Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, u weet dat ik regelmatig een vraag stel over Brussel en dat gaat dan soms ook over het inburgeringsbeleid dat we met verschillende mensen proberen uit te rollen. Om een inburgering toe te passen of te verplichten in Brussel, moeten we werken via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC), het GGC-college en de GGC-raad. In dat college, voor alle duidelijkheid, zit mijn partij niet. Het zijn de twee grootste Vlaamse meerderheidspartijen en de Franstalige meerderheidspartijen die daarin zitten.
Het is de GGC die de verplichting tot inburgering moet en kan opleggen, al dan niet via een aanmeldingsprocedure bij de gemeente of het OCMW of een andere organisatie. Maar daar zijn we nog niet, want we moeten een samenwerkingsovereenkomst uitbouwen tussen die GGC en de gemeenschappen zodat die laatste inhoud kunnen geven aan die inburgering.
In uw beleidsbrief 2017-2018 stelt u: “In mei 2017 heeft de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de ordonnantie betreffende de verplichte inburgering goedgekeurd. Samen met mijn collega bevoegd voor Brussel, zal ik onze betrokkenheid bij het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst nauwgezet bewaken.” Wat verderop stelt u: “Ondertussen is er ook een eerste ontwerp van samenwerkingsakkoord opgesteld.”
Het samenwerkingsakkoord over verplichte inburgering in Brussel was op het ogenblik van mijn vraag om uitleg in maart nog in onderhandeling. U benadrukte dat u zou waarborgen dat ze voldoende aansluiting zou verdedigen tussen het Brusselse en het Vlaamse beleid, tussen, met andere woorden, de GGC-verplichting en de invulling van die verplichting tot inburgering en integratie door de Vlaamse Gemeenschap dan wel de Franse Gemeenschap. U hebt toen gezegd dat u niet op de feiten wilde vooruitlopen, maar dat u bereid was op al onze vragen terug te komen zodra het samenwerkingsakkoord definitief beklonken zou zijn.
Minister, hoever staat de opmaak van het samenwerkingsakkoord?
Het Agentschap Integratie en Inburgering heeft een ruim advies gegeven van zeven pagina’s. In hoeverre is met dat advies rekening gehouden in de ordonnantie? Hoe is er rekening mee gehouden in het samenwerkingsakkoord?
Hoe ziet u de structurele en tripartiete samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de GGC? Hoe moet die samenwerking worden uitgebouwd? Hoe moet die structureel worden gemaakt?
Als er dan een inburgeringsattest wordt uitgereikt in Brussel na het volgen van een inburgeringstraject via de door de Franse Gemeenschapscommissie of de Vlaamse Gemeenschap erkende initiatieven, zijn die attesten dan ook automatisch geldig in het Vlaamse Gewest? Hoe zult u dat in het samenwerkingsakkoord invoeren?
Welke rol speelt volgens u de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) aangezien die een regierol heeft gekregen? Hoe wordt die rol ingevuld?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Poschet, u stelt heel veel vragen, terechte vragen, ik zal dan ook heel lang moeten antwoorden. Het samenwerkingsakkoord over de verplichte inburgering in Brussel is nog steeds in onderhandeling. Twee weken geleden, namelijk op 17 januari, is er een overleg geweest met de verschillende betrokken kabinetten: voor Vlaanderen was dat mijn kabinet en het kabinet van minister Gatz bevoegd voor Brussel, voor de GGC was dat het kabinet-Smet en het kabinet-Fremault, voor de Commission Communautaire Française (COCOF) was dat het kabinet-Vervoort. Komende maand vindt er een nieuw overleg plaats.
Het Agentschap Integratie en Inburgering heeft een ruim advies gegeven van zeven pagina's. Voor een goed begrip, wat de ordonnantie betreft, is het advies waarnaar u verwijst, geen advies van het agentschap maar van mezelf, met natuurlijk inbreng van het agentschap. Uiteraard werd het agentschap nauw betrokken bij de opmaak van dit advies. Officieel gezien is het wel een advies van mezelf.
In aanloop naar de goedkeuring van de ordonnantie is dit advies uitvoerig besproken op de overlegmomenten met de betrokken kabinetten van de Vlaamse Gemeenschap, de COCOF en de GGC. Wat betreft de ordonnantie, werden sommige van onze suggesties overgenomen in de inmiddels goedgekeurde ordonnantie. Het gaat dan onder andere over een aantal verfijningen in de omschrijving van de doelgroep: hoe moet die er juist uitzien?
Met andere opmerkingen en suggesties heeft men echter geen rekening gehouden. Zo hebben we, vanuit onze eigen ruime ervaring die we in Vlaanderen hebben opgebouwd sinds 2004 wat verplichte inburgering betreft, gesignaleerd dat het allerminst evident is om de gemeenten in te schakelen voor de detectie en werving van inburgeraars en voor de handhaving. Dit is immers een zeer complex proces. We hadden alternatieve oplossingen aangereikt. Ondanks onze opmerkingen heeft de GGC ervoor geopteerd om deze taken toch toe te kennen aan de gemeenten en de lokale besturen. Uiteraard is het de autonome bevoegdheid van de GGC om de inhoud van de ordonnantie te bepalen. Maar dergelijke keuzes hebben wel bepaalde consequenties, en ze vergemakkelijken, mijns inziens, geenszins de verdere operationele uitwerking van de verplichte inburgering in Brussel.
De Verenigde Vergadering van de GGC heeft op 21 april 2017 de ordonnantie goedgekeurd, al een tijdje geleden dus. De tekst van de ordonnantie is dus openbaar voor wie die zou willen raadplegen. Het advies waarnaar u verwijst, waarvan ik heb verduidelijkt dat het een advies van mezelf is, werd reeds bezorgd aan het Vlaams Parlement en is dus ook openbaar. U kunt in beide documenten alle details nalezen.
Wat betreft het samenwerkingsakkoord, zoals reeds aangehaald, is dit nog steeds in onderhandeling. Tijdens de onderhandelingen komen de opmerkingen uit het advies aan bod. Dat is logisch, als men onderhandelt, houdt men rekening met de adviezen, ook al worden er geen elementen in aanmerking genomen. Men probeert de ander te overtuigen, niettemin blijft het de autonome bevoegdheid, we kunnen maar proberen. Er wordt ook regelmatig teruggekoppeld naar het Agentschap Integratie en Inburgering voor eventuele bijkomende feedback. Pas wanneer het samenwerkingsakkoord gefinaliseerd is, kan ik uitspraken doen over de mate waarin er rekening is gehouden met alle opmerkingen. Dat is nog niet het geval, dus kan ik dat vandaag, mijnheer Poschet, nog niet doen.
De tripartite dan. Voor mij is de rol van elke overheid vrij duidelijk. De GGC is als overheid bevoegd om de verplichting op te leggen en dient, daarmee samenhangend, ook de handhaving te organiseren. Ze moeten de verplichting opleggen en aan de andere kant toezien op de handhaving daarvan. De Vlaamse Gemeenschap en de COCOF staan in voor het respectievelijk Vlaamse en Franstalige aanbod aan inburgeringstrajecten. Het is die filosofie die we verder vertaald willen zien in het samenwerkingsakkoord. Meer details daarover leest u ook in mijn advies hierover.
Hoe die concrete samenwerking tussen de verschillende partijen wordt geregeld, maakt vanzelfsprekend deel uit van het samenwerkingsakkoord. De onderhandelingen daarover lopen. Zodra dit samenwerkingsakkoord gefinaliseerd is, zal ik dit uiteraard toelichten in het Vlaams Parlement.
Ontzettend belangrijk voor mij is dat er, naast het samenwerkingsakkoord, dat vooral de algemene principes en het globale kader vastlegt, ook zeer concrete operationele afspraken worden gemaakt tussen alle partners op het terrein. Specifiek gaat het dan over het Agentschap Integratie en Inburgering, de onthaalbureaus die door de COCOF zijn erkend, de gemeenten en de GGC. Het Brusselse landschap is, zoals u weet, zeer complex en het lijkt me essentieel dat alle partners zeer goed weten wat er van hen verwacht wordt als de regeling in werking treedt.
Ik wil op het terrein absoluut chaos vermijden, maar ik neem aan dat alle betrokken partners dat ook willen. Dit is natuurlijk in het belang van de inburgeraars en van alle partijen en partners die hierbij betrokken zijn.
Op het vorige overleg met de bevoegde Brusselse kabinetten, het overleg waarnaar ik heb verwezen in het begin van mijn antwoord, op 17 januari 2018, heb ik sterk aangedrongen op de opmaak van een zeer concreet afsprakenkader. Men was het met mij eens dat dit er absoluut moet komen. Dit stelt me dus wel gerust.
Als er dan een inburgeringsattest wordt uitgereikt in Brussel na het volgen van een inburgeringstraject via de door de COCOF of de Vlaamse Gemeenschap erkende initiatieven, zijn die attesten dan ook automatisch geldig in het Vlaamse Gewest? In essentie gaat het over de vraag hoe we in het Vlaamse Gewest omgaan met verplichte inburgeraars die verhuisd zijn vanuit een andere deelstaat waarin zij reeds een inburgering hebben behaald. Dat kan een inburgeringstraject zijn dat wordt aangeboden door een van de onthaalbureaus van de COCOF, maar ook in het Waalse Gewest en in de Duitstalige Gemeenschap zijn inburgeringsinitiatieven opgestart.
Deze personen worden in het Vlaamse Gewest niet automatisch van de inburgeringsplicht ontheven. De inhoud van de trajecten die in de verschillende deelstaten worden aangeboden, verschillen nogal grondig. Als ze een attest hebben behaald, is een automatische erkenning er dus niet. Zij kunnen wel vrijgesteld worden van het inburgeringsprogramma of een onderdeel ervan, op voorwaarde dat ze voor NT2 het vereiste taalniveau verworven hebben en ze voor maatschappelijke oriëntatie (MO) slagen in de zogenaamde vrijstellingentoets.
– Michel Doomst treedt als voorzitter op.
Als na verloop van tijd blijkt dat de persoon met een bepaald inburgering uit een andere deelstaat systematisch geslaagd is voor de vrijstellingstoets MO, dan kan wel worden overwogen om over te gaan naar een automatische vrijstelling voor MO voor dat type van inburgeringstraject.
Wat betreft NT2 ligt dat natuurlijk een klein beetje anders. Het volstaat niet dat een inburgeraar al een bepaald taalniveau Frans of Duits heeft verworven om vrijgesteld te kunnen worden in Vlaanderen. Dat is de logica zelve. Hij of zij zal dus moeten aantonen dat hij of zij het vereiste taalniveau NT2 heeft verworven, zo niet zal hij of zij een cursus in Vlaanderen moeten volgen.
Het Integratiedecreet bepaalt dat de VGC de regierol inzake het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad waarneemt. Dit houdt concreet in dat de regisseur voor de uitwerking, sturing, afstemming en uitvoering van het inclusieve integratiebeleid zorgt en daarvoor de relevante actoren coördineert, en ook de doelgroep en zijn organisaties bij dat beleid betrekt. Binnen het college van de VGC is dit de bevoegdheid van mevrouw Bianca Debaets, maar dat zult u wellicht wel weten.
Het beleidsplan Integratie 2017-2020, dat werd goedgekeurd door het college van de VGC op 22 juni 2017, is het instrument om dit gecoördineerd en horizontaal beleid met betrekking tot integratie te kunnen realiseren. In dit beleidsplan vindt u alle details. Het is openbaar en valt te raadplegen op de webstek van de VGC.
Ik heb recent – en dat zal u hopelijk verheugen, mijnheer Poschet – een subsidie toegekend om de VGC te ondersteunen in het opnemen van die regierol. De subsidie bedraagt jaarlijks 160.000 euro en loopt van 1 februari 2018 tot en met 31 januari 2020. Na afloop van de subsidieperiode kan na een positieve evaluatie – maar ik ga ervan uit dat het goed zal zijn, we moeten vertrouwen hebben in elkaar, nietwaar? – een beslissing worden genomen over een eventuele structurele verankering van deze subsidie.
De heer Poschet heeft het woord.
Ik vraag mij nu af wie het was die zei dat vertrouwen goed is maar controle beter. Ik vergeet altijd wie dat was. Minister, ik wil geen hint aan u geven. Ik heb ook het volste vertrouwen in de VGC, in de politiek verantwoordelijken daar en uiteraard in de ambtenaren die op het terrein het beste van zichzelf proberen te geven.
U zegt dat u een aantal bezwaren had bij de invulling van die ordonnantie, met name met betrekking tot de gemeente als doorgeefluik. Of als instroomluik, moet ik eigenlijk zeggen. We hebben daar ook een aantal bedenkingen bij gehad omdat we niet weten in welke richting het zal evolueren. Het zou kunnen dat de gemeenten heel veel inburgeraars naar het Vlaamse traject doorsturen, vanuit de reflectie dat de factuur dan ook bij de Vlaamse Gemeenschap terechtkomt. Dat kunnen wij leuk vinden, want daardoor bereiken wij meer Brusselaars en kunnen wij misschien op die manier de tweetaligheid in Brussel mee proberen in evenwicht te brengen. Dat moet sowieso een ambitie zijn. Maar we kunnen dat ook niet leuk vinden omdat we nu al een zware budgettaire inspanning in Brussel doen. Misschien is het tijd dat de Franse Gemeenschap of de COCOF – want de bevoegdheid is gedelegeerd vanuit de Franse Gemeenschap naar de COCOF – ook ten volle hun bevoegdheid opnemen en hun verantwoordelijkheid nemen.
Voor ons blijft het belangrijk dat er een gelijkwaardige doorverwijzing is en dat dit op basis van redelijke verdeelsleutels gebeurt, en ook – en dat klinkt misschien hard – dat men de moeilijke gevallen, de analfabeten of de zwakgeletterden, niet d’office doorstuurt naar het Vlaamse traject, dat er al meer dan zijn handen aan vol heeft, en dat men de beter opgeleiden doorstuurt naar het Franstalige traject. We moeten dat op de een of andere manier kunnen monitoren.
Ik ben blij dat er overleg is geweest op 17 januari 2018 en dat ook de minister van Brussel daarbij betrokken was. Ik weet niet of u hebt gezegd wanneer u zou landen met het samenwerkingsakkoord.
Ik vroeg mij ook af of u in voldoende capaciteit voorziet voor een ambitieus inburgeringsbeleid in Brussel. We hebben nu al een stevig aanbod in Brussel. Dat is absoluut zo. En we staan veel verder dan de Franstaligen. Dat geef ik grif toe. Het is jammer dat zij niet al sneller in actie zijn geschoten. Maar het kan ook een politieke keuze zijn om er nu nog eens een smak geld tegenaan te gooien, omdat dit toch een van de kansen is, samen met bijvoorbeeld een goed kwalitatief en uitgebreid Nederlandstalig onderwijs, om Brussel daadwerkelijk en in de feiten meer tweetalig, Nederlands-Frans, te maken.
Brussel is complex, en die backoffice is ongetwijfeld complex, maar het is van belang dat de kandidaat-inburgeraar niet voelt dat jullie zo’n samenwerkingsakkoord uitwerken. Hij moet niet denken dat alles vanzelf loopt zodra hij weet waar hij naartoe moet. Of dat dan naar de Franstalige kant gaat of naar de Vlaamse kant gaat, is dan van geen tel voor die inburgeraar.
Ik kijk uit naar uw toelichting. Ik ben blij dat u daartoe bereid bent.
De heer Segers heeft het woord.
Ik dank de heer Poschet voor deze opvolgingsvraag. Deze materie heeft ons de vorige maanden en zelfs jaren in deze commissie beziggehouden. Ik ben enerzijds blij met de gemaakte vorderingen, maar anderzijds hoor ik toch ook dat er nog wat haperingen zijn en dat het toch nog wel de nodige aandacht en concrete opvolging zal vragen vooraleer we dit samenwerkingsakkoord kunnen afsluiten.
Minister, u hebt hier geschetst hoe u samen met uw kabinet en met de andere kabinetten uw rol daarin opneemt. Ik wil u, namens mijn fractie, vragen dit vooral te blijven doen. Zeker wanneer zou blijken dat bepaalde adviezen die u al hebt opgesteld niet opgevolgd zouden worden. De expertise vanuit Vlaanderen is van dien aard dat wij er toch echt wel over moeten waken dat in de nieuwe samenwerkingsovereenkomst die expertise vanuit Vlaanderen voor 100 procent of toch minstens 95 procent in die inburgeringsplicht in Brussel wordt opgenomen. Ik sluit me dan ook aan bij een van de bijkomende vragen: wanneer zal er worden geland? En kunnen wij op de hoogte gesteld worden van de tussenstappen, zodat we dat mee vorm kunnen geven of ondersteunen?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Segers, het behoort tot de autonomie van Brussel om zelf bepaalde zaken te stellen. Ik ben blij dat zowel u als de heer Poschet erkent dat wij in Vlaanderen een grote expertise hebben, en ook een grote ervaring, wat inburgering betreft. We zeggen niet dat wij altijd alle wijsheid in pacht hebben, maar we vinden het toch heel jammer dat met sommige aanbevelingen geen rekening werd gehouden.
Ik ben ook heel tevreden met uw repliek, mijnheer Poschet. Ik weet niet wanneer het samenwerkingsakkoord er komt: ik heb geen glazen bol. Er moeten nog onderhandelingen over worden gevoerd. Maar ik wil vooral een goed samenwerkingsakkoord. Ik deel uw bezorgdheid, en u de mijne, het maakt allemaal niet uit, dat er op een efficiënte en vooral gelijke manier moet worden doorverwezen. Het kan niet dat er anders wordt doorverwezen naar de Nederlandstalige inburgeringscursussen dan naar de Franstalige. Ik ben zeer tevreden dat u die bezorgdheid met mij deelt.
Zodra het samenwerkingsakkoord is gefinaliseerd, ben ik best bereid om het hier uitgebreid toe te lichten. Maar als er natuurlijk nog tussentijdse opvolgingsvragen moeten worden gesteld, dan is dat jullie volste recht. Dan zal ik een stand van zaken geven. Maar ik hoop in ieder geval samen met jullie dat het samenwerkingsakkoord er snel komt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.