitbreidingsmogelijkheden bestaan. Ook dat is belangrijk. Het is niet omdat we deze serieuze investering doen, dat de andere uitbreidingsplannen in een aantal sectoren niet meer bestaan. Ook de uitbreidingsmogelijkheden die worden geboden door de andere werven van het uitbreidingsbeleid jeugdhulp blijven relevant, ook voor die regio’s die nu geen beroep kunnen doen op deze middelen. Ik geef een voorbeeld. Er is een oproep uit rond zorggarantie voor de heel jonge kinderen. Uiteraard kan iedereen daar opnieuw aan meedoen.
Mevrouw Van den Bossche, het is niet zo dat u, omdat u nu niet in aanmerking komt of geselecteerd bent, de in de regio bestaande samenwerkingen niet moet stopzetten. Integendeel, het is uiteraard de bedoeling dat het signaal duidelijk is. Samenwerking is absoluut de basis van de integrale jeugdhulp.
De uitkomst van deze ronde voor Vlaanderen is dat zestien kernpartners een kandidatuur hebben ingediend voor achttien regio’s. Twaalf regio’s werden in de eerste fase geselecteerd. Voor West- en Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant/Brussel werden telkens drie van de vier kandidaten geselecteerd. Hiermee werd voldaan aan het vooropgestelde aantal van drie kandidaten voor deze provincies. Voor de provincie Antwerpen waren er vier kandidaten voor vier op te richten samenwerkingsverbanden. Drie hiervan werden geselecteerd voor verdere uitwerking, één kandidatuur werd niet geselecteerd. Voor Limburg werd één kandidatuur ingediend voor twee regio’s. Die kandidatuur werd in de eerste fase niet geselecteerd voor verdere uitwerking. Er is ondertussen een nieuwe oproep open voor de kandidaten om de plaatsen in Antwerpen en Limburg in te vullen.
In de regio Vlaams-Brabant en Brussel kwamen de initiatiefnemers er zelf uit om een keuze te maken. Er werd immers voor vier regio’s ingediend, terwijl er in deze beweging drie gepland waren. Het CAW Brussel (centrum algemeen welzijnswerk) voor Brussel, het cgg Vlaams-Brabant Oost (centrum voor geestelijke gezondheidszorg) voor Hageland en vzw RADAR, een voorziening met een erkenning binnen Jongerenwelzijn, diende voor twee regio’s in: Asse-Meise-Vilvoorde en Pajottenland-Zennevallei. Deze kernpartner gaf in zijn kandidatuur aan te beseffen dat er voor Vlaams-Brabant/Brussel slechts drie regio’s zouden worden goedgekeurd en dat hij daarom zelf de voorkeur gaf aan de regio Asse-Meise-Vilvoorde. Het IROJ is hierin gevolgd.
De situatie van Antwerpen en Limburg is dus anders dan die van Noord-West-Vlaanderen. Voor Antwerpen en Limburg werd de vastgelegde marge niet volledig ingevuld en werd er dus geopteerd voor een nieuwe oproep, een herkansing dus voor één netwerk in Antwerpen en twee netwerken in Limburg.
Ik ga nu, zoals gevraagd, kort in op de redenen waarom sommige kandidaturen niet werden geselecteerd. Het samenwerkingsverband regio-stad Antwerpen werd niet geselecteerd om volgende redenen: de aanvraag beperkt zich in grote mate tot de beschrijving van een overlegstructuur met ondertekende engagementen van de partners in het samenwerkingsverband; de wijze waarop de coördinatiefunctie wordt ingevuld, is slechts rudimentair uitgewerkt: hoe en in welke samenstelling de overlegstructuur zal functioneren, is niet weergegeven; er is geen afsprakenkader zichtbaar in de aanvraag, noch een aanzet daartoe; er is niet weergegeven op welke wijze het samenwerkingsverband de uitbreidingsmiddelen wil inzetten, noch een aanzet daartoe.
Het Limburgse samenwerkingsverband RTJ+ werd niet geselecteerd om volgende redenen: de preventieve benadering door versterkte samenwerking tussen de brede instap en het probleemgebonden aanbod komt niet tot uiting; in de ingediende tekst valt het sterk op dat de discussie omtrent de middeleninzet gedomineerd is vanuit één probleemstelling: er is geen vergelijk gevonden tussen de verschillende visies en finaliteiten; er is geen afsprakenkader zichtbaar in de aanvraag, noch een aanzet daartoe; de aanvraag legt geen link met de bestaande initiatieven in de regio; in het advies van IROJ Limburg formuleren diverse partners voorbehoud met betrekking tot de aanvraag; er worden middelen gevraagd bovenop de vastgelegde kredieten, en uitbreiding voor werkingen die middels deze oproep geen uitbreiding kunnen krijgen – ik denk aan crisisbegeleiding en -interventie.
Voor Antwerpen-stad en Limburg loopt dus een nieuwe oproep. Die is vorige week gelanceerd en we hopen ergens in mei de herwerkte kandidaturen terug te ontvangen. De bovenstaande motivatie werd met de initiatiefnemers besproken en wordt dus bijgewerkt.
In die regio’s, waaronder Noord-West-Vlaanderen, waar er in feite te veel kandidaturen waren voor het aantal beschikbare middelen per netwerk, moest een keuze worden gemaakt. Laat het hierbij vooral duidelijk zijn dat de meeste kandidaturen geselecteerd werden wegens een positieve motivatie.
Uiteindelijk werden er twee kandidaturen niet geselecteerd. We overlopen de motivatie hier even kort. Het Nieuw Regionaal Samenwerkingsverband Jeugdhulp voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen werd niet geselecteerd om volgende redenen: de aanvraag bevat niet de ondertekende engagementsverklaringen van alle deelnemende partners en voldoet daarmee niet aan een formeel aspect van de aanvraagprocedure; een goede praktijk die relevant is om de doelstellingen van de rondzendbrief te realiseren wordt niet vermeld; wat betreft de regioafbakening wordt opgemerkt dat het werkgebied geen logisch geconcentreerd geheel vormt, waardoor de afstemming met de eerstelijnszones problematisch wordt – het werkgebied overspant vier eerstelijnszones; de weergave van de beoogde uitbreiding bevat enkel algemene principes en intenties en geen keuzes met betrekking tot de inzet van de middelen; de weergave van de wijze waarop het samenwerkingsverband de engagementen en afspraken wil realiseren beperkt zich tot uitgangspunten, doelen en intenties: een afsprakenkader, of aanzet daartoe, ontbreekt; het IROJ adviseert de aanvraag gemotiveerd als minst kwaliteitsvolle van de initiatieven die in de regio genomen werden.
Het samenwerkingsverband Collectief Jeugdhulp Noord-West-Vlaanderen werd niet geselecteerd om volgende redenen: bij de deelnemende partners ontbreken vier van de zeven centra voor leerlingenbegeleiding waardoor de aanvraag niet voldoet aan een formeel aspect van de procedure; de regioafbakening overschrijdt ruim het indicatief opgegeven aantal inwoners, de regioafbakening behelst volgens onze administratie 436.973 inwoners in regio Noord-West-Vlaanderen om precies te zijn, dus ruim het dubbele dan in de criteria naar voren werd geschoven; een te groot deel van de opdracht van het te installeren intersectorale team wordt beleidsmatig in plaats van operationeel ingevuld. Diegenen die het beoordeeld hebben, waren van mening dat het vooral in effectieve capaciteit op het terrein moest gebeuren. Hierdoor blijven de operationele aspecten van het samenwerkingsverband om de beoogde doelstellingen te realiseren achterwege. We merken op dat de beleidsmatige invulling sterk in de buurt komt van de informatie- en aanspreekfunctie van de regionale afdelingen Continuïteit en Toegang van het Agentschap Jongerenwelzijn. Een volgende reden is dat een afsprakenkader, of een aanzet daartoe, ontbreekt. Verder is het onduidelijk hoe het samenwerkingsverband de uitbreidingsmiddelen wil inzetten: een onderbouwde keuze voor focusregio’s met grote noden binnen het ruime gebied werd door de partners niet in aanmerking genomen, toch wordt melding gemaakt van de wens om de uitbreidingsmiddelen in te zetten waar de nood het hoogst is, in de afgebakende, ruime regio. Deze tegenspraak is verwarrend en weerspiegelt geen heldere keuze.
Wat betreft de vragen specifiek over Noord-West-Vlaanderen, stoten we dus in eerste instantie op een regioafbakening die ruim het dubbele is dan wat in de criteria was vooropgesteld. Daarnaast geven niet alle actoren uit de brede instap aan zich te willen engageren tot participatie.
We stellen dus inderdaad vast dat de participatie van de CLB’s niet is gegarandeerd. Het klopt dat er momenteel hervormingen lopen met het decreet Leerlingenbegeleiding, zoals recent door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Maar die hervormingen, bijvoorbeeld de invulling van de draaischijffunctie, zijn net zeer compatibel met het maken van afspraken in de regio’s rond de samenwerking ‘brede instap’.
We willen die actoren net dichter bij elkaar brengen en via gerichte regionale samenwerking de hulp sneller dicht bij de jongeren en hun gezinnen brengen. De niet-deelname van een aantal CLB’s is niet echt compatibel met het criterium dat de netwerken net de participatie van alle actoren ‘brede instap’ impliceert. De deelname van de partners met een functie ‘brede instap’ is cruciaal, aangezien de oproep voor een groot stuk gestoeld is op de signalen die vanuit de brede instap komen. Ik heb hier in de commissie nog op vragen geantwoord van de CLB’s die absoluut vragende partij zijn om te kunnen rekenen op een snellere betrokkenheid en interventie van onder meer de rechtstreeks toegankelijke hulp als dat nodig is.
Er is natuurlijk overleg gepleegd met de initiatiefnemers uit de regio Noord-West-Vlaanderen. Uit de motivatie blijkt dat, in tegenstelling tot andere regio’s, daar duidelijk een en ander het best nog wordt doorgesproken.
U stelt vragen rond het perspectief van deze regio’s. Uiteraard is het zo dat dat niet zo evident is op de heel korte termijn. Zoals gezegd, is het onze hoop dat uit de evaluatie kan blijken dat de benadering met een intense investering in een regio met duidelijke engagementen van de betrokkenen die een beroep kunnen doen op die recurrente middelen, wel degelijk een verschil kan maken. Uiteraard is het dan ook logisch dat, mocht dat blijken, dat een concept is dat we in zijn meerdere regels in Vlaanderen moeten kunnen uitrollen. Uiteraard is het niet zo dat, omdat u niet over die extra middelen beschikt, u de samenwerking in de regio moet stopzetten of daaruit dergelijke initiatieven moet afleiden.
We gaan er nu al op korte termijn voor zorgen dat we de geselecteerde samenwerkingsverbanden kunnen ondersteunen in de uitrol, want er zijn natuurlijk heel wat vragen en ook de administratie moet daar uiteraard nu zeer actief mee aan de slag gaan. We gaan uiteraard ook het gesprek met het samenwerkingsverband voortzetten. We zullen, zoals gezegd, via een evaluatie van de werking binnen de geselecteerde samenwerkingsverbanden bekijken hoe we het toekomstige uitbreidings- of reconversiebeleid daarop verder kunnen laten bouwen.
We investeren, zoals u weet, in de jeugdhulp 25 miljoen euro over vier werven. Dat een bepaalde regio niet in aanmerking kwam voor de eerste werf, sluit natuurlijk niet uit dat er bijvoorbeeld voor de tweede werf, zorggarantie voor jonge kinderen, misschien wel mogelijkheden zijn, evenals in het kader van de derde werf, met name de innovatieve wooneenheden voor jongvolwassenen. We volgen dus zeker de gesprekken die onze administratie heeft met de regio’s, en zijn ons ervan bewust dat, als er steeds meer intersectoraal en in netwerken wordt gefinancierd, het belangrijk is de vinger aan de pols te houden, maar ook de regionale partners hiertoe op te roepen: het belang van netwerking gekoppeld aan financiering moet echt wel worden ingezien. We merken dat dit niet alleen in de jeugdhulp steeds meer een manier wordt om regionale partners te responsabiliseren, maar bijvoorbeeld ook in de geestelijke gezondheid, het lokaal sociaal beleid en noem maar op.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Bedankt voor uw uitvoerig antwoord. Als ik het goed heb begrepen, is er geen formele lijst, zodat we dat kunnen bekijken, maar u hebt wel een overzicht gegeven van al wie is geweigerd, en ik vermoed dat we snel ook informatie zullen krijgen over alle toegestane projecten als die eenmaal in uitvoering gaan.
Het blijft ergens wrang dat, als een kind nu in pakweg Torhout nood heeft aan jeugdhulp, er natuurlijk jeugdhulp aanwezig is, maar die verhoging van die beschikbaarheid er niet komt omdat een aantal formele zaken niet in orde zijn. Als ik een ouder zou zijn in West-Vlaanderen, dan zou het me, denk ik, frustreren dat op die manier het belang van juist de documentjes invullen zo’n impact kan hebben. Dat is natuurlijk de keuze van de werkwijze: men gaat maar vijftien regio’s middelen geven, men gaat die middelen daarover verspreiden en de andere regio’s hebben eigenlijk pech. Dat is een andere werkwijze dan Vlaanderenbreed bekijken wat de noden zijn, dan zien welke vraag het sterkst is en waar het meest nood aan is aan extra uitbreiding, en daarop inzetten. U hebt eigenlijk die keuze om de middelen te verdelen. U hebt eigenlijk te weinig middelen en de keuze van hoe die worden verdeeld, legt u bij de sector. Die moet dan met een voorstel naar u komen, en u kunt dan zeggen dat dat met adviezen was en dat dat allemaal is goedgekeurd en dat dat vanuit de sector is. De kern van de zaak is echter natuurlijk dat er te weinig middelen waren om hiermee daadwerkelijk Vlaanderenbreed aan de slag te gaan. U zegt nu dat dat in de toekomst nog wel zal kunnen als dat hier goed blijkt te werken, maar u zet daar geen datum op, u zet er ook geen bedrag op. Dat is dan de vraag van dat perspectief. Wanneer is dat dan? Hoe komt dat ervan? Dat blijft uit.
Ik hoop dus dat er in de begroting van 2019, of misschien zelfs nog beter, met de begrotingsaanpassing van 2018 extra middelen zijn om die rechtstreeks toegankelijke hulp in heel Vlaanderen te versterken, omdat we weten dat dat enorm cruciaal is en we tegelijkertijd op die manier ook de druk van meer gespecialiseerde zorg zullen weghouden. Net door op tijd in te zetten, door preventief in te zetten, door vroeg in te zetten, vermijd je dat situaties escaleren en dat je duurdere jeugdhulp nodig hebt. Ik verwijs naar de 15 miljoen euro die u nu hier inzet. Als u dat verhoogt, dan zult u dat niet moeten uitgeven op andere plaatsen. In die zin geloof ik er dus echt in dat dit moet worden versterkt.
U gebruikt dit ook om samenwerking op poten te zetten. Op zich is het goed dat u samenwerking stimuleert enzovoort, maar tegelijkertijd worden er hier regio’s afgekeurd omdat hun afbakening niet samenvalt met de eerstelijnszones, of overlappen enzovoort, terwijl ook die eerstelijnszones nog niet helder zijn afgebakend enzovoort. Medewerkers op het terrein moeten dus maar weten welke regio’s samen horen, waarvoor die in zestien overlegorganen zitten, die er nu nog eentje bij krijgen. Ik denk dat daar enorme efficiëntiewinsten mogelijk zijn: in plaats van een extra coördinatiefunctie toe te voegen, zouden we veel beter die kaarten en die oefeningen op elkaar vastpinnen, zodat dat argument wegvalt bij het weigeren van regio’s. Maar goed, ik kijk uit naar de begrotingsaanpassing van 2018, en ik hoop dat daar extra middelen zijn om ervoor te zorgen dat we in heel Vlaanderen projecten kunnen opzetten van ‘één gezin, één plan’, en niet enkel in een selectieve keuze.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, wat ik me concreet afvraag voor het project in Noord-West-Vlaanderen, is het volgende. U zegt dat de vraag eigenlijk vanuit CLB’s komt. Daar merken we net dat een paar CLB’s niet meedoen. Waarom wordt het gesprek niet aangegaan? Waarom wordt niet eens bekeken wat de struikelblokken zijn? Misschien is dat namelijk iets oplosbaars. Ik zeg dat omdat ik eigenlijk vind, en dat is vaak zo, dat de grip van de administratie en van procedures en van formalistische vereisten vaak enorm is. Het is mijn ervaring dat, wanneer je geld aan samenwerkingsverbanden binnen de jeugdhulp stuurt, mensen op het terrein dat geld oordeelkundig inzetten. Ik begrijp niet waarom u tot in elk detail wilt kunnen regelen hoe dat gebeurt, wie dat allemaal doet, op welk moment. Ik zou ervoor durven te pleiten om iets meer vrijheid te geven aan de regio’s en de samenwerkingsverbanden om die middelen te kunnen besteden, met – daar wil ik wel duidelijk in zijn – het doel dat u vooropstelt. Ik denk dat het doel erg duidelijk moet zijn en dat dat geld moet worden besteed binnen dat doel, maar wat de manier waarop betreft, wordt er binnen de administratie Welzijn toch wel veel ‘gemicromanaged’, vind ik. Ik denk dat dat erg jammer is, omdat er zo een aantal waardevolle projecten niet zullen kunnen plaatsvinden.
Goed dat u hier en daar met een soort herkansing werkt, jammer evenwel dat u dat linkt aan regionaal verdeelde budgetten. Per provincie hebt u in zoveel geld voorzien. In die provincies waar het niet goed genoeg is, mogen ze nog eens proberen. In provincies waar er eigenlijk veel fatsoenlijke indieners zijn, zal je er maar tussenuit vallen als je aanvraag niet helemaal formeel aan de procedure voldoet. Dat vind ik jammer. Dat zorgt niet voor een gelijk speelveld. Als u dan toch een ranking moet maken en niet iedereen onmiddellijk geld kunt geven, dan vind ik dat u dan gewoon maar de beste moet nemen en iedereen laten herkansen.
De vraag blijft dus naar een perspectief. Ik hoop dat u zeker ook vindt dat, waar ook een jongere zich bevindt, wanneer die jongere in de jeugdhulp terechtkomt, dat hele concept van ‘één gezin, één plan’, waar mijn fractie ook heel sterk achter staat, op elk kind van toepassing kan worden gemaakt, en dat u dus alsnog in een tweede beweging ervoor zorgt dat die regio’s die nu uit de boot vallen, alsnog ook een door u goedgekeurd project kunnen indienen.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, er is door mijn twee voorgaande collega’s al veel verteld, dus dat ga ik inderdaad niet herhalen. Ik wil echter wel wijzen op iets interessants dat uit deze casus is voortgekomen. Dat gaat eigenlijk over de werking van het IROJ. Als je de verslagen van IROJ West-Vlaanderen erbij neemt, dan maken ze daarin toch een aantal bedenkingen over de manier waarop ze vandaag werken. Ik lees een aantal korte citaten voor: “Door het ontbreken van gegevens over vraag en aanbod is het niet mogelijk om de regio’s aan te duiden waar de noden het grootst zijn. Dit is in deze nochtans essentiële informatie.” Minister, gaat dat soort data dan ook daadwerkelijk beschikbaar worden gesteld, zodat we ervoor kunnen zorgen dat de grootste noden als basis een belangrijke parameter is die wordt meegenomen bij het bestendigen van een aantal projecten of bij het toekennen van een aantal gelden?
Dan, en dat vind ik ook wel heel belangrijk, zegt IROJ West-Vlaanderen in een ander verslag: “Je kan als overheid pilootprojecten lanceren of een algemene maatregel nemen. Deze oproep was noch het een noch het ander. Bovendien is er geen enkel perspectief op uitbreiding voor de achtergebleven regio’s. Het mobiliseren van zo veel organisaties en andere actoren voor een open oproep is niet voor herhaling vatbaar. De organisaties binnen de jeugdhulp zijn het gewend dat projecten worden geweigerd, maar de schaal waarop het nu is gebeurd, met gemeenten en andere actoren is een groot verschil.”
Dat lijkt me een tweede heel belangrijke kanttekening die uit die verslagen komt. Minister, wat is uw reactie daarop?
Een derde en laatste bedenking komt ook uit een verslag van IROJ West-Vlaanderen: “Er wordt van het IROJ een advies verwacht. Bij deze oproep werd gevraagd om een rangorde aan te brengen in de aanvragen. Het IROJ heeft daar geen standpunt over ingenomen. Als we ons op basis hiervan keer op keer afzijdig houden, zal de overheid na verloop van tijd geen advies meer vragen. Ook hier moeten we bewust van zijn.” Dan zegt men het volgende: “Een aantal leden merken op dat de advisering van dergelijke aanvragen niet evident is, onder andere omwille van de betrokkenheid bij (...) projecten.”
Minister, dat is dus mijn laatste vraag aan u. Het IROJ geeft hier zelf bij monde van een aantal van zijn leden aan dat dit wel een heel vreemde structuur is: men geeft advies over projecten waarbij leden van het IROJ zelf betrokken partij zijn. Ze voelen zich daar duidelijk ongemakkelijk bij. Zal ook de manier waarop ook het IROJ hierbij wordt betrokken worden herbekeken? Worden er stappen gezet om te evalueren of dit voor herhaling vatbaar is? Een aantal leden lijken te suggereren dat dat niet zo lijkt te zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De manier van aanpakken, het feit dat we zouden focussen op regio’s om een reële impact te hebben, dat zijn allemaal zaken die in geuren en kleuren in heel die periode van dat traject zijn besproken, voorgesteld, geadviseerd, noem maar op. Ik heb in die periode alleen maar gehoord dat men enthousiast was dat eindelijk structureel en substantieel werd geïnvesteerd in rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Ik heb CLB’s horen smeken en bidden om binnen het kader van de integrale jeugdhulp meer impact te hebben als brede instap op de manier waarop rechtstreeks toegankelijke hulp kon worden ingeschakeld. Nog niet zo lang geleden heb ik op een vraag geantwoord, ik denk van iemand uit de N-VA-groep of van Open Vld, over de frustraties bij de CLB’s omdat ze niet genoeg kunnen rekenen op rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Nu geven degenen die niet zijn geselecteerd, natuurlijk een aantal argumenten op, en ze ventileren ook hun ongenoegen en frustratie. Ik begrijp dat natuurlijk, maar ik vind het eerlijk gezegd een beetje flauw om dat alleen op het moment dat het is beslist te doen. Ik heb natuurlijk ook mensen bij mij gehad, en mensen in de administratie, die hebben gesmeekt dat we nu bij het afgesproken traject zouden blijven, met eindelijk een substantiële investering, niet verwaterd, in de rechtstreeks toegankelijke hulp. Ze zeiden me dat ze met die middelen eindelijk ook aan de slag konden gaan. Het feit dat sommige IROJ’s wél die adviezen hebben uitgebracht, hoe moeilijk ook, dat ze wél hebben geprioriteerd, hoe moeilijk ook, het feit dat in al die andere regio’s de CLB’s wél betrokken zijn, dat moet ook doen nadenken op de plaatsen waar dat blijkbaar niet zo evident is gelopen.
Dat zijn absoluut geen zaken waarbij een ambtenaar met een vergrootglas is gaan kijken naar de kleine lettertjes, waar men op een administratieve formaliteit is gesneuveld. Het is ook niet zo dat in dezen op een pietluttige manier is gezegd hoe men op het terrein moest werken. Dat betwist ik met klem. Integendeel. Het is precies het tegenovergestelde. Men heeft de partners op het terrein uitgenodigd om zelf te zeggen hoe ze het eigenlijk willen organiseren. Men heeft wat werd verwacht tot een essentieel aantal punten beperkt, en dan nog in algemene termen, waardoor ze eigenlijk best wel heel wat vrijheid hadden om dat ook in te vullen. Het feit dat van de zeven CLB’s er vier zeggen niet mee te doen, is natuurlijk wel een fundamentele issue, want het ging er natuurlijk juist om dat aan de verzuchtingen van de CLB’s, die ook al in deze commissie bij herhaling zijn uitgedrukt, een antwoord zou worden geboden. Er is het feit dat men een regio indiende die twee keer zo groot is als de indicatieve cijfers. Die zijn indicatief: we gaan dat niet afwegen op een schaaltje. Men is daar in voorbereidende vergaderingen over geïnformeerd, men kon uitleg vragen, al wat je wil. In het kader van dat traject kon worden gezegd wat kon en wat niet kon. Dat is allemaal gebeurd.
Voor de duidelijkheid, uiteraard gaan we bekijken hoe we met die regio’s ook verder aan de slag kunnen gaan. Dat lijkt me nogal vanzelfsprekend. Niemand daar is immers te kwader trouw, integendeel, dat zijn allemaal bijzonder geëngageerde mensen. Natuurlijk begrijp ik die teleurstelling, maar, mevrouw Van den Brandt, er is in 15 miljoen euro voorzien, over twee begrotingsjaren gespreid, en we gaan daarvoor bij de begrotingscontrole niet plotseling nog eens 6 miljoen euro kunnen toveren. Dat zal niet gaan. We hebben een budget uitgetekend. Dat is allemaal in grote transparantie gebeurd. We gaan dat ook volgens plan uitvoeren. Ik denk dat we dat ook verplicht zijn aan al die mensen die zich daar ondertussen wel toe hebben geëngageerd. Mijnheer Parys, er zijn ook regio’s waar men wél met cijfers heeft bekeken waar moest worden geprioriteerd. Ik heb weet van sommige plaatsen waar men wél heeft trachten te objectiveren waar er noden zouden zijn. U weet dat we met het jaarverslag jeugdhulp ook trachten te werken aan meer uniforme en beschikbare cijfers. Dat is zeker niet perfect, maar ik heb toch wel weet van een aantal regio’s waar men het traject heeft afgelegd en heeft getracht aan de hand van objectieve parameters te bekijken voor welke issues en in welke subregio’s men eventueel ook een aantal extra middelen moest kunnen inzetten.
Dus, collega's, als wij proberen in de jeugdhulp echt substantieel impact te hebben, dan moeten wij proberen de samenwerking op het terrein, die trajectbenadering, die zorgcontinuïteit, die zekerheid dat de zaken die bij de brede instroom aan de orde komen en niet verder kunnen worden opgebouwd, over te nemen en op te volgen. We moeten echt op die punten inzetten. Dat hebben we in deze commissie trouwens al bij herhaling vastgesteld als een van de issues in de integrale jeugdhulp.
Met deze werkwijze zullen we nagaan of we in de regio's inderdaad het verschil kunnen maken. Uiteraard, zoals gezegd, doet dat totaal geen afbreuk aan het feit dat er capaciteit is in die andere regio's, dat er nog andere sectoren zijn, dat er nog andere oproepen komen. Het is dus niet zo dat dit een verhaal is dat hiermee ten einde is, integendeel. Sta me toch toe aan te geven dat, als zoveel mensen met zoveel ernst aan gewerkt hebben, als dat met grote zin voor objectiviteit is beoordeeld – en dat is echt niet gebeurd op het kabinet, maar wij hebben dat ontvangen op het moment dat diegenen die in de besluitvorming betrokken waren hun adviezen hadden geformuleerd – ik er toch van uitga dat we proberen het enorm positieve en de grote opportuniteit in te zien van deze grote injectie in de jeugdhulp. Ik ben ervan overtuigd dat het op het terrein echt wel een belangrijke meerwaarde zal zijn.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik heb er een beetje moeite mee hoe de hete aardappel volledig naar de sector wordt doorgeschoven. U zegt dat u geen protest hebt gehoord op het moment dat dit in opmaak was. Ik herinner mij dat ik eerst zelf vragen heb gesteld over het feit dat er met netwerken wordt gewerkt, weeral nieuwe netwerken, in plaats van die middelen rechtstreeks te verdelen. Als ik die vraag stel, dan stel ik die vraag niet omdat ik daar geen enkel signaal van heb of omdat ik dat in een blaadje heb ontdekt of omdat ik dat zelf heb verzonnen. Ik heb signalen gekregen uit de sector. Dat die misschien niet formeel zijn gemaakt of niet tot bij u zijn gekomen, dat kan zijn, maar ik ga ervan uit dat u minstens informeel signalen hebt gekregen dat dit een moeilijke manier van werken is en dat wat er nu in het verslag van het IROJ staat en waarnaar wordt verwezen namelijk dat extra overleg en extra regels niet altijd evident zijn, niet nieuw is, niet voor mij, en ik kan me niet voorstellen dat het voor u nieuw is.
Dat er te weinig middelen zijn om echt substantieel overal in te zetten, is een politieke keuze en geen keuze van de sector. U zegt zelf dat het beschikbare geld onvoldoende is om in heel Vlaanderen substantieel in te zetten. Als we dit bedrag over heel Vlaanderen inzetten, dan verwatert het. Dat zegt heel veel over de andere bedragen die nog lager zijn. U zegt eigenlijk dat als we het verschil willen merken, we moeten selecteren. U geeft gewoon aan dat er te weinig beschikbaar is. U zegt dat u dat met de begrotingsaanpassing in 2018 zult rechtzetten, maar als u echt wil dat in heel Vlaanderen de jeugdhulp goed werkt, dat in heel Vlaanderen trajectbegeleiding, zorgcontinuïteit een plek krijgt, dan zult u daarvoor middelen moet vrijmaken om dat niet enkel in een aantal geselecteerde regio's te doen.
U zegt dat het op sommige plaatsen wel objectief geweest is en op andere plaatsen dan blijkbaar niet in uw ogen. Het feit dat er onvoldoende cijfers zijn en dat er onvoldoende geweten is van wat de wachttijden zijn, wat de wachtlijsten zijn in rechtstreeks toegankelijke hulp, is ook geen nieuw feit. Het is hier herhaaldelijk aan bod gekomen en er is regelmatig naar een goede monitoring gevraagd zonder te veel bureaucratie. Als wij schriftelijk cijfers opvragen bij de thuisbegeleidingsdiensten, zijn die beperkt als het over die rechtstreeks toegankelijke hulp gaat. Ik denk dat er nu issues naar boven zijn gekomen die we wel al kennen, die niet nieuw zijn, die in het signaal van de sector al regelmatig aan bod zijn gekomen. Zeggen dat dit allemaal nieuw is en aan bod moet komen, vind ik oneerlijk tegenover de sector.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voor mij is de essentie gezegd. Ik ben blij dat er een perspectief blijft voor de andere regio's, maar ik dring toch verder aan op iets meer vrijheid om regionaal te kunnen invullen en iets meer detailinvulling van de administratie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.