Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, naast een economische en sociale functie heeft de kinderopvang ook een educatieve functie. Die drie functies zijn expliciet opgenomen in het decreet van 2012 met betrekking tot de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters. Die functies zijn alle drie van belang, niet alleen voor de kinderen zelf, maar ook voor de ouders en in een breder perspectief ook voor de samenleving.
Met het oog op het kunnen nagaan van het vervullen van de educatieve functie werd het MeMoQ-project (Meten en Monitoren van de pedagogische kwaliteit van kinderopvang van baby's en peuters) opgestart. De toedracht van dit project, hoe er werk werd gemaakt van een wetenschappelijk meetinstrument voor Zorginspectie en een zelfevaluatie-instrument voor de sector, kwam uitgebreid ter sprake tijdens de commissievergadering van 2 mei van vorig jaar. Er was toen namelijk een nulmeting gedaan bij vierhonderd kinderopvanginitiatieven, met evenveel groepsopvang- als gezinsopvanginitiatieven. Daaruit bleek onder meer dat ouders over het algemeen zeer positief zijn over hun opvang en dat de kinderen zich goed voelen in de opvang. Gemiddeld bleek ook wel dat men qua emotionele ondersteuning van kinderen beter scoorde dan qua educatieve ondersteuning. De nulmeting biedt dan ook een goed vertrekpunt om de pedagogische functie onder de aandacht te brengen, te bespreken en te versterken, en dat aan de hand van een gedeeld pedagogisch referentiekader en uniforme, omvattende instrumenten.
Minister, tijdens de commissievergadering waar ik al naar verwees, antwoordde u dat Zorginspectie vanaf juni 2017 zou starten met het gebruik van het monitorinstrument bij toezichtbezoeken als aanvulling op de bestaande aanpak, om het zo te leren kennen en gebruiken. De regelgeving met betrekking tot de pedagogische norm werd verwacht tegen 2018, en er zou over enkele jaren ook een nieuwe meting komen.
In een bericht dat Kind en Gezin richtte aan de organisatoren van kinderopvang, wordt nu aangekondigd dat zij vanaf 1 april aanstaande scores zullen krijgen voor hun pedagogische aanpak. De pedagogische kwaliteit wordt gemeten aan de hand van zes dimensies: welbevinden, betrokkenheid, emotionele en educatieve ondersteuning, omgeving en omgaan met gezinnen. Op elk van die dimensies krijgen de kinderopvanginitiatieven een score van 1 – onvoldoende – tot 4, wat uitstekend betekent. Initiatieven die een 1 scoren, zullen worden begeleid en opgevolgd, en zullen, indien er geen beterschap wordt vastgesteld, een aanmaning krijgen.
Minister, kunt u meer toelichting geven bij de pedagogische norm die werd uitgewerkt? Kunt u ook meer toelichting geven bij de maatregelen die worden genomen indien een kinderopvanginitiatief niet voldoet aan de pedagogische norm? Wat houden begeleiding en opvolging desgevallend in? Wat zijn de gevolgen voor de opvanginitiatieven die een aanmaning krijgen? Hoe wordt omgegaan met initiatieven die een score 2 krijgen? Hoe worden de diensten voor kinderopvang betrokken bij de begeleiding die kinderopvanginitiatieven mogelijk nodig hebben om te voldoen aan de pedagogische norm? Hoe en wanneer worden de pedagogische norm en de bijbehorende manier van evalueren ook geëvalueerd? Wanneer wordt een nieuwe bevraging, volgend op de nulmeting, gepland?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het MeMoQ-project werd uitgevoerd in opdracht van Kind en Gezin door de Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek onder leiding van professor Michel Vandenbroeck van de Universiteit Gent, in samenwerking met het Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs onder leiding van professor Ferre Laevers van de KU Leuven.
Het had de volgende grote doelstellingen: het construeren van een pedagogisch raamwerk voor de kinderopvang van baby’s en peuters, het uitvoeren van een wetenschappelijke nulmeting van de kwaliteit in de Vlaamse kinderopvang en het uitwerken van een monitoringinstrument en een zelfevaluatie-instrument. Met het oog op de uitvoering van artikel 31, paragraaf 3, van het vergunningsbesluit werd tevens aan de onderzoekers in het kader van het MeMoQ-project gevraagd een aantal principiële uitgangspunten en adviezen te geven die van belang zijn bij het uitwerken van een beleid inzake monitoring.
Op basis van deze ervaringen uit het MeMoQ-project en de internationale literatuur ter zake hebben de onderzoekers de volgende adviezen geformuleerd. Normering moet meer zijn dan een cesuur. De essentie van een beleid inzake pedagogische kwaliteit is niet het zetten van een cesuur over wat net wel of net niet voldoende is, maar wel het bevorderen van de kwaliteit. De normering moet met andere woorden in de eerste plaats aanzetten tot kwaliteitsverbetering en moet een goede kwaliteit helpen borgen, maar moet ook handhaven inzake dat wat ondermaats is. De normering van de pedagogische kwaliteit is daarom het best een dynamisch en gelaagd gegeven, veeleer dan een enkelvoudige boven- of ondergrens.
Pedagogische kwaliteit bestaat uit meerdere dimensies: welbevinden en betrokkenheid van de kinderen, emotionele en educatieve ondersteuning door de kinderbegeleiders, de omgeving en de gezinnen en diversiteit. Bij de dimensies staan de ervaringen van de kinderen centraal, evenals de manier waarop de volwassenen met hen omgaan. De vaststellingen per dimensie moeten verder worden meegenomen bij de monitoring om zichtbaar te kunnen maken waar het goed zit met de pedagogische kwaliteit en wat er ter bevordering van de kwaliteit kan worden ondernomen, maar evenzeer worden de verschillende dimensies meegenomen als het noodzakelijk is om het proces van handhaving op te starten, om zo genuanceerd adviezen te kunnen geven over waar het goed zit en waar bijsturing noodzakelijk is.
Pedagogische kwaliteit is evenwel geen optelsom. Bij de normering kijkt men naar elke score afzonderlijk. Er is ook geen hiërarchie tussen de dimensies van pedagogische kwaliteit: elke dimensie is even belangrijk. Er worden genuanceerde adviezen gegeven op basis van een asymmetrische vierpuntenschaal. Die geeft niet alleen aan wat onvoldoende is en neemt geen genoegen met wat nipt voldoende is, maar biedt ook duidelijke perspectieven voor kwaliteitsbevordering, en ze kan ook excellentie waarderen.
Deze principes en adviezen van de onderzoekers werden opgevolgd en lagen aan de basis van de pedagogische norm zoals die nu voorligt. In de praktijk zal het opvolgen van de scores 1 en 2 op de vierpuntenschaal er als volgt uitzien. Een score van 2 op 4 staat voor: de gemeten kwaliteit was nipt voldoende. Als men die score krijgt, zal Kind en Gezin vragen een inspanning te doen om elke score 2 te verhogen naar een score 3. Het is de verantwoordelijkheid van de organisator om dit aan te pakken. Kind en Gezin zal in deze fase geen documenten opvragen om na te gaan of er daadwerkelijk inspanningen gebeuren. Zorginspectie kan tijdens een opvolgingsbezoek de inspanningen bevragen. Zowel Zorginspectie als Kind en Gezin stimuleren het gebruik van het zelfevaluatie-instrument als hulpmiddel voor kwaliteitsverbetering.
Een score 1 op 4 staat voor: de gemeten kwaliteit is onvoldoende. Er wordt vanuit Kind en Gezin, net zoals bij andere ernstige tekortkomingen in het voldoen aan vergunningsvoorwaarden, een opvolgingstraject opgestart in functie van het bevorderen van de pedagogische kwaliteit. Concreet zal er met een voortraject en een plan van aanpak worden gestart. Indien de organisator niet werkt aan kwaliteitsverbetering, kan een volgende stap in het traject volgen, die ook bij het niet opvolgen van andere ernstige tekortkomingen wordt gehanteerd. Op dit vlak wordt er met andere woorden niet afgeweken van de procedure die reeds gangbaar is in het geval van ernstige tekortkomingen. Zowel Zorginspectie als Kind en Gezin stimuleren het gebruik van het zelfevaluatie-instrument als hulpmiddel voor kwaliteitsverbetering.
Ondertussen is gestart met een breed sensibiliseringstraject voor de kinderopvangsector met als doel de visie inzake pedagogische kwaliteit te verankeren, en worden er initiatieven genomen om, naast de kinderopvangsector zelf, prioritair de pedagogische ondersteuners te ondersteunen bij het werken met het zelfevaluatie-instrument. Het zijn immers de pedagogische ondersteuners die ervoor zullen instaan om op de werkvloer, samen met de opvanglocatie aan de slag te gaan in functie van het verbeteren van de kwaliteit, met als belangrijkste hulpmiddel het zelfevaluatie-instrument. Zo zullen er bijvoorbeeld inspiratiedagen met praktische tips en workshop worden georganiseerd zodat organisatoren, kinderbegeleiders en ondersteuners aan de slag kunnen gaan met het zelfevaluatie-instrument.
Twee jaar na de inwerkingtreding van de pedagogische norm zal het werken met de pedagogische norm, en in het bijzonder het werken met een inspanningsverbintenis bij een score 2, worden geëvalueerd door Kind en Gezin en zal worden nagegaan of ook de aanpak van de opvolging een aanpassing vereist of vraagt. In functie daarvan zal vanaf 1 april 2018 tot in 2020 alle noodzakelijk informatie worden verzameld, zoals de gemeten scores, of er andere tekortkomingen en/of aandachtspunten in de opvanglocatie op te merken waren naast de scores 1 of 2 voor de dimensies van pedagogische kwaliteit, of er een plan van aanpak werd ingediend en of dat werd uitgevoerd enzovoort.
Omdat dit voor alle betrokkenen, dus de kinderopvangsector, de pedagogische ondersteuners, Zorginspectie en Kind en Gezin, nieuwe materie is, is het van belang dat elkeen de tijd krijgt om vertrouwd te raken met het nieuwe pedagogische referentiekader en de nieuwe instrumenten. Een nieuwe meting is om die reden dan ook nog niet meteen aan de orde.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitvoerig antwoord. Ik denk dat het essentiële natuurlijk is dat de kwaliteit van de educatieve functie stelselmatig omhoog wordt getild, en dat we dat samen met alle actoren binnen de sector proberen te doen. U hebt vorige keer, toen in mei, ook uitdrukkelijk onderstreept dat het allemaal bottom-up mee moet gebeuren. U verwijst ook nu weer diverse keren naar het zelfevaluatie-instrument waarmee organisatoren aan de slag moeten gaan en de manier waarop dan nadien de terugkoppeling en de begeleiding zullen gebeuren. Ik noteer dat er nog niet dadelijk een nieuwe nulmeting wordt gepland, net omdat men eerst wil zien wat de effecten zijn van het traject zoals het nu wordt gehanteerd. Wordt daartoe dan het traject zelf blijvend onder de loep genomen? Wanneer zal er eventueel dan een beslissing daaromtrent worden genomen?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik ben vooral tevreden om te horen dat u heel het systeem van de pedagogische norm en de evaluatie daarvan beschouwt als een dynamisch systeem. Ik ben altijd bang dat men te rigide zal zijn inzake inspectie en toezicht, dat men dan toch weer zal eindigen bij het afvinken van lijstjes, maar zoals ik het van u hoor, is het een systeem waarbij een inbreng door alle betrokken partijen eigenlijk noodzakelijk en ook gewenst is.
Een element dat ook belangrijk is voor ons – maar ik denk dat dat eigenlijk pas aan bod zal komen na verloop van de evaluatie – is of dit systeem, dat me een goed systeem lijkt, ook daadwerkelijk bijdraagt tot het verhogen van die pedagogische norm. Zoals u ook zei, zal er echter de nodige tijd overheen moeten gaan voor men dat daadwerkelijk kan meten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Pedagogische kwaliteit is uiterst belangrijk. Daarom vind ik dit ook een goed initiatief. Nu merk ik wel dat daar op de werkvloer enige zenuwachtigheid over bestaat. Ik zou dan ook toch wel willen vragen om die initiatieven die het nodig hebben, echt wel goed te begeleiden.
Minister, hebt u er ook een zicht op hoeveel organisatoren de afgelopen tijd daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van MeMoQ om een zelfevaluatie te doen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste moeten we opvragen bij Kind en Gezin. Dat gegeven heb ik hier niet.
Misschien toch een paar reacties. Ik denk dat de voorbereiding van dit instrument bijzonder grondig is gebeurd, en dat daar ook heel veel partijen vanop het terrein bij betrokken zijn, vanuit alle mogelijke vormen van kinderopvang. In die zin denk ik dat ik mag zeggen dat het evenwicht wel degelijk aanwezig is tussen wat het verwacht van de voorzieningen of de dienst of de opvang en wat het aan meerwaarde biedt.
Mevrouw Jans, ik kan u geruststellen. Er is heel veel aandacht besteed aan het dynamische karakter daarvan. Men zorgt er ook voor dat er uiteraard bij de start helemaal geen repressief sfeertje rond is gaan hangen. Ik kan alleen maar ook bevestigen dat er wel degelijk zal worden geïnvesteerd en is geïnvesteerd in de begeleiding van de initiatieven op het terrein. Natuurlijk, de eerste groep die ermee heeft gewerkt, behoorde tot de ‘believers’, die ermee aan de slag wilden gaan. Nu wordt dat uitgerold en komt er natuurlijk een veel breder veld in beeld.
Zoals ik heb aangegeven, wordt er toch wel echt ingezet op het geven van voldoende opleiding en begeleiding, vooral voor het gebruik van het zelfevaluatie-instrument.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De manier waarop dit tot stand is gekomen, wordt heel algemeen gedragen. De doelstelling, namelijk met de voorzieningen, de initiatiefnemers en Kind en Gezin via de pedagogische norm te komen tot meer kwaliteit binnen de kinderopvang, is heel goed. We hopen dat binnen afzienbare tijd blijkt dat dit de nodige resultaten aflevert. We kunnen daar ongetwijfeld nog op terugkomen op een moment dat zou worden beslist om een nieuwe meting te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.