Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de vraag die ik hier stel, kan naadloos aansluiten bij het debat dat we gisteren heel intensief gedurende een viertal uur hebben gevoerd. De leerkrachten in Vlaanderen kunnen vanaf deze week deelnemen aan een grootschalig onderzoek dat een duidelijk beeld moet schetsen van de werkdruk in het onderwijs. Het onderzoek zou een belangrijke rol moeten kunnen spelen bij de onderhandelingen over het loopbaanpact. Het onderzoek loopt tot het begin van de paasvakantie. Zoals jullie intussen wel weten, krijgen alle leraars in het gewoon en buitengewoon secundair, lager en kleuteronderwijs, de mogelijkheid om daaraan deel te nemen. Het doel is om op die manier een duidelijk beeld te krijgen van de tijdsbesteding van de leraren, ook de uren waarop er geen les wordt gegeven.
Het onderzoek is echter niet toegankelijk noch bedoeld voor directeurs, terwijl we gisteren hebben gemerkt dat we daarover een nog concreter beeld zouden mogen krijgen. We hebben dat gezien aan de rumoerige en intensieve debatten die we hebben gevoerd en waar we allemaal niet gemakkelijk op eenzelfde lijn terecht kwamen. Vandaar mijn vragen.
Minister, waarom werd de taakbelastingsmeting niet meteen uitgebreid naar de directeurs? Wordt er een nog aparte taakbelastingsmeting uitgevoerd voor directeurs? Indien niet, hebt u een degelijk zicht daarop zodat we ook de juiste beslissingen kunnen nemen in het kader van ons plan basisonderwijs?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Vandenberghe, ik wil eerst en vooral benadrukken dat het net gestarte onderzoek de tijdsbesteding van de leerkracht zal meten en niet de taakbelasting. Dat kan de conclusie zijn, maar het gaat om de tijdsinvestering, want niet alles is belasting. Sommige mensen zeggen dat ik altijd te positief ben, maar onderwijs is een prachtige job en het gaat hier over de manier waarop de tijd wordt besteed. Dan kan men bekijken of dat volgens de verwachtingen is of dat het meer is. Ik heb ook al het woord ‘taakbelastingsonderzoek’ uitgesproken, maar ik ben daarvan afgestapt.
Met het onderzoek beogen we een objectief en representatief beeld te krijgen van de omvang en de samenstelling van de volledige tijdsbesteding van leraren in de verschillende onderwijsniveaus, het basis en het secundair, en de onderwijsvormen anno 2018. Bovendien willen we een zicht krijgen op eventuele significante verschillen tussen lerarengroepen en de mate waarin deze kunnen worden verklaard vanuit individuele kenmerken, bijvoorbeeld het vak, de functie, de school- en klaskenmerken, het onderwijsniveau, met inbegrip van de graden in het secundair onderwijs, de onderwijsvorm en het personeelsstatuut. We willen van dit alles dus een representatief staal.
Ik heb begrepen dat een bepaalde krant het niet nodig vond om ons onderzoek af te wachten maar zelf al een eigen onderzoek heeft gedaan en al conclusies op de cover van de krant heeft gezet. Ik vind het heel speciaal hoe dat gaat. Wij proberen dat wetenschappelijk te onderbouwen. Er is een aanbesteding aan voorafgegaan en het wordt ook gemonitord door universiteiten. Maar voor sommigen ligt de conclusie al vast. Het is dus eigenlijk allemaal niet nodig dat ik dat toe. Dit was net geen cynische opmerking.
Het tijdsbestedingsonderzoek, dat op 22 januari 2018 van start is gegaan, is opgezet in het kader van het loopbaandebat dat ik samen met de sociale partners voer. In de startnota die de Vlaamse Regering en de sociale partners in oktober 2015 hebben goedgekeurd, is een van de bouwstenen van het loopbaandebat de ‘opdracht van de leraar’, in de eerste plaats in het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Deze contouren zijn overeengekomen met de sociale partners en ook zo bekrachtigd door de Vlaamse Regering. Het zijn tenslotte precies de leraren die geconfronteerd worden met de foute perceptie dat de opdracht wordt gereduceerd tot het aantal uren dat men les geeft. Ik wil daar ook eens van af, we hebben het daar ook al over gehad. Het tijdsbestedingsonderzoek richt zich daarom inderdaad enkel op de leerkracht in het basis- en secundair onderwijs.
Ik denk dat u met mij akkoord gaat dat uw vraag, die verschillende directeurs mij ook gesteld hebben, om de directeurs op te nemen in het tijdsbestedingsonderzoek, niet tot doel heeft om een nieuwe prestatieregeling voor directeurs te ontwikkelen. Ik kan nooit in een situatie komen waarbij we zeggen dat een directeur onder die prestatieregeling valt. Een directeur heeft een verantwoordelijke functie, en dat is wel wat meer dan de uren dat je les geeft en voorbereidt.
Er is ook al over nagedacht om het te doen, collega Vandenberghe, maar er zijn een aantal redenen om het onderzoek tot een welbepaalde groep te beperken. Het is immers voor de onderzoekers binnen het voorziene tijdsbestek, januari tot augustus, een enorme klus om de tijdsbesteding van de leerkrachten basis- en secundair onderwijs op te volgen, te verwerken en er conclusies aan te koppelen.
Maar daarnaast loopt er op dit ogenblik een onderzoek naar stress en welbevinden bij schoolleiders in het basisonderwijs. Dat is geen tijdsmeting, maar wel een onderzoek door professor Geert Devos en zijn team in het kader van het Steunpunt voor Onderwijsonderzoek (SONO). Het wordt binnenkort opgeleverd, dit voorjaar krijgen we daar nog de resultaten van. Meer informatie over dit onderzoek vindt u op http://www.bellon.ugent.be/nieuws/nieuws2017/vrije_ruimte_SONO.html
Ik neem aan dat in een onderzoek naar stress en welbevinden het aspect taakbelasting aan bod zal komen, dus op dit ogenblik zie ik het nut naar een bijkomend onderzoek naar taakbelasting dan ook niet in. U zei zelf dat we weten wat een directeur allemaal moet doen, en gisteren is er daarover nog een hoorzitting geweest. Voor mij is het van belang dat we de resultaten kennen van dat SONO-onderzoek, omdat er veel verschillen zijn tussen scholen, ook als het gaat over stress en welbevinden bij de directie, los van een aantal objectieve verschillen, zoals de ondersteuning die men krijgt in functie van het aantal leerlingen. Daarover werd een schriftelijke vraag gesteld. Dat brengt immers een spectaculair verschil met zich mee tussen het secundair en het basisonderwijs. Dat zijn dus objectieve verschillen. Daarnaast zien we dat het in sommige scholen fantastisch loopt met de directeur. De manier waarop een school geleid wordt, heeft een enorme impact op het ziekteverzuim bij leerkrachten. Daarover hoop ik interessant materiaal te krijgen, waarmee we dan regelgevend aan de slag kunnen gaan.
We hebben in afwachting van de resultaten van het tijdsbestedingsonderzoek in het basis- en secundair onderwijs het thema schoolleiderschap in het loopbaandebat uitdrukkelijk op de agenda gezet. In december 2017 is daartoe een werkgroep van start gegaan, waarin we samen met de sociale partners bekijken hoe de job van schoolleider meer dan nu aantrekkelijk en vooral ook werkbaar kan worden gemaakt worden. De aanbevelingen van het onderzoek naar stress en welbevinden bij schoolleiders, waar ik net naar verwees, nemen we zeker mee in deze discussie.
Mijnheer Vandenberghe, we hebben dus voldoende materiaal om een aantal ingrepen te doen naar de directies toe.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, ik kan mij enigszins vinden in uw antwoord. Als u de analyse zult maken van de tijdsbesteding, zal hopelijk ook de taakbelasting aan bod komen. Zo niet kunnen we daar niet de juiste lessen uit trekken. Ik hoop dus dat die taakbelasting daar echt wel uit komt, los van de vele positieve zaken die er uiteraard wel zijn. Het debat van gisteren heeft indruk gemaakt op mij omdat we lang gediscussieerd hebben en er heel veel meningen waren. Ik hoop dat, na de laatste hoorzitting over een tweetal weken, het studiewerk afgelopen is en we acties kunnen ondernemen die de mensen op de werkvloer ten goede komen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ook al is het niet wetenschappelijk onderbouwd, toch wil ik terugkomen op het artikel in De Standaard. Daaruit komt ook het gegeven van de planlast weer naar voren. Ik heb gekeken naar de aanbevelingen die na het onderzoek van 2012 aan de overheid werden gedaan. Minister, u verdient een pluim, want u hebt veel van die aanbevelingen uitgevoerd. We zitten dus op schema.
We weten dat veel planlast ook uit de tussenstructuren komt. Hebt u al bekeken of we op die planlast vanuit de tussenstructuren op een of andere manier een invloed kunnen hebben?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik heb hierover een schriftelijke vraag ingediend. We hebben hierover in de commissie debatten gehad. Wanneer het rapport geleverd wordt, is het volgens mij van belang dat we rekening houden met de basisfilosofie van het regeerakkoord, namelijk vertrouwen geven. Het is niet alleen aan ons om vertrouwen te geven, maar ook aan de directies en aan de inrichtende machten in ons onderwijs, vooral wat betreft de taken die als belastend ervaren worden. Vaak moet van alles steeds weer gerapporteerd worden, precies omdat er niet zoveel vertrouwen is in het werk van bepaalde leerkrachten, zoals wat betreft de leerlingenvolgsystemen, waarin eindeloos moet worden gerapporteerd. Het is een veelzeggend voorbeeld, dat elk woord dat in dat verband gewisseld wordt, moet worden gerapporteerd, en dat bezwaart de taak van de leerkracht, terwijl hij daar geen voldoening uit haalt. Wanneer ik de antwoorden zal hebben op mijn schriftelijke vraag, kunnen we daar verder op ingaan.
Minister, in hoever zal de studie rekening houden met wat ook blijkt uit onderzoek van de SERV en van het TALIS-onderzoek van de hogescholen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik ben bijzonder geïnteresseerd in die studie van professor Devos en zijn team. Ik las in het antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Vandenberghe van ruim een jaar geleden, dat er in die studie zowel aandacht zou zijn voor jobtevredenheid en jobenthousiasme, maar ook voor negatieve elementen, zoals stress en burn-out. Mochten de resultaten van die studie, die in maart 2017 van start is gegaan, binnenkort verschijnen, dan had ik die graag gekregen.
Minister Crevits heeft het woord.
We hebben de aanzet tot die studie hier al besproken, wat de heer Vandenberghe de vraag ontlokte of dat nog wel bestudeerd hoefde te worden. Ik heb toen al aangegeven dat ik wil weten waarom het in sommige scholen wel lukt en in andere niet. Wat is de band met de leerlingenpopulaties? Wat zijn risicofactoren voor burn-out? Wat is de positie van de directeur? Ik ga ervan uit dat de studie interessante informatie zal opleveren, die aan u allen ter beschikking zal worden gesteld. Vaak wordt gezegd dat aan elke directeur een sterke opleiding moet worden gegeven. Ik wil weten welke factoren ervoor zorgen dat het al dan niet lukt, los van een aantal objectieve verschillen die er zijn, bijvoorbeeld in de administratieve ondersteuning, die zeer uiteenlopend is als je het lager onderwijs vergelijkt met het secundair. Voor die objectieve verschillen heb ik geen onderzoek nodig, maar het gaat mij om de andere factoren die ervoor zorgen dat het bij iemand beter lukt dan bij iemand anders. De resultaten worden u dus zeker ter beschikking gesteld.
De schriftelijke neerslag van de hoorzitting van gisteren heeft ook op mij indruk gemaakt en ook al kon ik niet alles volgen, de scherpte van het debat heeft mij wel geraakt. Onderwijs staat mij na aan het hart en ik besef, meer dan wie ook, dat als je met getrokken messen tegenover elkaar staat, er niets vooruitgaat. Onderwijs is mensenwerk. Om stapjes voorwaarts te zetten, moeten we ons ervan bewust zijn dat dit een heel gevoelig iets is. Ik hoop dat we er de volgende weken in zullen slagen om daar concreet werk van te maken.
Mevrouw Krekels, u tweette: ‘Het is eindelijk tijd voor extra middelen.’ Ik vind dat ook en ik hoop dat het binnenkort zal lukken om die zo noodzakelijke extra middelen te geven aan het basisonderwijs.
Ik dank u ook voor de pluim wat betreft de planlast. Soms werd er gezegd dat men niet veel merkte van Operatie Tarra tegen de planlast in het onderwijs. Wij als overheid proberen alle nodige maatregelen te nemen en alle vertrouwen te geven aan het veld. U verwijst naar de tussenstructuren, maar daar zit het niet alleen, het zit ook in de scholen zelf. Het is een en-enverhaal: de tussenstructuren maken inderdaad soms extra regels en aanbevelingen, maar er is een enorm verschil tussen scholen in hoe ze bijvoorbeeld omgaan met het nieuwe ondersteuningsmodel. We geven daar alle ruimte aan leerkrachten om samen met CLB’s op maat van leerlingen flexibele ondersteuning te geven.
Maar als men dat vertaalt in de verplichting om voor elke leerling een verslag te maken over de mogelijke zorgnoden enzovoort, dan creëert dat een ongelooflijke extra planlast, terwijl het de bedoeling was om expertise van mensen te genereren. Wat is de oorzaak daarvan? Vreest men dat mensen een beroepsprocedure willen initiëren, of dat men zich niet zal kunnen verdedigen als er niets is genoteerd? We moeten ons daartegen wapenen en investeren in het versterken van het vertrouwen. De schoolorganisatie moet niet volledig veranderen omdat er één procedure werd aangegaan. Ik voel dat daarover onzekerheid heerst. Vertrouwen geven resulteert niet altijd in meer vertrouwen en vrijheid op het veld. Er is een spanning tussen vertrouwen geven en duidelijke regels willen.
Ik weid nu misschien ver uit, maar vroeger was er bijvoorbeeld gedurende twee jaar gonondersteuning voor een bepaalde zorgnood, maar nu laten we dat vrij. We voelen dat men daar ook mee worstelt en moeite heeft om te zeggen dat een kind bijvoorbeeld maar zes maanden ondersteuning nodig heeft, in plaats van een volledig schooljaar, zodat er ruimte vrijkomt voor ander kinderen. Met die vrijheid moet men leren omgaan, en dat vraagt inspanning.
Ik ben in gesprek met de koepels over de tussenstructuren: ze zouden daarover enthousiaster mogen zijn. We hebben gevraagd dat als straks de nieuwe eindtermen er zijn, die men minder talrijk en helderder wil, men dat principe ook in de leerplannen zou gaan toepassen. Kortom, u hebt gelijk, maar het is niet alleen de tussenstructuur en het is ook een verantwoordelijkheid van het veld en van de leerkrachten zelf.
De inspectie is een nieuwe manier van werken aan het uitrollen, en vorige week kregen we een interessant verslag. Het allerbelangrijkste voor mij is: hoe kunnen we ervoor zorgen dat wat de inspectie doet, sneller doorgang vindt naar de pedagogische begeleiding en zo op de klasvloer terechtkomt? Papier dat enkel wordt bijgehouden voor de inspectie, is nutteloos papier. Dit wil ik veel meer in ons onderwijs verankeren. Daarom veranderen we de kwaliteitszorg aan de universiteiten en hogescholen: ze moeten zelf inzien wat ze moeten bijhouden en wat niet. Iets bijhouden voor de juf of meester die komt controleren, is niet oké. Je moet er zelf iets aan hebben en het moet je eigen kwaliteitsbeleid verbeteren. Dat moet ingang vinden bij de scholen en de koepels. De tussenstructuren moeten daar ook actief aan meewerken, maar dat geldt ook voor de vakbonden. Het is voor iedereen belangrijk dat we die cultuur ingebed krijgen in onze samenleving.
Mevrouw Brusseel, u zult meer informatie krijgen in het antwoord op uw schriftelijke vraag. Het tijdsbestedingsonderzoek is gevraagd door werkgevers- én werknemersorganisaties en beide zijn akkoord gegaan met de manier waarop we nu werken. Er komt enorm veel respons van leerkrachten die daar graag aan willen deelnemen. Daar zal een staal uit genomen worden. Men zegt mij dat er een groot verschil is tussen een leerkracht esthetica die in twintig klassen één uur geeft, en een leerkracht wiskunde die vijfuursvakken geeft. Die verschillen zullen we ook wel zien, denk ik. Het zal interessant zijn om de bestaande verhalen daarrond wat te doorprikken.
U zult begrepen hebben, door de tijd die ik aan dit onderwerp besteed heb, dat dit een van de grote problemen is die ik zie binnen onderwijs, en dat het maar moeilijk te beheersen valt.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, u maakt terecht de analyse dat alles aan elkaar vasthangt: een goed beleidsvoerend vermogen, een goed opgeleide en goed omkaderde directeur zorgt ervoor dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen nutteloos en nuttig papier.
Wat de hoorzitting van gisteren betreft, vind ik dat het debat intensief gevoerd mag worden, want ik begrijp dat de mensen die rond de tafel zaten, meer actie willen. Ik heb ervoor gepleit om vooruit te kijken, want wie voortdurend achterom kijkt in een auto, krijgt een ongeluk. We moeten ervoor zorgen dat het een haalbaar plan wordt, zeker voor de directies en leerkrachten in het basisonderwijs, dat uitvoerbaar is en waarmee we op korte termijn een aantal dingen kunnen realiseren die op de klasvloer merkbaar zijn.
Ik sluit af met een oproep over alle partijgrenzen heen en los van enig politiek spel: ik hoop dat de twee resoluties die we als aanzet hebben ingediend, een basis kunnen vormen om allemaal samen verder te kunnen werken in het belang van de directie, de leerkrachten en vooral van de kinderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.