Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, collega’s, we hebben er verleden week nog een interessante hoorzitting annex gedachtewisseling over gehad. Recent publiceerde de Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid (SAR WGG) een advies voor een oproep voor een Vlaamse gezondheidsdoelstelling over het verkleinen van de sociale ongelijkheid in gezondheid en welzijn, waarin zij de verschillende overheden in dit land, dus ook Vlaanderen, wil aansporen tot actie om de gezondheidskloof te verkleinen tegen 2030.
De SAR WGG vertrekt van de vaststelling – en die is overigens niet nieuw – dat er een significant verschil is in het aantal gezonde levensjaren naar opleidingsniveau, alsook dat er op verschillende niveaus een behandelingskloof is op basis van sociale indicatoren. Ik geef een concreet voorbeeld, dat ons de ogen moet openen of dat al gedaan heeft. Het voorbeeld noopt tot reflectie en actie. Een man van 25 jaar met een laag opleidingsniveau heeft gemiddeld nog 28 gezonde levensjaren. Met andere woorden, vanaf het 53e levensjaar zal hij wellicht een ernstige medische klacht ontwikkelen. Daartegenover staat dat dezelfde man van 25 jaar, maar in dit geval hoogopgeleid, gemiddeld nog 46 gezonde levensjaren heeft, of rond de leeftijd van 71 jaar een ernstige klacht ontwikkelt.
De oorzaken daarvan zijn velerlei: hoogopgeleiden houden er een gezondere levensstijl en meestal ook een gezondere vrijetijdsbesteding op na, terwijl ze vaker gespaard worden van fysiek belastend werk. Ook is er een tendens of vaststelling dat hoger opgeleiden gezonder eten dan personen met een laag opleidingsniveau. Daar kan er een verband zijn met het beschikbare inkomen en de vaststelling dat gezonde maaltijden niet altijd, maar toch nog vaak duurder uitvallen dan maaltijden met bijvoorbeeld een ander niveau van verzadigde vetten. Ook maken personen met een hoger opleidingsniveau vaker en beter gebruik van het preventief gezondheidsbeleid en van het aanbod op de eerste lijn. Dat is het zogenaamde mattheuseffect dat we ook daar kunnen vaststellen en waarover we het verleden week even hebben gehad.
Door hogere verbale vaardigheden is er ook minder kans dat gezondheidsproblemen van hoogopgeleiden bijvoorbeeld bij de huisarts onder de radar blijven en aldus verergeren. En ook psychische problemen, stoornissen waarvan wel eens gezegd wordt dat ze vooral hoger opgeleiden treffen wegens van stressvol werk, komen meer voor bij lager opgeleiden. De SAR WGG plaatst het aantal laagst geschoolden met een psychische problematiek op 46 procent, terwijl het voor hoger opgeleiden slechts 25 procent bedraagt. Dat zijn twee hoge cijfers. Deze vaststellingen verdienen blijvende, of zelfs meer, aandacht. De toelichting die we daarover verleden week hebben gekregen in de commissie was nuttig en zeer verhelderend.
Minister, in die optiek behoeft het dan ook weinig betoog dat de SAR WGG, ons inziens terecht, een daling van de gezondheidskloof met 25 procent tegen 2030 bepleit. Die doelstelling zou volgens de internationale standaarden haalbaar moeten zijn. Het is een maatschappelijke uitdaging die we ons inziens ook solidair moeten aanpakken.
Minister, ik heb twee concrete vragen. Hoe staat u tegenover de analyse inzake de gezondheidskloof zoals voorgesteld in het advies van de SAR WGG? Deelt u de analyse? Als we het eens zijn over het probleem, dan is dat al een begin. Ik denk dat u daarover een uitspraak zou moeten kunnen doen. Zult u de transversale doelstelling om de gezondheidskloof met 25 procent te verlagen tegen 2030 onderschrijven? En zo ja, welke acties zult u hiervoor concreet en op korte termijn in het vooruitzicht stellen om die doelstelling tegen 2030 te bereiken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, niemand trekt in twijfel dat er gezondheids- en welzijnsverschillen zijn die samengaan met de sociaal-economische positie van mensen. Ook de conceptnota van de Vlaamse Regering, ‘Zorg en Samenleven in 2050’, stelt dat welzijn en gezondheid sociaal en economisch worden bepaald in die mate zelfs dat de World Health Organization (WHO) vraagt om welzijn en gezondheid consequent als sleutelelementen op te nemen in alle beleidsbeslissingen. Dat zit ook vervat in de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen 2030 van de Verenigde Naties.
We vinden het uiteraard belangrijk dat de gezondheidskloof verkleint. Hiervoor is er nood aan een geïntegreerd beleid, over alle beleidsniveaus en beleidsdomeinen heen. De gezondheidsdoelstelling om de gezondheidskloof te verkleinen, overschrijdt dan ook niet enkel mijn bevoegdheden, Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, maar omhelst ook veel bevoegdheden waarvoor we in Vlaanderen niet bevoegd zijn, zoals bijvoorbeeld inkomenspolitiek, sociale zekerheid enzovoort. In die zin ben ik niet echt overtuigd van het feit dat het formuleren van een Vlaamse gezondheidsdoelstelling op zich, zoals voorgesteld door de SAR, de meest aangewezen weg is. Veel beter zou het zijn een door meerdere overheden gedragen doelstelling te onderschrijven. Dat zou een veel nuttigere suggestie zijn.
Zo liggen belangrijke hefbomen en bevoegdheden, maar ook data om de evolutie van de doelstellingen op te volgen, op het federale niveau. Dergelijke voorstellen moeten dus interadministratief worden uitgewerkt, bijvoorbeeld in een Instituut voor de Toekomst, en moeten in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid worden besproken.
Het is geen goede optie om de problematiek enkel vanuit Vlaanderen op te volgen, tenzij de focus van de doelstelling wat dat betreft zou zijn verscherpt of zich zou toespitsen op dingen die zich inderdaad binnen de Vlaamse bevoegdheden, zij het horizontaal en in verschillende beleidsdomeinen, situeren.
Een gezondheidsdoelstelling zoals die vandaag bestaat in het kader van het Preventiedecreet, streeft reeds naar ‘Health in All Policies’ op het Vlaamse niveau. Dus, die boodschap die ook in het advies van de SAR zit om dat intersectoraal en op een horizontale manier te doen, is een houding die inderdaad ook in het Vlaamse Preventiedecreet wordt aangenomen als uitgangspunt. Daarom moeten de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen ook door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd. De jongste, hernieuwde gezondheidsdoelstelling inzake gezond leven heeft het ‘Health in All Policies’-principe bij uitstek ingeschreven via het setting- of levensdomeingericht werken. In die jongste strategische doelstelling zijn die ideeën van ‘Health in All Policies’, en het feit dat dat ook over beleidsdomeinen gaat buiten Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, uiteraard wel degelijk expliciet ook ingeschreven. Mijn ervaring is dat, als je dergelijke terechte ambitieuze beleidsdoelstellingen wilt realiseren, die zo veel een appel doen op zo’n verscheidenheid aan bevoegdheidsniveaus en beleidsdomeinen, dat moet vertrekken van een gedragen, collectief onderschrijven van een initiatief. De vraag is maar of dat op dit moment in de legislatuur nog echt realiseerbaar is. Uiteindelijk, als je kijkt naar de gezondheidsdoelstellingen die wij in de loop van de voorbije jaren hebben geformuleerd, dan is daar een zeer intensief traject aan voorafgegaan, waarbij het draagvlak en de betrokkenheid van zo veel stakeholders als een cruciale succesfactor wordt benoemd. Als je zo’n ambitieuze doelstelling wilt realiseren, dan moet je toch kunnen vertrekken vanuit de politieke en maatschappelijke bereidheid om daar inderdaad een gezamenlijke doelstelling van te maken.
Dit gezegd zijnde, nemen we binnen de bevoegdheid de verantwoordelijkheid uiteraard ook wel op. Ik geef enkele voorbeelden. Kind en Gezin heeft in het kader van de preventieve gezinsondersteuning een belangrijke opdracht bij het vroegtijdig detecteren en aanpakken van de sociale gradiënt. Zorg en Gezondheid richt weldra een Vlaamse werkgroep proportioneel universalisme op in het kader van de uitvoering van het Strategisch Plan ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’, en dit ter uitvoering van de Vlaamse gezondheidsdoelstelling ‘Gezonder leven’. Ook bij andere hervormingen, zoals bijvoorbeeld die van de eerste lijn, investeren we in onder andere toegankelijkheid en zorggeletterdheid. Wat zorggeletterdheid betreft, subsidiëren we bijvoorbeeld Gezondheid en Wetenschap om toegankelijke en op wetenschap gebaseerde gezondheidsinformatie te geven. Met de Vlaamse sociale bescherming dragen we dan weer bij tot de financiële toegankelijkheid van de zorg. Ik gaf enkele voorbeelden. Die lijst is niet exhaustief, maar toont wel aan dat we de thematiek uiteraard wel belangrijk vinden en op onze agenda hebben staan.
De heer Bertels heeft het woord.
Dank u wel, minister. De sociale gradiënten aanpakken, de sociale ongelijkheden aanpakken, dat vereist inderdaad een aanpak op verschillende beleidsdomeinen. Daarom wordt het ook een horizontale gezondheidsdoelstelling genoemd, zowel door de SAR als in de discussie die we hebben gehad. Die transversale gezondheidsdoelstelling lijkt me nodig. U bent het ook eens met de analyse dat er iets aan moet gebeuren, dat de gezondheidskloof nu te groot is. Wat ons betreft, zou het dus niet misstaan dat Vlaanderen ter zake als eerste een initiatief neemt om een, zoals u dat zei, gedragen en collectieve basis te creëren. Vlaanderen kan nu al starten met het traject voor een transversale gezondheidsdoelstelling binnen de Vlaamse bevoegdheden, en daarna kan het in overleg treden, zoals u zelf aangeeft, via de IMC Volksgezondheid, met andere overheden die ook een bevoegdheid hebben ter zake. Het staat immers buiten kijf dat andere overheden ter zake ook een bevoegdheid hebben. Het is echter niet omdat we samen bevoegd zijn dat we niet gewoon met het proces moeten starten. Onze vraag blijft dus toch om zeker met dat proces te starten, zodat de ene niet moet wachten op de andere. U weet ook dat de federale overheid denkt over het implementeren van gezondheidsdoelstellingen op basis van de methodiek die Vlaanderen al heeft gehanteerd.
Dan heb ik nog een bijkomend specifiek vraagje voor u. U somt een aantal zaken op die u doet binnen de Vlaamse bevoegdheden, maar de specifieke vraag is of u nog bijkomende acties hebt om dat mattheuseffect in de eerstelijnsgezondheidzorg, ook in het preventieve gezondheidsbeleid, waarvoor Vlaanderen bevoegd is, beter aan te pakken. Zoals de SAR het uitdrukte: hoe kunnen we meer en beter investeren in preventie en gezondheidsbevordering op maat? Dat kan dan zijn in de brede betekenis, bijvoorbeeld ook in de geestelijke gezondheidszorg.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik wil collega Bertels bedanken voor de vraag. Ik herinner me de levendige discussie van vorige week, met een heel interessante inbreng van de mensen van de SAR. Ik denk dat iedereen toen de strategische meerwaarde van het werken met gezondheidsdoelstellingen heeft onderschreven. Vlaanderen doet dat al heel lang inzake het preventiebeleid. Er was vorig jaar een symposium waaruit bleek dat de andere landsgewesten daarin achterblijven. Het heeft dan toch het grote voordeel dat we daarin al een aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt. Ik treed de minister echter bij dat we nu niet halsoverkop nog in het laatste actieve jaar van deze legislatuur zo’n belangrijk thema moeten uitwerken. Ik ga er echter mee akkoord dat een aanzet misschien geen kwaad kan. Daar is vorige week ook over gesproken. Het wordt hoog tijd dat dit federaal ook gebeurt, want, zoals vorige week ook gezegd, daar worden beslissingen inzake zowel preventieve als curatieve gezondheid toch nog altijd heel sterk genomen op basis van ‘trade-offs’ tussen belangengroepen, zowel corporatistische als middenveldorganisaties. Zo wordt ons beleid nu al dertig, veertig jaar gestuurd. Minister, u vindt in ons dus een bondgenoot voor een strategisch-beleidsmatig onderbouwde gezondheidsdoelstelling. Wat de inhoudelijke invulling daarvan betreft, geeft u een aantal concrete zaken aan, maar het is vorige week toch ook weer gebleken dat de financiële drempel er maar één is. Aangezien die in Vlaanderen in de eerste lijn nagenoeg is geruimd, verklaart die niet waarom die grote kloof er blijft.
Er zijn tegenwoordig belangrijke culturele, psychologische, administratieve en digitale drempels. De ‘health literacy’ is vorige week een paar keren vernoemd, de gezondheidswijsheid. Recente studies uit Nederland tonen aan dat het zelfbeeld van mensen uit kansengroepen heel determinerend is. Ik geef het voorbeeld van tabaksgebruik. Die mensen identificeren zich met hun rookgedrag. Zeggen dat ze niet mogen roken, is eigenlijk een aanslag plegen – dat komt uit recente doctoraatstudies – op hun eigenbeeld. Dat is niet zo evident te keren met goedbedoelde maatregelen die worden opgelegd van bovenaf.
U vindt in ons een bondgenoot, maar ik blijf erbij – u weet dat mijn partij er voorstander van is om al die bevoegdheden te bundelen zonder dat we daarvoor in een rondje communautair armworstelen moeten vervallen – dat we al deze bevoegdheden op termijn best inbedden in de gemeenschappen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
We hebben vorige week inderdaad deze discussie gevoerd. Het was heel duidelijk dat deze problematiek niet beperkt is tot gezondheid en welzijn op één niveau. Een gezondheidsdoelstelling moet niet op één niveau worden geformuleerd. Het moet eerder een interfederale gezondheidsdoelstelling zijn. Dit is een onderwerp dat op de interfederale interministeriële conferenties door de ministers van Armoede zou moeten worden opgenomen. Zij zullen dan elk op hun niveau moeten samenwerken met de collega's van hun regering.
Dat betekent natuurlijk niet dat we geen bijkomende stappen moeten nemen. Ik denk daarbij vooral aan investeren in gezondheidswijsheid, maar ook gebruikmaken van nudging en het verder informeren en sensibiliseren van groepen die we vandaag minder makkelijk bereiken.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We hebben hier vorige week inderdaad een boeiende gedachtewisseling over gehad. Een aantal van mijn argumenten van vandaag zijn zaken die al aan bod zijn gekomen. Ik vond het betoog van de SAR overtuigend. Ik zal een paar voorbeelden geven.
Ten eerste, er is het feit dat dit over verschillende bestuursniveaus heen gaat, zowel federaal, Vlaams als zelfs lokaal en ook over verschillende beleidsdomeinen. Dat was voor de SAR een van de hoofdargumenten om het net wel te doen, om ervoor te zorgen dat je doelstellingen hebt en dat je ze monitort. Zeker als je het Vlaams beleid neemt, heeft het met heel wat meer te maken dan enkel dit bevoegdheidsdomein. ‘Health in All Policies’ is ook vorige week aan bod gekomen. Net daarom zegt de SAR dat er echt moet worden ingezet op specifieke doelstellingen, zodat er heel gericht wordt gemonitord en op alle domeinen wordt ingezet. In alle andere domeinen en alle andere gezondheidsdoelstellingen komt er systematisch wel iets aan bod over sociale groepen. De SAR merkt bij elk advies, bij elke evaluatie dat dit een pijnpunt is, net die sociale kloof. Daarom moet er gericht en apart op worden ingezet. Ik vond dat een overtuigend pleidooi. Uw repliek daarop kan mij niet overtuigen om hun kracht niet te onderschrijven.
Hetzelfde geldt voor de verschillende bestuursniveaus. U zegt dat het federale niveau een grote rol heeft. Dat is absoluut waar. Vlaanderen zal dit niet alleen kunnen. Dat is ongelooflijk waar. Ik denk zelfs dat misschien België het alleen niet kan. Het gaat over iets heel fundamenteels waarbij we Europa nodig hebben en de lokale besturen, het geheel. Dat geldt echter ook voor andere gezondheidsdoelstellingen. De doelstelling met betrekking tot suïcidepreventie bijvoorbeeld kan ook niet door Vlaanderen alleen. Daar hebben we ook de federale overheid voor nodig en een goede geestelijke gezondheidszorg. Die verschillende bestuursniveaus zijn altijd nodig. Ik vind dat een te gemakkelijke paraplu om in ons land iets niet te doen. Als we dat gaan doen – onze staatstructuur is zo complex – dan zullen we heel veel niet meer kunnen doen. Dat zijn geen argumenten die mij overtuigen.
U zegt ook dat we het einde naderen van deze legislatuur en dat dit een lang traject vraagt. Dat is terecht. Dat wil wel zeggen dat er geen traject loopt. U hebt gelijk dat er heel veel stakeholders nodig zijn om dit te doen slagen. We mogen niet van u verwachten dat u nog tijdens deze legislatuur een afgewerkte gezondheidsdoelstelling hebt, maar we kunnen het wel in gang zetten. De stakeholders zitten ook in de SAR. Als zij op eigen initiatief dergelijk advies geven, dan ga ik ervan uit dat hier een breed gedragen vraag achter zit en dat de stakeholders in de sector daar voor een stuk in mee zijn. Het gaat daarom nog niet over alles en iedereen, maar dit is een signaal van onderuit dat men daarop wil werken. Als politiek moeten we dat signaal horen en moeten we een dergelijk traject durven op te zetten.
Misschien leidt dat niet tot de gezondheidsdoelstelling zoals die nu is vooropgesteld in het advies, maar het kan wel een start zijn, een manier om er dieper op in te zetten en om niet telkens weer bij iedere evaluatie vast te stellen dat onze preventieve gezondheidszorg net die doelgroepen niet bereikt en dat die mensen systematisch uit de boot vallen. We zien de situatie in onze regio slechter worden in plaats van beter. Dat was de realiteit die bleek uit de cijfers. We gaan er niet op vooruit, we gaan erop achteruit. Dit is een alarmkreet.
Ik hoop dat we er alsnog op kunnen inzetten. Desnoods zullen we met een initiatief vanuit het parlement – ik kijk naar de heer Bertels om eventueel een voorstel van resolutie in te dienen – het signaal geven dat, zelfs al is het het einde van de legislatuur, u het mandaat hebt van het hele parlement om hier toch mee aan de slag te gaan en de stenen te leggen zodat u tijdens de volgende legislatuur of eventueel uw opvolger daarop voort kan bouwen.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Minister, ik ben vorige week ook uitgebreid ingegaan op de toelichting van de SAR met tal van vragen die zeker niet allemaal beantwoord zijn. Uiteraard heeft de nota haar merites. We delen absoluut de bezorgdheid en de noodzaak om iets te doen aan die gezondheidskloof. We onderschrijven ook een aantal principes, bijvoorbeeld dat we niet mogen vervallen in een individueel schuldmodel, dat mensen niet mogen worden afgerekend op hun eigen gedrag, net wegens heel wat factoren zoals de sociale gradiënt.
We waren evenwel niet echt overtuigd van een afzonderlijke gezondheidsdoelstelling. Ik heb dat vorige week ook uitgelegd. Mensen stellen medische kosten uit wegens een gebrek aan inkomen of wegens andere drempels. Op die andere drempels wordt er al heel sterk gewerkt. Ik denk aan de gezondheidsdoelstelling met betrekking tot kankerpreventie, geïntegreerd breed onthaal, lokaal sociaal beleid. De lokale actoren worden hier ook genoemd. Er is de reorganisatie eerstelijnsgezondheidszorg. Er is de gezondheidsdoelstelling gezond leven waarin een van de principes proportioneel universalisme is. Ik heb gewezen op het nogal dubbel gebruik bij een nieuwe gezondheidsdoelstelling van een aantal zaken die recent op poten zijn gezet. We staan daar ten volle achter.
Ik ben ook meer overtuigd van interfederale samenwerking. Dat gaat niet over het zich verstoppen achter iets, integendeel. Als we voor een aparte gezondheidsdoelstelling gaan die dan moet leiden tot een strategisch plan waarin zowat alles aan bod komt – het gaat dan niet meer over preventieve gezondheidszorg alleen –, dan is dat een ‘remake’ van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Als ik eerlijk mag zijn, vind ik het bijzonder jammer dat het traject op deze manier is gelopen. Inhoudelijk is dit een zeer waardevolle redenering die ook goed onderbouwd is. Ik heb daar eigenlijk veel bewondering voor. Iedereen die denkt dat dit nog gerealiseerd kan worden, mag mee nadenken over de vraag hoe dit nog een draagvlak kan krijgen. De beleidsbrief 2017-2018 is goedgekeurd, alsook de begroting.
De keren dat ik het voorrecht heb gehad om aan te kondigen dat we een nieuwe gezondheidsdoelstelling gingen maken, zijn zeer uitzonderlijke piekmomenten in het politieke beleid. Dat wordt niet zomaar gedaan omdat iemand dat vraagt. Dat vraagt een enorme voorbereiding. Het is een afweging. We kunnen daar niet elke vijf voet mee aan de slag: het moet selectief gebeuren.
Iedereen die de beleidsbrief zag, wist dat de grote trajecten van de gezondheidsdoelstellingen met de laatste strategische doelstelling voor deze legislatuur, gelopen zijn. We zullen nog een aantal zaken doen met betrekking tot seksuele gezondheid bijvoorbeeld. Dat zit in de pijplijn, maar er komt geen nieuw traject van een strategische gezondheidsdoelstelling, conform het decreet. Waarom niet? Dat is zo'n massief en iedereen erbij betrekkend traject, dat dit niet wordt beslist op een blauwe maandag. Het is iets dat moet zijn ingebed en voldoende geprioriteerd.
Iedereen heeft de beleidsbrief gelezen die hier uitvoerig is besproken. Dit zit niet in het traject voor 2018. Als u naar de agenda van de welzijns-, volksgezondheids- en gezinsdomeinen kijkt, dan zit er nog heel wat in het traject zoals het groeipakket, de Vlaamse sociale bescherming, de hervorming van de eerstelijnszorg. Elk redelijk mens weet dat het niet evident is om in die omstandigheden nog maar eens een nieuwe prioriteit van de prioriteiten te maken.
Ik betwist het inhoudelijke karakter van deze gezondheidsdoelstelling niet, integendeel. Het is wel een massieve doelstelling die heel veel betrokkenheid vraagt, niet alleen van het eigen domein maar ook van de andere Vlaamse domeinen en zelfs van de andere bestuursniveaus. Dat veronderstelt dat dit traject in de politieke agenda wordt geschoven op het moment dat er een redelijke kans is dat daaromtrent randvoorwaarden kunnen worden gedefinieerd om er een geloofwaardig traject van te maken dat ten minste ook nog enige impact zal hebben.
Mijnheer Bertels, het is voor mij niet moeilijk om hier vandaag te zeggen dat we eraan zullen beginnen. Eer we rond zijn met de eerste fase, is het de tweede helft van 2019. We moeten met zoveel partijen spreken. Ik vind het jammer dat er niet is gezocht naar een formule om dit op zijn minst op een realistische manier – realistisch met voluntarisme – in een traject te brengen. Daarom kijk ik er met gemengde gevoelens naar.
Uiteraard doen we er al een aantal dingen uit, zoals het vormen van eerstelijnszones, het leggen van de link tussen de welzijns- en zorgsector, het ontsluiten van de eerste lijn voor ambulante en laagdrempelige geestelijke gezondheidszorg, het financieren van gezondheid en wetenschap. Er zijn zoveel initiatieven die we nemen, net omdat we van oordeel zijn dat er een gezondheidskloof is en dat we daar vanuit onze bevoegdheden absoluut een verantwoordelijkheid in moeten nemen. Het meest ideale der werelden zou zijn dat al degenen die nu pleiten voor een grootschalig traject, ervoor zorgen dat als ze geroepen zijn om een regeerakkoord te maken – en liefst op de twee niveaus – dit inschrijven zodat we daarmee aan de slag kunnen gaan, dat we in het Instituut voor de Toekomst – waar we als Vlaamse Gemeenschap absoluut vragende partij voor zijn – elkaar vinden en afspreken dat we ons samen scharen achter dergelijke doelstelling.
Mevrouw Van den Brandt, het is heel juist dat we bij het werken met gezondheidsdoelstellingen nooit loepzuivere bevoegdheden kunnen scheiden. Het zou intellectueel oneerlijk zijn om te doen alsof dat er geen belendende bevoegdheden zijn op het federale niveau, ook als het gaat over voeding en beweging. Daarop wachten is ook niet de meest verstandige optie. We moeten inderdaad manoeuvreren en initiatieven nemen, maar in dit geval is de ambitie zo breed en is het zo evident dat dit op veel domeinen in een traject moet worden meegenomen. Deze gezondheidsdoelstelling gaat veel breder. Het is eigenlijk een half regeerakkoord dat gemaakt moet worden. In die zin is het momentum niet zo optimaal in de levensduur en de cyclus van de regering. Hadden we dit in het regeerakkoord staan en hadden we daarvoor een traject kunnen lopen, dan was dat een ander moment geweest.
Ik zeg dat niet graag omdat ik inhoudelijk veel begrip heb voor de verontwaardiging en de bezieling in de redactie van de tekst. Men moet wel aanvaarden dat dit niet iets is waarbij men de Vlaamse minister van Volksgezondheid aanspreekt om een doelstelling te realiseren waarvan iedereen beseft dat dit zich nauwelijks of maar voor een zeer beperkt stuk binnen de WVG-bevoegdheden bevindt. Er is daarvoor een draagvlak en een commitment nodig. Ik vind het – ik heb dat trouwens gezegd aan de vertegenwoordigers van de SAR – intellectueel niet echt correct om daar de Vlaamse minister van Welzijn voor aan te spreken, alsof die verantwoordelijk is voor het feit of we erin slagen een gezondheidsdoelstelling met dermate omvang te realiseren. Dat vraagt een andere politieke besluitvorming en een veel duidelijker moment waarop de betrokken bevoegdheden kunnen worden samengebracht.
Ik eindig met nogmaals te zeggen dat dit er ons niet van mag weerhouden om te doen wat we kunnen en moeten doen binnen de Vlaamse overheid en binnen onze specifieke bevoegdheden. Ik geef het voorbeeld van de doelstelling met betrekking tot gezonde levensstijl.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik neem aan dat u het meent als u zegt dat u de analyse van de gezondheidskloof deelt zoals ze door de strategische adviesraad is gemaakt en dat u ervan uitgaat dat die gezondheidskloof moet worden weggewerkt. Iedereen is het eens over de strategische meerwaarde van de methodiek van een gezondheidsdoelstelling. We moeten het signaal van het veld ter harte nemen. Dan zeggen dat dit maar in het regeerakkoord had moeten worden opgenomen omdat je er anders niet aan kunt beginnen, vind ik een zwaktebod. Minister, ik neem aan dat u nog andere maatschappelijke noden die niet in het regeerakkoord staan, zult aanpakken.
U zegt dat u dit nu niet meer kunt doen omdat de legislatuur op zijn einde loopt met nog maar een jaar te gaan. Er zijn nog een heel aantal projecten van u – om het ontwerp van decreet op de kinderbijslag niet te noemen – die ook pas in werking treden in 2019. U vindt dit een argument om er niets meer aan te doen. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Wij hebben gevraagd om daar een aanzet toe te geven. Bent u daar alleen voor bevoegd? Natuurlijk niet. Kunt u een aanzet geven? Natuurlijk wel. Maar zelfs dat vindt u blijkbaar een pas te ver op meer dan een jaar voor het einde van de legislatuur. U wilt geen traject meer starten om de methodiek van een gezondheidsdoelstelling te gebruiken voor deze maatschappelijke nood. Uw strategische adviesraad zegt dat u eraan moet beginnen, want als u wacht tot de volgende legislatuur – wie de minister dan ook mag zijn – dan zullen we 2030 niet meer halen en zullen we het naar 2035 verleggen.
Ik neem aan dat u het belang van het minder breed maken van de gezondheidskloof onderschrijft en dat we daar nu aan moeten beginnen. We moeten daar in solidariteit aan werken, niet in een individueel schuldmodel. We moeten een draagvlak creëren, maar u zult dat niet doen en zegt dat u een jaar niets meer zult doen omdat het bijna verkiezingen zijn. Dat is geen consistent beleid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.