Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Mijn vraag betreft de nieuwe opleiding voor lerarenopleiders. Minister, de kwaliteit van ons onderwijs staat of valt bij onze leerkrachten. Om deze reden is het cruciaal dat aspirant-leerkrachten kunnen rekenen op de professionele begeleiding van lesgevers tijdens hun traject in de lerarenopleiding. Op deze manier krijgen zij voldoende bagage mee om gesterkt aan de moeilijke eerste jaren van hun job te beginnen.
Op 14 januari 2018 maakte u bekend dat u jaarlijks 200.000 euro zou investeren voor de oprichting van een nieuwe opleiding voor lerarenopleiders. U gaf hierbij aan dat de opleiding ongeveer één tot twee jaar zou duren en dat de cursisten coaching-, trainings- en reflectiemodellen zullen meekrijgen.
Minister, kunt u meer toelichting geven bij uw plannen om een nieuwe opleiding voor lerarenopleiders te organiseren? Hoe zult u ervoor zorgen dat lerarenopleiders de nodige praktische competenties verwerven om aspirant-leerkrachten klaar te stomen voor de uitdagingen van een diverse klasomgeving? Bevat de opleiding ook een praktische component, waardoor lerarenopleiders ervaring kunnen opdoen op de klasvloer? Kunt u stilstaan bij de besteding van de uitgetrokken 200.000 euro? Welke instanties zullen de uitwerking van deze opleiding begeleiden? Welke ondersteuning zal het initiatief krijgen vanuit de lerarenopleidingen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, in 2016 gaf ik een subsidie aan de KU Leuven en de UGent, de twee voormalige grote expertisenetwerken die masterclasses voor lerarenopleiders inrichtten, voor het uitwerken van een Vlaanderenbrede visie op professionalisering van lerarenopleiders. Binnen dat advies werd Vlaanderenbreed met alle lerarenopleidingen een voorstel van opleidingsinitiatief voor lerarenopleiders uitgewerkt. Dit opleidingsinitiatief wordt nu effectief uitgerold. Deze kadering wou ik u eerst geven om te duiden dat we geen opleiding voor lerarenopleiders organiseren. Dat is immers mijn taak niet als minister.
Wat doen we? We voorzien in subsidies voor de organisatie van een opleiding voor lerarenopleiders. Die wordt georganiseerd door de sector zelf, en zo hoort het ook. Het gaat niet om een initiële opleiding, maar wel om een professionalisering voor lerarenopleiders die al in een lerarenopleiding aan de slag zijn. De term opleiding geeft hier vooral aan dat het om een langdurige, systematische vorming gaat rond een samenhangend en geïntegreerd curriculum. De opleiding stelt leren centraal: het professioneel leren van lerarenopleiders, maar met het oog op het leren van aanstaande leraren en het leren van leerlingen. Het komt erop neer dat je je professionaliseert in het leren leren.
De opleiding bouwt verder op de reeds aangehaalde masterclasses voor lerarenopleiders. De verantwoordelijkheid voor de competenties en de professionele ontwikkeling van de lerarenopleiders ligt en blijft bij de instellingen, namelijk de hogescholen, de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) en de universiteiten waar ze tewerkgesteld zijn. Lerarenopleiders zijn niet verplicht om de opleiding te volgen, en of het een voorwaarde is voor hun aanstelling, is een zaak waar de instellingen in alle autonomie over kunnen beslissen. Maar zoals u ook al in uw vraag aangaf, is de kwaliteit van deze lerarenopleiders ontegensprekelijk belangrijk voor de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs. Dat heb ik samen met de Vlaamse Regering ook al aangegeven in de conceptnota die we goedgekeurd hebben in maart 2016. Vandaar dat ik ook ondersteuning geef aan dit initiatief.
We weten dat een langer durend traject voor professionalisering meer effect heeft dan losse nascholingen van een dag. Ik ben dan ook verheugd dat het hier om een traject gaat waar lerarenopleiders van verschillende instellingen, Vlaanderenbreed, samen kunnen werken aan de verdere ontwikkeling van hun competenties.
Dan kom ik tot de klasvloer. Het is een opleidingstraject voor mensen die allen in de opleiding staan. Zij brengen hun praktijkervaring mee naar de opleiding. De visie op de uitwerking van de opleiding is gebaseerd op zeven principes: coherent en evidencebased, gelinkt aan de dagelijkse praktijk van de lerarenopleider, eigenaarschap, een langdurig karakter, gericht op het ontwikkelen van een onderzoekende houding, belang van internationale samenwerking en oog voor kwaliteit van de begeleiding/coaching tijdens de opleiding.
De opleiding hanteert het zogenaamde ritsprincipe, waarbij vertrokken wordt van de concrete praktijkervaringen van de lerarenopleiders, die vervolgens geplaatst worden tegenover theoretische kaders en wetenschappelijk onderzoek. De didactische aanpak is zodanig dat de deelnemende lerarenopleider uitgenodigd en ondersteund wordt om zelf een integrerende verbinding te maken en de rits tussen praktijk en theorie metaforisch te sluiten. Daarom is het noodzakelijk dat de deelnemers effectieve praktijkervaringen kunnen binnenbrengen in de opleiding.
De subsidie van 200.000 euro die is toegekend, zal worden gebruikt als bijdrage in de personeels- en werkingskosten van de opleiding. De inschrijvingsgelden van de deelnemers zijn de enige andere inkomstenbron.
Voor de aansturing van de opleiders is een Vlaanderenbrede stuurgroep opgericht, samengesteld uit 25 leden: 5 vertegenwoordigers van de universiteiten, 12 van de hogescholen, 5 van de CVO’s, 1 van Vlaanderen, 1 van de Vereniging voor Lerarenopleiders (Velov) en 1 coördinator. Iedereen die opleidt, zit daar dus. Hiervan heeft men Ruben Vanderlinde van de UGent aangeduid als voorzitter. Ik heb bewust gekozen voor een nieuwe stuurgroep, om zo de betrokkenheid van alle lerarenopleidingen en de gedragenheid door alle lerarenopleidingen te garanderen. De stuurgroep heeft de KU Leuven als een penvoerende instelling aangeduid; Geert Kelchtermans treedt op namens de penvoerende instelling.
Er wordt ook regelmatig over de werking gecommuniceerd op de werkgroepen lerarenopleidingen van de VLIR en de VLHORA. Ik vermeld hier ook graag dat de opleiding actief betrokken is bij een Europees initiatief voor de professionele ontwikkeling van lerarenopleiders, het zogenaamde International Forum for Teacher Educator Development (InFo-TED), waarin door specialisten uit acht landen samengewerkt wordt rond vormingsinitiatieven voor lerarenopleiders. Met de nieuwe opleiding voor lerarenopleiders neemt Vlaanderen internationaal mee een voortrekkersrol op en geeft mee richting aan internationale ontwikkelingen.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het uitvoerige antwoord en voor het brede kader dat u heel duidelijk hebt geschetst van wat er achter die lerarenopleiders zit. Ik voel op het werkveld dat daar heel wat verwarring is over wat een lerarenopleider is. Een lerarenopleiding is uiteraard beter gekend. Zelfs het woord roept al een aantal vragen op.
Minister, er is een heel grote uitstroom bij onze beginnende leerkrachten tijdens het eerste jaar van de job. Met het antwoord op de vraag die ik hier heb gesteld en na het thema nog eens op de agenda gebracht te hebben, denk ik dat het heel belangrijk is dat aspirant-leerkrachten weten en beseffen dat zij de nodige bagage kunnen meekrijgen. Inhoudelijke kennis, vakdidactiek en klasmanagement zijn uitermate belangrijk, maar de permanente ondersteuning, het langdurige karakter waar u de focus op hebt gelegd, is een zeer belangrijk gegeven in dit verhaal. Als mensen willen lesgeven aan bijvoorbeeld een politie- of brandweerschool, moeten zij tien jaar praktische ervaring hebben om de praktijk te implementeren bij de aspirant-brandweerman of -politieman om die praktijkervaring heel duidelijk te kunnen overbrengen. Als ik dat transfereer naar de lerarenopleiders, bestaat de kans effectief dat er heel wat praktijk en interessante tips and tricks kunnen worden meegegeven.
Ik ben heel blij met het antwoord. De zeven principes ga ik nog eens nalezen in het verslag, maar ook daar zaten het langdurige karakter en de kwaliteitsbewaking in, en dat is in dezen een bijzonder goede zaak.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb een heel kleine aanvulling die ik in het verleden ook al heb gedaan. Het is belangrijk voor lerarenopleiders dat zij zelf ervaring hebben om te weten waarover ze spreken. Het is niet door die mensen een opleiding te geven dat zij plots weten hoe een klas in elkaar zit. Ik ben er een grote voorstander van om lerarenopleiders te hebben die elders verworven competenties hebben, namelijk dat ze leraar zijn geweest.
De heer De Meyer heeft het woord.
Het is een begrijpelijke zorg, maar ik citeer even een zin uit de memorie van toelichting van het ontwerpdecreet dat op 22 december reeds is goedgekeurd: “Lerarenopleidingen beschikken daartoe over een kwaliteitsvol en complementair team lerarenopleiders, zeker ook op het vlak van het hebben van voldoende ervaring in het lesgeven zelf.”
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik zal niet in herhaling vallen. Ik sluit me aan bij wat collega Daniëls zei. Dat mag dus ‘copy-paste’ zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, dank u wel voor de aanvullingen. Het is goed dat we collega De Meyer hebben om ons bij de les te houden als het gaat over decreten die in opmaak zijn en de mooie verwoordingen daarin.
Ik heb het net proberen uit te leggen: die lerarenopleiders zijn leraren in de lerarenopleidingen. Ze zijn er gekomen op vraag van alle lerarenopleidingen. Voor mij was het een beetje verrassend dat men niet zou weten waarover het gaat. Het is door henzelf gevraagd. Het personeelsbeleid zelf is de autonomie van de hogeschool. Wij hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Daar wordt ook controle op uitgevoerd. Maar aangezien iedereen vragende partij was voor wat we nu subsidiëren, veronderstel ik dat iedereen er wel aandacht voor zal hebben dat dat door zo veel mogelijk mensen wordt gevolgd. Als we de autonomie willen bewaren, zou het niet goed zijn om alles decretaal te verankeren, zoals de heer De Meyer heeft gezegd.
Tot slot: er was nog een slappelachmomentje toen iemand mij interviewde over dit project. De persoon in kwestie zei: ‘Het is belangrijk dat leraren goed opgeleid zijn, die opleiding voor lerarenopleiding is dus goed. Maar wie leidt dan de opleiders op?’ Toen was ik ook even sprakeloos. Maar in het vervolg kan ik naar dit verslag verwijzen om daar een antwoord op te geven.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Het is heel duidelijk, nadat ik de collega's heb gehoord, dat iedereen verwijst naar de kwaliteit, maar tegelijkertijd ook naar de praktische ervaring en de overdracht van die ervaring. Ik heb in het antwoord van de minister heel duidelijk gehoord dat daarop wordt ingezet en dat dat fundamenteel is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.