Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de plannen van de Vlaamse universiteiten om de academische kalender te hertekenen
Vraag om uitleg over de mogelijke hervorming van het academiejaar
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over de nieuwe indeling van het academiejaar in het hoger onderwijs. Het gaat eigenlijk over een voorstel om de indeling nogmaals te veranderen. Het is nog niet dé nieuwe indeling, het is een voorstel dat circuleert.
In een nota die onder andere De Standaard kon inkijken op woensdag 31 januari, staat een scenario om het academiejaar zoals we het in de huidige vorm kennen, grondig aan te passen. Het eerste semester, inclusief de examens, zou dan starten op 1 september en eindigen vóór de kerstvakantie. Het tweede semester zou starten na de kerstvakantie en, inclusief examens, lopen tot half mei. De tweede zittijd zou een maand later starten, rond midden juni. Op die manier hebben de studenten een kerstvakantie waarin er niet moet worden geblokt – we veronderstellen dat ze in het dagelijks leven blokken en dan enkel moeten herhalen – en het uitzicht op een zomervakantie zonder tweede zit in september.
De woordvoerder van de UGent reageerde reeds op de uitgelekte nota door te stellen dat dit een van de pistes is die op tafel ligt en dat er meer duidelijkheid zou komen na het overleg dat half februari gepland staat – ondertussen is het ‘stond’ – met de overige universiteiten en hogescholen. Studenten vragen zich echter af of dit voorstel inderdaad haalbaar is en spreken zich meer en meer tegen dit voorstel uit.
Decretaal is bepaald dat het academiejaar een periode is van één jaar die ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint, en eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar. Het aanpassen van het academiejaar heeft volgens ons wel grote gevolgen. Decretaal gezien kan het, maar er zijn wel gevolgen, en niet enkel voor de onderwijsinstellingen zelf. In september worden er bijvoorbeeld veel opleidingen en bijscholingen voor academisch personeel aangeboden, congressen georganiseerd en de praktische schikkingen van het academiejaar gemaakt.
Ik denk vooral aan de flexibele trajecten en het administratief en technisch personeel (ATP), het ondersteunend personeel is dat. Als het academiejaar start op 1 september, moeten die mensen rond zijn met de volledige planning van alle roosters vóór 1 september. Hun vakantieperiode waarin ze met hun gezin op vakantie kunnen gaan, zou drastisch worden ingeperkt.
Het heeft gevolgen voor de studenten, die het aantal lesweken verminderd zien. Dat betekent een verhoging van de studiedruk in de overige weken. Daarnaast zijn er nog gevolgen in de ruimere periferie, ik denk aan vakantiejobs en inhaalcursussen. Studenten die stoppen in het secundair onderwijs, kunnen aan de universiteiten beginnerscursussen volgen om bij te benen. Wanneer moet dat dan gebeuren, in augustus?
Minister, hoe staat u tegenover de aanpassing van het academiejaar? Hoe beoordeelt u het gegeven dat dezelfde leerstof in minder lesweken zal worden aangeboden?
Was u aanwezig op het overleg van midden februari?
De heer De Potter heeft het woord.
Voorzitter, de context is reeds geschetst door de heer Daniëls. Er circuleren inderdaad voorstellen, ideeën en nota’s om de academische kalender te hertekenen, met een mogelijke start van het academiejaar op 1 september.
Deze wijzigingen hebben ongetwijfeld voordelen, zoals een gegarandeerde rustperiode op bepaalde momenten, maar ook nadelen. Er zouden bijvoorbeeld minder lestijden zijn om dezelfde hoeveelheid leerstof te verwerken en dus mogelijk verhoogde studiedruk.
Als we de pers mogen geloven, zou er half februari verder worden onderhandeld tussen de instellingen, de hogescholen en de studenten. Zoals u in een eerder antwoord al aangaf, heeft elke instelling binnen het decretaal kader van de Codex Hoger Onderwijs wel de vrijheid om een startdatum te bepalen en om het academiejaar zelf in te delen, maar evengoed gaf u aan dat een drastische hervorming van de academische kalender het best in een grondig overleg tot stand zou komen, waarbij zeker ook de studenten zouden worden betrokken. U gaf aan dat de instellingen het debat met elkaar voerden op fora als de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA).
Wat is de stand van zaken, minister, na de gesprekken van half februari? Wat is uw standpunt? Ziet u aandachtspunten met betrekking tot zo’n hervorming?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Het is een discussie die bijna elk jaar bij de start van het academiejaar wordt gevoerd: hoe moet een academiejaar eruitzien, wat is voor verbetering vatbaar? Dit academiejaar was het de KU Leuven die het startschot gaf. Rector Luc Sels wilde het academiejaar vroeger laten starten, zodat de eerste examenperiode voor de kerstvakantie al kan plaatsvinden. Als gevolg zou ook het tweede semester vroeger starten. Herexamens zouden al in juni ingepland kunnen worden.
De Codex Hoger Onderwijs laat ruimte voor de instelling om te kiezen wanneer zij het academiejaar start: ten vroegste op 1 september, ten laatste 1 oktober. Elke student heeft sowieso wel recht op twee examenkansen.
Daar kunnen we kanttekeningen bij maken. Wat doe je dan met uitwisselingsprogramma’s zoals Erasmus? Binnen veel opleidingen worden stages georganiseerd, hoe plan je die dan in?
Om een dergelijke hervorming te doen, moet de KU Leuven partners vinden. Zo heb je de verhouding tussen hogescholen en universiteiten, maar ook tussen de universiteiten onderling. Het is niet evident om als enige instelling een dergelijke hervorming door te voeren. Samenwerking is dus absoluut nodig. Bovendien zijn de studenten zelf niet meteen vragende partij. De Vlaamse Vereniging van Studenten schoof proactief enkele aandachtspunten naar voren. Naar aanleiding van deze discussie ging men in overleg binnen de VLIR en de VLHORA.
Ondertussen heeft de UGent een nieuwe nota opgesteld over een mogelijke hervorming van het academiejaar. Die ligt in dezelfde lijn als het voorstel van KU Leuven. Beide universiteiten trekken met hun plannen naar de andere instellingen in Vlaanderen. Ze hopen nog voor de zomer tot een akkoord te komen.
Ze stellen dat deze nieuwe indeling ervoor zou zorgen dat de studenten zeker zijn van minstens acht weken vakantie, rond de kerstperiode en in de zomer. Dat moet het stijgend aantal gevallen van studenten met stress en burn-outs inperken. Ook het personeel ziet een voordeel. Zij kunnen dan focussen op onderzoek of op het voorbereiden van cursussen. De lesweken nemen dan wel af en zouden intensiever worden, met minder focus op examens en meer permanente evaluatie.
Dergelijke hervormingen zijn echter niet zonder gevolgen. Dat hebben de collega’s al gezegd. Zo heeft het gevolgen voor de jobstudenten, voor de verhuur van koten en zelfs voor de festivalkalender. U zegde al dat een aanpassing een directe en grote maatschappelijke impact zou hebben. De Gentse Studentenraad reageert bezorgd op de verhoogde studiedruk. Zij overleggen de komende weken en maanden met het universitair bestuur over de nieuwe academische kalender en andere aspecten. Zij namen ondertussen een enquête af bij de studenten. De resultaten worden de komende dagen geanalyseerd en vormen een basis voor de onderhandelingen.
Wordt een mogelijke aanpassing van het academiejaar besproken binnen de VLIR en de VLHORA? Wat is daar de stand van zaken? Zal men nog voor de zomer tot een akkoord kunnen komen?
Hoe staat u tegenover deze hervorming? Welke rol neemt u op bij de onderhandelingen?
Minister Crevits heeft het woord
Dank u voor de vragen. Het zijn vragen die, dat voelen we, de universiteiten zwaar beroeren en die overal over de tong gaan. Zoals ik op 12 oktober 2017 al aangaf in deze commissie, in mijn antwoord op vraag nummer 89 van collega De Potter, vind ik het positief dat de instellingen onderzoeken in hoeverre de huidige organisatie van het academiejaar nog optimaal is binnen de onderwijscontext van vandaag.
Ik heb ook gelezen en begrepen dat men ondertussen zeer intensief diverse aspecten verder in kaart heeft gebracht en nog een aantal dingen gedetailleerder wil onderzoeken. Leden hebben er ook al op gewezen: vandaag is het zo dat elke instelling al heel wat autonomie heeft om het academiejaar in te vullen, uiteraard binnen een aantal krijtlijnen die door het decreet worden getrokken. In het decreet staat dat het jaar sowieso start tussen 1 september en 1 oktober. Je hebt daar dus een variëteit bij het kiezen wanneer je start. Er staat ook in het decreet dat elke student binnen één academiejaar recht heeft op twee examenkansen. Als u mij vraagt of het goed is dat dat een potpourri wordt, dan zeg ik: liever niet. Ik vind het sowieso nog altijd raadzaam dat universiteiten en hogescholen tot een afgestemde aanpak komen. Dat is in het belang van een vlotte heroriëntering van de studenten over verschillende opleidingen en instellingen.
Uiteraard is het ook van belang dat de instellingen hun eigen accenten kunnen leggen, en hun kalender ook kunnen laten sporen met hun onderwijsvisie. Er kan zeker ruimte zijn voor verschillende onderwijsvormen en evaluatiesystemen. Ik denk bijvoorbeeld aan werkplekleren, stages, permanente vorming, permanente evaluatie, ‘blended learning’. Dat kan dus wel een plaats krijgen, ook afhankelijk van de studierichting. Dat belet echter niet dat wat mij betreft over de globale indeling instellingen het best wel goede afspraken maken, zoals dat vandaag ook het geval is. Het is niet identiek, maar wel vergelijkbaar.
Ik heb wel gevraagd aan mijn mensen om eens te bekijken wat er vandaag eigenlijk al aan diversiteit is. Je ziet dan dat UHasselt er een beetje uit springt. Aan de UHasselt start men in sommige opleidingen al in de tweede week van september. Dit academiejaar was dat op 11 september. Aan de Universiteit Gent is het traditioneel pas op het einde van de maand, maar aan de faculteit geneeskunde heeft men daar vroeger introductiedagen. Er zijn nog een aantal voorbeelden, ook qua aanpak en indeling tijdens het jaar. Opnieuw aan de UHasselt heeft men kwartielen, kortere periodes van twee maanden telkens afgesloten met examens. Men werkt daar dus eigenlijk op een andere manier, en dat lukt toch.
Ik blijf uiteraard achter mijn pleidooi staan dat de universiteiten en hogescholen hun plannen gezamenlijk moeten bekijken. Ik ben bijzonder blij dat ze op 14 februari ook daadwerkelijk met elkaar overleg hebben gehad. Wat ik ook vooral van belang vind, is dat de studenten ter zake volop worden gerespecteerd. Ik heb begrepen dat op de vergadering op 14 februari de studenten ook aanwezig waren. Dat is op zich een goede zaak.
Ah, voilà, de student die aanwezig was, zit hier zowaar in de zaal. Dat was me nog niet bekend.
Wat zijn voor mij de aandachtspunten waarmee de VLUHR toch het best rekening houdt? Als je een academische kalender uitwerkt, moet je rekening houden met twee pijlers: een organisatorisch-administratief aspect en een onderwijskundig aspect. Vaak gaat de publieke aandacht alleen maar naar dat eerste: wanneer is het les, wanneer is de bloktijd, wanneer zijn de examens, wanneer is het vakantie? Die focus is echter natuurlijk ook een beetje te eenzijdig. De organisatorische aspecten zouden eigenlijk moeten volgen uit het onderwijskundige. Je hebt eerst je project, en dan ga je bekijken hoe je je jaar gaat organiseren.
De echte vragen zijn wat mij betreft de volgende. Welke periodes passen bij de manier waarop je wilt lesgeven: grotere blokken of kleinere gehelen? Wat is je visie op evaluatie? Wat is je visie op de tweede examenkans? Ik kom daar straks nog op terug. Er zijn ook de periodes die je voor andere zaken dan onderwijs wilt reserveren, bijvoorbeeld voor wetenschappelijk onderzoek.
Ik denk dat de instellingen hun plannen zelf ook vanuit die vragen vormgeven, maar van de buitenzijde bekijken we dat natuurlijk anders. Het inhoudelijke debat moet naast de decretale bepalingen worden gelegd, waarin iedere hervorming dan ook zal moeten passen. Het academiejaar blijft een jaar. Men moet ook zorgen dat de start plaatsvindt tussen 1 september en 1 oktober, en blijven verzekeren dat iedereen principieel recht heeft op twee examenkansen.
Ik vermoed dat de kern van het debat niet zozeer zal liggen bij de vraag wanneer men precies start, maar wel bij de vraag hoe je die tweede zittijd gaat timen. Ik ga ermee akkoord dat men het huidige concept van één herkansing voor het hele jaar in augustus-september eens gaat bekijken, want dat moment komt wel wat laat. Er is ook een grote afstand tussen het eerste semester en die tweede zittijd, met de examensessie van januari versus die van augustus. Na die tweede zit is er weinig tijd om eventueel te heroriënteren, omdat men de uitslag vaak pas half september heeft en het nieuwe academiejaar vrijwel meteen start.
Ik ben echter ook wel bezorgd over de alternatieven die worden geformuleerd. De instellingen mogen dat zelf doen, maar als je naar een ander systeem gaat, dan moet je zeer goed weten waar je aan begint. Men is er nu ook volop op georganiseerd. Ik zie dat ook bij heel veel studenten, ook met de regeling qua vakantiejobs: zoals het nu is, kun je in juli werken, in augustus studeren en dan je tweede zit doen. We kennen alle gevoeligheden. Ik denk dus dat de instellingen rekening zullen moeten houden met de realiteit die ter zake bestaat en zeer nauw contact zullen moeten houden met de studenten, zodat men toch voldoende draagvlak heeft voor de plannen die men heeft. Ik zou het niet zo graag hebben dat de ene het op manier a wil doen en de andere op manier b en men op den duur dus niet meer weet hoe het nog werkt. Dat geef ik ook al maar mee. Ik zou echt graag hebben dat men ter zake tot goede afspraken komt.
De afspraak is nu dat alle individuele instellingen de ideeën die zijn uitgewerkt door de UGent en de KU Leuven, eerst en vooral in de eigen instelling verder bekijken en aftoetsen. Vervolgens zal dat topic verder worden opgenomen in de context van de werkgroepen onderwijs van VLIR en VLHORA. Ik meng me op dit ogenblik nog niet actief in het debat. Dat is ook mijn taak niet. Op de volgende vergadering met de VLUHR zal er echter ook een stand van zaken worden gegeven en zal er wel mogelijkheid tot discussie zijn. De instellingen hebben zichzelf geen deadline opgelegd om in het dossier tot een akkoord te komen. Dat lijkt me op zich ook wel een goede zaak: eender welke hervorming moet goed worden voorbereid.
Ik vind het dus goed dat men de discussie voert, maar het is zoals bij alles: bezint eer ge begint. Alles wat je aanpast, heeft immers natuurlijk een enorme impact op het wel en wee van onze studenten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Bedankt, minister. U zei daarnet dat twee pijlers belangrijk zijn: organisatorisch en onderwijskundig. Ik denk dat er vier pijlers zijn die belangrijk zijn: inderdaad organisatorisch en onderwijskundig, maar pijler drie zijn voor mij de studenten, en pijler vier is voor mij het personeel van de instellingen. Dan heb ik het zowel over de lesgevers als over al het ondersteunend personeel, dat belast is met de volledige regeling en de organisatie van dat academiejaar, de inplanning van de examens en de herexamens, het roosteren van lokalen en dergelijke meer. Ik zou er toch voor willen pleiten dat we de mensen die het gaan moeten doen, zowel studenten als docenten, als administratief en technisch personeel (ATP), als ondersteunend personeel, als assisterend academisch personeel (AAP), ook heel sterk in ogenschouw nemen.
U zegt ook: geen potpourri, maar wel rekening houden met ieder zijn visie. Ik vrees dat we dan wel richting een potpourri gaan, een potpourri die we vooral zullen lezen op de achterkant van bussen van De Lijn, in reclameslogans, waar het het tofst, het best aangepast, het gemakkelijkst en whatever is. Ik denk dat dat niet de doelstelling kan zijn waar men mee bezig is. Ik snap dat men studenten en een onderwijsconcept naar voren wil schuiven, maar op het moment dat je als student wilt heroriënteren en wilt overstappen, waar wij als fractie heel hard op hebben ingezet, waar we met oriënteringsproeven en begeleiding op inzetten, dan is het antwoord: ‘Het zal moeilijk gaan, want hier werken we met semesters en daar werken ze met blokken, dus doe uw boel maar uit en dan zien we wel weer.’ Dat lijkt mij echt niet goed te zijn, noch voor de student, noch voor de docent, noch voor het onderwijs, en ook niet budgettair.
Er is nog een punt dat de studenten aanhalen, en ik denk dat dat juist is. Maar ook de docenten halen dat aan. Ze zeggen dat er momenteel minder effectieve collegetijd is, en meer papers, groepswerk en dergelijke meer. Als je begint te schuiven met de datum, valt dat minder op, want je moet dan minder uren roosteren, maar natuurlijk verhoogt wel de druk bij de student om alles te organiseren. En als we effectief willen dat docenten, assistenten en praktijklectoren dergelijke werken begeleiden, dan heeft dat natuurlijk ook zijn impact op de workload van die mensen, als je daarin gaat schuiven.
Een laatste punt is ook niet onbelangrijk, in verband met extra zittijden. Als studenten nu geslaagd zijn, wil dat zeggen dat het academiejaar eindigt op 15 mei en dat dat duurt tot 1 september. Dat is dus tweeënhalve maand op twaalf maanden dat zij vrij zijn. We hebben net met collega’s Brusseel en Cordy even gekeken hoeveel studenten tweede zit hebben, en dat zijn heel hoge percentages: 60, 70, 80 procent. Als daar maar twee weken tussen zitten, is dat natuurlijk wel een vrij korte tijd om je batterijen op te laden. Zeker als het een iet of wat zware tweede zit is, vrees ik dat het de facto onhaalbaar is.
Wij hebben vanuit onze fractie dus toch een aantal bekommernissen, minister, in dit jaarlijks terugkerende fenomeen. We moeten toch de ratio wat bewaren en opletten voor een opbod tegen elkaar op, om een om ter tofst programma voor te stellen – wat niet wil zeggen dat we studenten geen kerstvakantie zouden gunnen.
De heer De Potter heeft het woord.
Ik dank de minister voor haar antwoord.
Collega Daniëls, de minister gaf twee aandachtspunten: organisatorisch-administratief enerzijds en onderwijskundig anderzijds. Ik had niet begrepen dat de studenten en het personeel daar geen deel van uitmaken. Dat zit daar volgens mij in. Zowel in het administratief-organisatorische gedeelte als in het onderwijskundige aspect gaat het over studenten en personeel.
Ik geef ze graag expliciet mee. Dat is alles.
Dat mag, maar ik had niet begrepen dat ze daar niet onder vielen, zeker omdat de minister al herhaaldelijk heeft gezegd dat het overleg met de studenten en het personeel van belang is.
Ik denk dat we de debatten en discussies tussen de instellingen en met de studenten zullen moeten afwachten. Ik heb een aantal aandachtspunten van de minister gehoord. Het is inderdaad noodzakelijk om te komen tot een min of meer gezamenlijke en globale aanpak, met niet al te veel verscheidenheid. Dat is een terechte bekommernis.
We moeten op dit moment vanuit het parlement nog niet zeggen: dat zal het worden en dat zal het niet worden. We moeten op dit moment de vrijheid laten aan de instellingen om daar, met de studenten, grondig over na te denken.
De afsluiter van de minister vond ik wel terecht: bezint eer ge begint. Ik vind dat een mooie slogan. Ik denk dat er bij de instellingen en de studenten veel mensen zitten met gezond verstand. Als zij tot een verandering komen, zal het een redelijke verandering zijn. Komt er niets, dan zullen we het ook wel zien. Maar ‘bezint eer ge begint’ vind ik op dit moment een mooie afsluiter.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik denk dat alle collega’s het erover eens zijn dat er onderling goede afspraken moeten worden gemaakt tussen de instellingen en dat de standpunten van studenten en personeel daar zeker in moeten worden meegenomen.
Wij hadden ook zelf nog een aantal aandachtspunten. Het doel moet beter onderwijs en een betere evaluatie zijn. Hoe het academiejaar dan ingedeeld wordt, is eigenlijk slechts een middel om tot die twee punten te komen.
Het is belangrijk om ook rekening te houden met het internationale aspect – uitwisselingsprogramma’s, zoals Erasmus – maar ook het engagement van vrijwilligers binnen een instelling, bijvoorbeeld de studentenvertegenwoordigers. Ook hun engagement moet nog altijd mogelijk blijven.
Zoals de collega’s al aanhaalden, moet er ook voldoende tijd zitten tussen de eerste en de tweede zit. Ik heb het gevoel dat dat in de voorstellen die vandaag voorliggen, vaak niet het geval is.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik heb her en der eens mijn licht opgestoken over de bedoelingen, en ik had op een moment begrepen dat het er ook om ging, ten eerste, om de studievoortgang te bevorderen, en ten tweede om actievere werkvormen te kunnen organiseren.
Wat de studievoortgang betreft, is dit volgens mij louter op aannames gebaseerd. Dat studenten sneller zullen beginnen te studeren of harder hun best zullen doen als het academiejaar korter is, is een aanname. Volgens mij kunnen we dat niet voorspellen. Het is mogelijk dat het zo zal zijn, maar het kan evengoed niet zo zijn.
Indien dergelijke ingrijpende wijzigingen in de organisatie tot stand komen, zou ik graag zien dat dit op onderzoek of op benchmarking steunt. Ik denk dat dit voor de studenten ook geldt. Ik heb weinig gevonden over onderzoek of benchmarking.
Minister, mij niet gelaten indien ze met het Angelsaksisch systeem willen benchmarken, maar het is voor ons belangrijk te weten wat de kostprijs van een ander systeem is. Ik wil het dan ook over de werkvormen hebben. Ik ben het met u eens dat de organisatie op de onderwijsvisie zou moeten volgen. Indien ze actievere werkvormen willen, moeten ze die eerst eens uitproberen en vervolgens de kalender herbekijken. De veranderingen in de werkdruk zullen er niet enkel zijn voor de studenten die papers moeten schrijven, papers moeten kunnen verdedigen en feedback moeten kunnen krijgen. Ik denk dat we ook naar de werkdruk voor het personeel moeten kijken. Dan moeten we aan de kalender sleutelen en niet omgekeerd. Indien we eerst de kalender en dan de werkvormen zouden wijzigen, zouden we de kar voor het paard spannen.
Wat voor mij en voor mijn fractie heel erg belangrijk is, is de garantie van de onderwijskwaliteit. Indien er actievere werkvormen met minder personeel komen en het toch de bedoeling is iedereen wat feedback en dergelijke te geven, zou het risico kunnen zijn dat de lat een beetje lager wordt gelegd om het allemaal georganiseerd te krijgen. Dat kan echt de bedoeling niet zijn.
Als we de grote groepen studenten in hoorcolleges in werkcolleges willen organiseren, moeten er kleinere groepen kunnen komen. Dat heeft een kostprijs. Ik vraag me af of de mensen die nu voor een heel andere werkwijze in het onderwijs pleiten, met kleinere groepen en eventueel volgens het Angelsaksisch systeem, zich al over de financiering hiervan hebben gebogen. Dat is wel onze winkel. De rest valt terecht onder de autonomie van de instellingen.
Mevrouw Soens, u hebt het over meer onderwijskwaliteit. Die kleinere werkgroepen zijn goed, maar vergen meer personeel. We moeten nagaan of we dat kunnen betalen. Ik ben voor beter onderwijs, maar dat zou wel eens erg duur kunnen zijn. Het zou dan ook interessant zijn hierover meer informatie te krijgen zodra die informatie beschikbaar is.
We zijn benieuwd naar wat verder uit de discussies in de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) zal komen. We moeten niet enkel rekening houden met de studenten, maar ook met al het personeel, ook met het academisch en technisch personeel (ATP), dat de tijd moet hebben om alle examengegevens te verwerken en om de beroepsprocedures te installeren.
Over het aantal beroepsprocedures en tweede zittijden heeft nog niemand het over gehad. Ik zit zelf in de universiteitsraad van een instelling. Daar kiest 80 procent van de studenten voor een tweede zittijd. Dat is een consequentie van de flexibilisering. Die jongeren denken dat ze plannen, maar eigenlijk zijn ze aan het speculeren. Als het fout gaat, tekenen ze heel vaak beroep aan. Een universiteit die nu aan een andere kalender denkt, moet ook kijken naar de procedure en de beroepsmogelijkheden, zodat het ATP dit echt kan waarmaken.
De heer Cordy heeft het woord.
Voorzitter, het Vlaams Parlement moet uiteraard de academische kalender niet vastleggen, maar ik heb toch een aantal bedenkingen. Volgens mij moeten we rekening houden met een aantal zaken.
We moeten streven naar een grote uniformiteit. Ik heb zelf de tijd nog meegemaakt waarin de drie universitaire instellingen in Antwerpen elk een eigen systeem hadden. De ene instelling werkte met een systeem van tien weken les en vervolgens blok en examens. De andere instellingen werkten met een jaarsysteem en een semestersysteem. Met de fusie is daar gelukkig meer eenheid in gebracht. Voor de studenten was het vaak bijzonder moeilijk een aantal zaken geregeld te krijgen als ze van de ene naar de andere instelling wilden overstappen.
Een belangrijke bedenking betreft de tweede zittijd. Heel wat mensen nemen tegenwoordig deel aan de tweede zittijd. Ten gevolge van de flexibiliteit is de tweede zittijd in de loop der jaren ook gedeeltelijk van functie veranderd. In veel gevallen is het zelfs geen tweede zittijd meer.
Door de eerste en de tweede zittijd zo dicht bij elkaar te plaatsen, zullen we die tendens nog versterken. Mensen met tien vakken zullen beslissen vijf vakken in mei af te leggen en dan twee weken later met de andere vijf vakken te starten. Met een zo korte tussentijd zal dat automatisch tot een grote zittijd versmelten: er zal geen echte tweede zittijd meer zijn.
Een andere bedenking in dit verband betreft de mensen die papers moeten schrijven en vooral de mensen die papers moeten remediëren. Als iemand in tweede zittijd een paper moet remediëren, zit er maar een zeer korte tijdsspanne tussen die twee zittijden. Dit geldt zeker voor een eindwerk. Veel studenten mikken erop hun eindwerk in de tweede zittijd in te dienen, zodat ze in de loop van het academiejaar meer tijd hebben om het af te werken. Nu kan dat, afhankelijk van de organisatie van de zittijd, tot eind augustus of begin september. Dit betekent dat die mensen 2,5 tot 3 maanden werktijd verliezen.
Indien we rekening houden met de intensifiëring van de lesblokken betekent dit dat studenten nog maar weinig tijd zullen hebben om scripties grondig te maken. Die scripties zijn een belangrijke taak voor bachelor- en masterstudenten. Het risico is dat de studieduur nog zal verlengen en dat de papers later zullen worden ingediend. Studenten zullen dan beslissen pas in juni echt te starten en hun paper of eindwerk tijdens de zittijd rond Kerstmis in te dienen. Als de universiteiten de zittijden zo dicht bij elkaar plaatsen en zoveel tijd onbenut laten, zullen de studenten dit automatisch uitstellen.
Ik heb nog een laatste bedenking. Ons systeem hinkt een beetje op twee benen. We zitten met een stukje jaarsysteem en een stukje semestersysteem. Misschien moeten de universiteiten maar eens nagaan wat ze nu eigenlijk willen, een jaarsysteem of een semestersysteem, maar dat heeft consequenties op de organisatie natuurlijk.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor alle toevoegingen. Ik vond ze allemaal bijzonder nuttig. Het verslag van deze vragen om uitleg zal worden gelezen door velen. De studenten zijn al aanwezig, dat is al interessant. U hebt aan mij niet zoveel extra vragen gesteld. Ik wil benadrukken wat collega De Potter net ook zei, namelijk dat ik zelfs in mijn antwoord heb gezegd dat de instellingen nu terug gaan naar hun eigen instelling, en dat is niet naar de kast en de muur, dat is naar het personeel en de studenten, om dat door te spreken. Je kunt een dergelijke hervorming niet doen zonder dat er een draagvlak voor bestaat.
Misschien nog een klein detail, mevrouw Brusseel. Ik denk dat er wel benchmarken gebeuren. U verwees naar het Verenigd Koninkrijk, maar daar zijn heel strakke toelatingsvoorwaarden en bij ons niet. Wij hebben een zeer open systeem. Het is moeilijk om de twee met elkaar te vergelijken. Ik heb ook geen zak geld klaarstaan om het systeem te wijzigen. Als men wil veranderen, dan zal het moeten gebeuren binnen de budgetten die er vandaag zijn. Ik denk wel dat ze dat ook weten. Voor zover ze dat niet zouden weten, dan horen ze het in elk geval nu.
Ik ben ook gevoelig voor de opmerkingen van collega Cordy, zeker de laatste, over een open zittijd en de vervloeiing van de zittijden. Het is nu niet ideaal want heel veel jongeren gaan spreiden, dat doen ze sowieso al. Als je het dichter op elkaar doet, krijg je ook de indruk dat het helemaal in elkaar gaat overvloeien. Het voordeel daarvan is dat je misschien tot een systeem kunt komen waar de tweede zit veel minder de norm wordt. Als nu 80 procent een tweede zit heeft, zullen we daar misschien naar kunnen evolueren.
Er zijn verstandige mensen zich erover aan het buigen. Ze moeten dat doen samen met hun achterban, zijnde de studenten en het personeel. Ik ben zeer benieuwd naar de evaluaties. We gaan er op de eerstkomende VLUHR-vergadering (Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad) over spreken.
Collega Soens, u hebt ook een aantal zorgpunten aangehaald. We moeten constructief-kritisch zijn of kritisch-constructief, afhankelijk van hoe je het bekijkt. We moeten er zeker over waken dat men binnen de contouren van het decreet blijft en dat men een minimale vorm van afstemming heeft onder elkaar. Dat lijkt me ook wel heel relevant.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik denk inderdaad dat we de mensen moeten aanmoedigen hun gezond verstand te gebruiken in het belang van organisatie, onderwijs, studenten en personeel en iets minder de commerciële belangen laten spelen.
Een potpourri waar elke instelling, waarbij er nog eens een verschil is tussen hoger onderwijs en universitair onderwijs enerzijds en instellingen anderzijds, elk andere start- en einddata en examendata zou hebben, lijkt me de transparantie niet ten goede te komen.
Wat voor ons als fractie echt niet onbelangrijk is, is de kwaliteit zowel van de lessen, als van de begeleiding van de lessen, de examens en de haalbaarheid van de examens die er aan vast hangen. Dat staat voorop om naar de indeling van het academiejaar te kijken in het hoger onderwijs.
De heer De Potter heeft het woord.
Ik vind het goed dat de instellingen samen met het personeel en de studenten op dit moment de oefening doen die ze denken te moeten doen en daarvoor ook de nodige tijd nemen en krijgen. Misschien vinden ze onze input nuttig, maar misschien komen ze ook tot andere oordelen. Ik denk dat we hun wel dat vertrouwen kunnen geven om rustig na te denken over wat het beste systeem is om het onderwijs te organiseren.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, ik heb mijn aandachtspunten daarnet meegegeven, rond internationalisering, rond engagementen van vrijwilligers en ook de tijd tussen eerste en tweede zit. Ik kijk uit naar wat de universiteiten en de hogescholen samen zullen beslissen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.