Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik heb een vraag over het valideren van elders en eerder verworven competenties. Ik gebruik graag beide woorden: eerder en elders.
De opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs bereiden voor op het uitoefenen van een beroep. Ze situeren zich inzake niveau tussen een Se-n-Se-jaar (secundair na secundair) – de vroegere zevende jaren tso – en een professionele bachelor. Het algemene niveau is minder theoretisch dan een bacheloropleiding. Het werkplekleren vormt een belangrijk onderdeel van een hbo5-opleiding en omvat minimaal een derde van de studieomvang, wat toch een zeer substantieel deel van is van de hbo5-opleiding.
Momenteel zijn er in Vlaanderen veertien samenwerkingsverbanden voor hbo5, het hoger beroepsonderwijs niveau 5, telkens gevormd rond een hogeschool. Een samenwerkingsverband vervult een aantal opdrachten, zoals vermeld in artikel 51 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Een van de opdrachten is het uitwerken en evalueren van een kwaliteitsvolle EVC-procedure. EVC staat dus voor elders of eerder verworven competenties. Het gaat om een geheel van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, verworven door middel van leerprocessen – bijvoorbeeld werkervaring, maar dat kunnen ook een aantal deelcursussen zijn die men gevolgd heeft, maar die niet noodzakelijk geleid hebben tot een attest of kwalificatie – maar die niet met een studiebewijs – diploma, getuigschrift, attest en noem maar op – werden bekrachtigd. Eerder verworven competenties, of dus concreet de praktijkervaring, kan bijgevolg voor dit soort opleidingen zorgen voor een aanzienlijke vermindering van de studieomvang.
Vanaf 1 september 2019, wat niet meer zo veraf is, worden alle hbo5-opleidingen volledig overgeheveld naar de hogeschool waarmee ze momenteel samenwerken. Gezien het hoge aandeel van praktijk in deze opleidingen, lenen ze er zich dus uitermate toe om personen die ervaring hebben opgedaan op de werkvloer, alsnog een kwalificatie te laten verwerven, weliswaar door slechts een beperkt aantal bepaalde onderdelen te moeten volgen van de opleiding, gezien hun voorgaande arbeidstraject.
Minister, bestaat er momenteel in die samenwerkingsverbanden een zekere uniformiteit wat betreft de procedure, de evaluatie en het toekennen van vrijstellingen op basis van EVC? Ik maak het meteen heel duidelijk. Ik stel namelijk vast dat studenten die zich momenteel inschrijven in een hbo5-opleiding, nu nog veelal in de CVO’s (centra voor volwassenenonderwijs), ze bij de ene wel vrijstellingen krijgen en bij de andere niet. De motivatie waarop dat gebaseerd is, doet soms wel de wenkbrauwen fronsen, gaande van: ‘het is van een andere instelling, die niet tot onze associatie behoort, dus wij weten niet wat de kwaliteit daarvan is’ – toch wel opmerkelijk, voor alle opleidingen die in Vlaanderen geaccrediteerd zijn – tot en met de zeer vage uitleg: ‘wij doen dat niet’ of ‘wij staan erop dat je alles volgt’. Het is toch wel jammer dat die ervaring daar niet wordt meegenomen.
Hoe zal het toekennen van vrijstellingen op basis van EVC verlopen als de hbo5-opleidingen worden overgeheveld naar de hogescholen? En hoe wilt u ervoor zorgen dat EVC beter ingeburgerd wordt in het Vlaamse hogescholenlandschap, maar ook bij toekomstige studenten?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor de interessante vraag, collega. Een belangrijke reden voor de hervorming van de samenwerkingsverbanden tussen de CVO’s en de hogescholen was net de uitwisseling van expertise, en dus ook die op het vlak van het valideren van eerder verworven competenties. Binnen hun eigen werking hebben de hogescholen op dat vlak al ervaring met bredere afstemming, namelijk via de associaties. De expertise die in die context is opgebouwd, werd ook al ingezet voor hbo5-opleidingen. Dat gebeurt niet enkel op het niveau van de verschillende samenwerkingsverbanden, maar soms ook overschrijdend, binnen de associatie van de hogeschool.
EVC wordt vooral toegepast in functie van vrijstellingen in opleidingen en verkorte leertrajecten. Een verplichte uniformiteit in de procedures voor alle CVO’s is er vandaag niet. Kennisdeling, het uitwisselen van good practices, instrumenten en ervaringen zijn er zeker wel.
In het voorontwerp van decreet dat de overdracht van de hbo5-opleidingen regelt, is bepaald dat de opleidingen zo veel mogelijk op dezelfde wijze zullen worden georganiseerd als de professionele bacheloropleidingen. Dat zal gebeuren doordat de regeling voor de graduaatsopleidingen wordt opgenomen in de Codex Hoger Onderwijs. Dat maakt alles eenvoudiger, zowel voor de studenten als voor de hogescholen. Dat betekent dus dat in de toekomst het bestaande vrijstellingenbeleid en de EVC-procedures van de hogescholen worden uitgebreid naar de graduaatsopleidingen. Het erkennen van de verworven competenties zal dus, net zoals voor de bacheloropleidingen, ook binnen de associatie worden georganiseerd.
Hoe willen we ervoor zorgen dat EVC beter ingeburgerd wordt? Sinds het Flexibiliseringsdecreet van 2004 zijn er in de associaties en hogeronderwijsinstellingen duidelijke procedures uitgetekend, reglementen opgesteld en instrumenten uitgewerkt voor het onderzoek naar en de validering van EVC. Om de kwaliteit van de EVC-procedures te garanderen, wordt vertrouwen gegeven aan de associaties en instellingen. Het bewaken en monitoren van de kwaliteit van de procedures is een taak van de associaties en instellingen zelf, die in een intern kwaliteitszorgsysteem moeten voorzien.
Er werden in het verleden, in 2010 en 2016, ook twee evaluaties uitgevoerd door de overheid van de EVC-, EVK- (eerder verworven kwalificatie) en vrijstellingsprocedures aan de associaties, hogescholen en universiteiten. Die hebben het vertrouwen bevestigd. De verplichte ambtelijke evaluatie door de overheid kon intussen, in Onderwijsdecreet XXVII, worden geschrapt. Uit de laatste evaluatie is gebleken dat het aantal opgestarte dossiers voorlopig niet stijgt. Wel is er een overwicht van EVC-aanvragen binnen de professionele bacheloropleidingen. Dat is te verklaren vanuit het feit dat professionele bacheloropleidingen meer beroepsgericht zijn, wat een EVC-procedure vergemakkelijkt. Aangezien de graduaatsopleidingen bij uitstek beroepsgericht zijn, valt te verwachten dat hun doorstart aan de hogescholen een positieve impact zal hebben op de vertrouwdheid met EVC binnen het hoger onderwijs. Als dat op zijn beurt weer kan afstralen op de bachelor- en masteropleidingen, is dat uiteraard een goede zaak.
In 2015 hebben we met de Vlaamse Regering de conceptnota EVC goedgekeurd. De ambtelijke werkgroep is op dit ogenblik bezig met de uitrol daarvan. Het vastleggen van het gemeenschappelijke begrippen- en referentiekader voor EVC, met een focus op de beroepskwalificaties, zal ook EVC in het hoger onderwijs, en meer in het bijzonder de graduaatsopleidingen, een nieuwe stimulans kunnen geven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Bedankt, minister. Vergeef me, maar ik blijf een beetje op mijn honger zitten voor de operationele problemen waar we mee zitten, namelijk dat het wat diffuus is. Men moet inderdaad samenwerken, maar in Vlaanderen willen we mensen maximaal aanzetten tot levenslang leren, en als we mensen willen aanzetten tot levenslang leren, dan moeten we het hen ook niet moeilijker maken dan nodig. En hbo5 geeft net aanleiding – zeker als ik kijk in hbo5 verpleegkunde, dat ik van zeer nabij ken – om modulair te werken, wat eigenlijk net ideaal is om vrijstellingen te geven enerzijds, en anderzijds om meer programma’s op maat te maken – dat is net het sterke eraan – om op die manier mensen die al ervaring hebben, toch te kunnen verleiden om nog een opleiding te volgen, een opleiding waarbij ze niet het gevoel hebben ‘dit beheers ik al, wat zit ik hier te doen’, want dat is jammer van de tijd en van het belastinggeld dat erin wordt geïnvesteerd. En anderzijds beginnen mensen er dan niet aan, en dan komen we eigenlijk niet tot levenslang leren.
Mijn oproep is echt om tot kwalitatieve kaders te komen om elders verworven competenties te erkennen en te valideren, maar die ook een vorm van uniformiteit hebben. Het is echt niet goed als mensen het signaal krijgen: ‘Sorry, maar je hebt je basisopleiding ooit gevolgd aan een instelling van een andere associatie, dan gaan we moeilijk doen.’ Dat vind ik ongehoord. Het zou ook goed zijn dat daar, over de associaties heen, een beleid rond is en ook een vorm van toetsing.
Ik deel de mening dat een EVC niet is van: ‘Ik werk in de sector, dus ik heb dat sowieso allemaal al in mij verworven.’ Neen, we moeten daar toetsingscriteria op zetten, die niet te zwaar zijn en waarbij ook niet aan iemand wordt gevraagd: ‘Je hebt nu twintig jaar in de sector gewerkt, breng alles binnen wat je in die sector al hebt gedaan.’ Sommige zaken zijn immers niet terug te vinden. Maar met een praktische proef kan wel heel snel en met heel weinig planlast een oordeel gevormd worden in welke mate een kandidaat al of niet theoretisch kan koppelen, en dan kan daar een beleid op maat rond gemaakt worden.
Mijn oproep is dus, minister, om dat toch nog iets verder en sneller uit te werken dan op de snelheid waar we momenteel zitten. Hebt u daar verdere inzichten over?
De heer De Meyer heeft het woord.
Het probleem is natuurlijk niet nieuw. Het is gekend. Onze collega heeft daar ook bij de bespreking van de beleidsbrief vragen over gesteld. De minister heeft er toen ook uitgebreid op geantwoord.
Ik deel zijn zorg voor een groot deel. Maar elders verworven competenties, en ook de conceptnota en de verdere opvolging ervan, zijn deels een bevoegdheid van de minister van Onderwijs, maar ook van haar collega. Minister, zijn er eventueel nog hinderpalen in andere beleidsdomeinen om belangrijke stappen vooruit te zetten?
Ik vind het belangrijk om daar verder werk van te maken. Ik volg de collega’s als zij stellen dat we nog enorme stappen vooruit moeten zetten. Ik stel ook vast dat vandaag in de praktijk vooral gekeken wordt naar de bijkomende opleidingen die mensen gevolgd hebben, om die te erkennen. Maar als het gaat over competenties die verworven worden door de praktijkervaring, dan worden die veelal nog niet meegenomen. Ik stel daarbij vooral de vraag in welke mate dat wij daar als overheid stappen vooruit in kunnen zetten. In de private sector hecht men immers veel minder belang aan verworven diploma’s en attesten, en kijkt men echt naar de competenties in de praktijk van mensen en valoriseert men ervaringen van mensen heel sterk, veel sterker dan wij als overheid. Ik vind dat wij daar als overheid, en ook vanuit Onderwijs, echt werk van moeten maken, willen wij de volgende jaren ook op de arbeidsmarkt de juiste mensen kunnen aantrekken die we nodig hebben. Vandaar de vraag om dat zeker op te nemen. Het is een vraag die al jaren leeft in dit parlement en waar de voorbije ministers ook weinig aandacht aan besteed hebben.
De heer Cordy heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de opmerkingen van collega Daniëls, maar ik wil vooral benadrukken dat, om die hele EVC-procedure te laten slagen en op die manier ook meer mensen warm te maken om zich verder bij te scholen, kandidaat-studenten heel erg nood hebben aan transparantie en helderheid daarover. Nu schrikt het immers vaak af. Mensen weten vaak niet waar ze zich begeven en wat er van hen verwacht zal worden. Men ziet ook dat het beleid soms wat verschilt van associatie tot associatie. Er is de neiging om te gaan horen waar het voordeliger is en waar niet.
Ik denk dat we daar heel sterk vanuit de kandidaat-student moeten gaan kijken hoe we kunnen garanderen dat er een transparant, helder en aantrekkelijk aanbod is, uiteraard zonder in te boeten op de vereisten die nodig zijn om een opleiding te vervolledigen en dat diploma te halen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb daarnet in mijn antwoord zo duidelijk mogelijk proberen uit te leggen dat er autonomie is en dat iedereen daar op zijn eigen manieren mee omgaat en dat dat ook goed werkt. Maar ik denk dat er één iets onderbelicht is gebleven. Het is niet enkel een zaak van Onderwijs alleen. We hebben eigenlijk een globaal Vlaams kader nodig over ervaringsgerichte competenties, waar ik zelf heel veel belang aan hecht. We hebben in 2015, samen met collega Muyters, een conceptnota goedgekeurd voor geïntegreerd beleid met betrekking tot de erkenning van competenties. Er is een werkgroep bezig met de uitrol. Als we dan eindelijk een gemeenschappelijk begrippen- en referentiekader hebben voor EVC, en als men dan ook die beroepskwalificaties wat in de focus gaat brengen – want dat kun je perfect gaan vastleggen, dat zijn de zaken waarvan men weet dat je er ervaring in kunt opdoen – dan zul je dat EVC ook in ons hoger onderwijs veel duidelijker kunnen vastpakken, hoe je die competenties moet erkennen. Maar daar zijn we nog niet helemaal door. We hebben een conceptnota, maar we hebben nog geen decreet. Ik denk dat dit veel zorgen zou kunnen oplossen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het klopt dat we nood hebben aan een ruimer kader, maar vandaag loopt het natuurlijk al. Mensen bieden zich aan, stellen de vraag. We laten het nu een beetje over aan het veld. Ik denk dat het goed is dat het veld onderling spreekt, maar ik stel vast dat ze er eigenlijk niet uit raken. En per moment dat er een oplossing is, komt er dan eigenlijk ook een probleem bij. Daarom is mijn oproep dat we hier zeker met de start van hbo5 op 1 september 2019 een beetje gas bij proberen te geven om dit sneller rond te krijgen en iedereen van de noodzaak, zowel voor de instellingen zelf, want dit genereert studenten, als voor de studenten zelf en voor de arbeidsmarkt – om dat wat meer op de rails te krijgen. Dus wij volgen verder mee op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.