Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Het Departement Cultuur, Jeugd en Media (CJM) startte het nieuwe jaar in een volledig nieuwe structuur. Ik citeer hier enkele passages uit de communicatie van het departement. “Het departement wil immers optimaal blijven inspelen op de behoeften van zijn stakeholders en doelgroepen. Daarom is er enerzijds nood aan meer kennisontwikkeling, anderzijds aan een meer geïntegreerde aanpak van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering. (…) Als kennisorganisatie willen we de komende jaren volop investeren in experts met een diepgaande kennis van de behoeften en actuele thema’s uit het ruime beleidsveld. We willen ook intensieve aandacht besteden aan interdisciplinaire en transsectorale materies, zoals duurzaamheid, participatie, diversiteit, publiekswerking, het uitbouwen van aanvullende financiering en sectoroverschrijdende partnerprojecten. (…) Tot slot moeten beleidsinitiatieven die gespreid zijn over verschillende beleidsruimtes, zoals lokale (in beperkte mate), bovenlokale, Vlaamse en internationale initiatieven, over de sectoren heen worden aangepakt.”
Verder lezen we “We verliezen uiteraard de specifieke sectorale noden en samenwerkingsvormen niet uit het oog. De eigenheid van elke sector blijft prominent aanwezig in de werking van de gebundelde expertise binnen de afdeling ‘Subsidiëren en erkennen’ in het algemeen en binnen de teams ‘Kunsten en cultureel erfgoed’, ‘Sociaal-cultureel werk en jeugdwerk’ en ‘Transversaal en (boven)lokaal’ in het bijzonder. (…) Sinds 1 januari 2018 neemt het departement ook de culturele en jeugdbevoegdheden van de provincies over en verwelkomt het meer dan zestig nieuwe collega’s.“
Mijn ex-collega Guy Redig schreef hierover in de kerstdagen een open brief, onder de titel ‘Kroniek van een deconfiture? Het Vlaamse jeugdbeleid verliest een kernspeler’. Ook hieruit kan ik niet anders dan enkele citaten te gebruiken om mijn vraag te stofferen. “Vanaf 1 januari 2017 houdt de Afdeling Jeugd binnen de Vlaamse overheid op te bestaan. ’t Zal de samenleving worst wezen hoe de ambtenarij zich organiseert – zeker in dit geval. Toch betekent deze verdamping meer dan de zoveelste hervorming van ministeriële diensten. De Afdeling Jeugd overkoepelde de Vlaamse beleidsaandacht voor jeugdbeleid en jeugdwerk, in verschillende vormen, sinds 1945. Het geheel was dus veel meer dan de som der delen. (…) De samenhangende slagkracht is weg. (...) Hoe kan men de kracht van een beleidssector afwegen? Daarvoor bestaat er een ‘set’ aan voorzieningen (parlementaire commissie, minister, administratie, regelgeving, begroting en onderzoek). (…) Dit kader toegepast op het Vlaams jeugdbeleid scoorde, zeker naar internationale standaarden en qua aantal en kwaliteiten (o.a. samenhang) steeds erg hoog. (…) Temeer omdat de coördinerende minister voor Jeugd decretaal verplicht is om elke legislatuur een meerjarenbeleidsplan te maken. (…) Dus de “unit” jeugd(werk), met die naam, verdwijnt voor het eerst sinds 1945 aan het ambtelijke firmament! De gespecialiseerde ambtenaren verspreiden zich nu (...). Waarom daarover mijmeren laat staan schamperen? Omdat jeugd niet zomaar kan worden vergeleken met andere onderdelen, zoals kunsten of erfgoed. Jeugd is immers een categorie, een deel van de bevolking dat zich niet laat beperken tot bv. de culturele materies.” Of tot subsidiëring. “De afdeling jeugd droeg immers de aansprakelijkheid om een integraal jeugdbeleidsplan, dus sector- en niveau-overschrijdend,” – ik accentueer sectoroverschrijdend – “voor te bereiden, uit te voeren en op te volgen. (…) Deze opdracht, voor zover enigszins bekend – laat staan goed begrepen door de ambtelijke hiërarchie – verdampt nu in de nevelen der vernieuwing.”
Bij mijn vroegere collega dringt de vraag zich op naar de afwezige impact van de minister van Jeugd, Sven Gatz, wiens ministerschap qua jeugd hij zonder terughoudendheid met veel lof overlaadt, en de ernstige moeite om dialoog, gesprek en discussie eerlijk en open te voeren, prijst. Verder zegt hij: “Hoe is dan te verklaren dat de minister dit drama zo gelaten ondergaat. Dit kan toch niet zonder overleg met de leidend ambtenaar?”
Bevreemdend is de stilte van de betrokken jeugdsector, van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC), van het cultureel erfgoed, de kunsten, het sociaal-cultureel werk, de amateurkunsten... Merkten ze het niet op, schatten ze er het belang niet van in, zijn ze in snelheid genomen, durven ze niet reageren? Daarnaast konden we vaststellen dat er talrijke medewerkers, vaak mensen op sleutelposities en met veel kennis, uit het departement CJM vertrokken. Er heerste enige onrust die in verband stond met de dan op til staande reorganisatie, de zoveelste wat mijn tijdsperspectief betreft van goed twintig jaar, in een relatief korte periode. We besturen blijkbaar altijd beter. Het verlies van veel competentie in de specifieke beleidsterreinen CJM doet ook deze organisatie uiteraard geen goed.
Ik heb de afgelopen maanden en weken zeker 25 medewerkers van het betrokken departement persoonlijk gehoord, zonder dat ik met hen contact had opgenomen, om hun beklag te aanhoren. Gisteren had ik nog eens een reactie van de vakbonden. Zij deden ongeveer hetzelfde beklag, niet alleen over de indeling en de bevoegdheidsverdeling, maar ook over de taakstelling en de opdrachten voor het personeel.
Ik kan dus niet anders dan mij aansluiten bij de bekommernissen van mijn ex-collega. Minister, ik weet dat we ons op het randje van uw bevoegdheid bevinden, maar ik wil u toch de volgende vragen stellen. Met dat ‘randje van bevoegdheid’ bedoel ik dat Bestuurszaken in belangrijke mate de bevoegdheid zijn van minister Homans van Bestuurszaken.
Minister, behoort de organisatie van het departement tot de autonome bevoegdheid van de secretaris-generaal? Op de website van de Vlaamse Regering staat onder meer: “Het departement ondersteunt het beleid bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie. Het werkt onder het directe gezag en onder de verantwoordelijkheid van de minister.” Is hier overleg over geweest tussen het kabinet en de leidend ambtenaar? Welk standpunt hebt u over deze wijze van werken en van organisatie, en over het verdwijnen van de entiteiten Jeugd, Sociaal-Cultureel Werk, Media...? Ik verwijs graag niet alleen naar de departementen maar ook naar het verschuiven van verantwoordelijken, afdelingshoofden, celverantwoordelijken met grote expertise naar andere beleidsdomeinen in het grote departement.
Is er geen belangrijk onderscheid tussen de categorie Jeugd en de andere sectoren? Ik had het er al over: categoriaal versus sectoraal beleid. Wordt dit voldoende opgevangen in de nieuwe structuur? Het valt me op dat er in de nieuwe structuur wel een cel is met de naam ‘sociaal-cultureel werk en jeugdwerk’, terwijl in de oude structuur sprake was van een entiteit met de naam ‘Jeugdbeleid’. Ik maak in mijn vraag het verschil tussen jeugdwerk en jeugdbeleid. Is dit een belangrijke beleidsverschuiving? Jeugdbeleid is veel meer dan subsidiebeleid of infrastructuurbeleid, zoals het in de culturele sector meer de gewoonte is. Jeugdbeleid gaat over een veel breder terrein. Anders zou de Ambrassade ook niet de Ambrassade zijn met een veel bredere taakstelling.
Is over de nieuwe organisatie van het departement advies gevraagd aan de Vlaamse Jeugdraad en aan de SARC – misschien is het formeel niet verplicht, maar minstens toch wel nuttig?
Het is zeker positief dat er meer werk gemaakt wordt van kennisontwikkeling en van transversaal beleid. Die kennisontwikkeling betreft: wetenschappelijk onderzoek, dataverwerking en -analyse. Die noodzaak wordt door iedereen erkend, ook door mij. Verschuiven er als gevolg daarvan opdrachten van steunpunten en belangenbehartigers naar het departement? Sommige van deze organisaties deden ook een deel onderzoekswerk en dataverzameling. Is het de bedoeling hier ook een vorm van ontsluiting of een publicatiebeleid, bijvoorbeeld via webplatforms, aan te koppelen, zodat ook het veld aan de slag kan met de verzamelde en verwerkte gegevens? Dat is vandaag het geval voor bijvoorbeeld bibliotheekwerk, cultuurcentra en straks ook voor sociaal-cultureel werk.
Er wordt ook een merkwaardige knip gemaakt tussen het Kunstendecreet en het Cultureel Erfgoeddecreet enerzijds, die inkantelen in de afdeling Subsidiëren en Erkennen, en het beleid inzake grote en eigen culturele instellingen anderzijds, die in de afdeling Waarborgen en Beheren zitten. Dreigt dat geen tweedeling te veroorzaken, een verschillend beleid met name, ten aanzien van organisaties in deze sectoren? Er zitten immers erfgoed- of kunstenorganisaties in die twee afdelingen.
Voor welke opdrachten worden de voormalige provinciale ambtenaren ingezet? Zij brengen kennis, ervaring en competentie mee. Wat zijn de uitgezette krijtlijnen? Worden ze enkel bij de overheid tewerkgesteld? Ook bij organisaties zoals steunpunten, expertisecentra en dergelijke worden ze gedeconcentreerd ingezet.
Dank u, mijnheer Caron. Dat was netjes binnen de tijd.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, ik kan niet garanderen dat ik binnen de tijd blijf. Ik weet wel dat ik er geen heb, denk ik toch. Het wordt een zeer lang antwoord. Zet u dus schrap.
Het behoort inderdaad tot de autonomie van de leidend ambtenaar om de structuur van zijn entiteit uit te tekenen en in te vullen. Gezien de opdrachten van het departement is het uiteraard wel aangewezen dat deze structuur ten dienste staat van een optimale dienstverlening aan de verschillende ‘klanten’ – ik zeg het, met enige schroom, tussen aanhalingstekens – of stakeholders, ik heb het over al wie maatschappelijk of op de een of andere manier betrokken is bij wat de administratie doet. Uiteraard horen daar zeker ook de respectieve voogdijministers bij. Dat was overigens ook een van de uitgangspunten van de reorganisatie.
De secretaris-generaal van het departement heeft mij en mijn kabinet van bij aanvang van het veranderingstraject op de hoogte gebracht van het hele opzet en van de verschillende uitgangspunten en bouwstenen voor de nieuwe structuur. Daarbij stond het voltrekken van het onafgewerkte fusietraject naar aanleiding van de inkanteling van de agentschappen Kunsten en Erfgoed en Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA) in 2015 voorop. Maar ook een optimalisering van de werking, door een grotere nadruk op kennisontwikkeling, een meer geïntegreerde aanpak van beleidsvoorbereiding en -uitvoering en een digitalisering van alle kernprocessen, vormde een belangrijk streefdoel.
Zo werd ervoor gekozen om processen die sterk bij elkaar aanleunen te bundelen tot clusters of afdelingen in functie van de voornaamste doelgroep die ze bedienen. Het gaat dan – u zult het programma al hebben bekeken – over Kennis en Beleid, over Subsidiëren en Erkennen, over Waarborgen en Beheren, over Communicatie en over Interne Organisatie. Teams zijn dan weer zoveel mogelijk verbindend samengesteld. Dit moet leiden tot meer kennisdeling en een hogere inzetbaarheid enerzijds, en een gedeelde organisatiecultuur anderzijds. Er is ook geïnvesteerd in de aanstelling van sterke leidinggevenden aan het hoofd van de teams. Een ander speerpunt is de uitbouw van een dynamisch communicatiebeleid met focus op de klantvriendelijkheid. Daarbij wordt bewust de band met de burger nauwer aangehaald door het benadrukken van de maatschappelijke meerwaarde van het beleid.
Persoonlijk zie ik dan zeker ook een aantal troeven in de reorganisatie van het departement, voor het beleid, maar ook voor het veld.
Eerst en vooral op inhoudelijk vlak, waar de keuze voor een meer geïntegreerde benadering moet zorgen dat experts gerichter en efficiënter kunnen worden ingezet in functie van de behoeften. Verder moeten de methodologische afstemming van processen binnen teams en de versnelde digitalisering ook tijdswinst opleveren waardoor er ruimte komt voor onder andere kennisontwikkeling en -deling. Dit moet bijdragen aan een nog betere dienstverlening. Die klantgerichtheid, ook in de communicatie, is een ander element waar ik heel wat verwachtingen bij heb. Het sensibiliseren van de Vlaming over de noodzaak van cultuur draag ik zelf een bijzonder warm hart toe en ik juich dan ook toe dat hier in de toekomst meer op zal worden ingezet.
De secretaris-generaal heeft mij verzekerd dat de continuïteit van de werking niet in het gedrang zal komen en dat de verschillende beleidsvelden en sectoren optimaal bediend zullen blijven. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat deze reorganisatie de werking van het departement alleen maar ten goede zal komen en dat de kwaliteit van de dienstverlening er nog op vooruit zal gaan. Er zal weliswaar een overgangsperiode zijn tot de zomer van 2018 – het begin van die overgang is het moeilijkste moment – maar nadien zou de nieuwe structuur op volle toeren moeten draaien.
Het is inderdaad zo dat Jeugd een categoriale bevoegdheid is die verder gaat dan de grenzen van het eigen beleidsdomein. Het is echter niet omdat er in de nieuwe structuur geen aparte afdeling meer is met die naam dat er een verschuiving zou zijn in het beleid dienaangaande. We zoomen even in op twee afdelingen.
De afdeling Kennis en Beleid is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van kennis en expertise om beleid en praktijk te onderbouwen, met ruime aandacht voor transversale en internationale verbanden. Zo staat het team Kennisontwikkeling onder andere in voor wetenschappelijk onderzoek en de monitoring met betrekking tot jeugd, het team Transversaal en internationaal coördineert dan weer de beleidscyclus, bijvoorbeeld de opmaak van het jeugdbeleidsplan en de opvolging van het kinderrechtenbeleid maar ook de opvolging van het internationale beleid. De afdeling Subsidiëren en Erkennen is dan weer verantwoordelijk voor het erkennen, subsidiëren, adviseren en evalueren van actoren uit de diverse decreten binnen de beleidsvelden cultuur en jeugd. Het team Sociaal-cultureel werk en jeugdwerk zal de dossierbehandeling en concrete beleidsadvisering in het kader van het decreet op het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleid opnemen, terwijl het team Transversaal en (boven)lokaal hetzelfde doet voor onder andere het decreet Lokaal Jeugdbeleid.
De inhoudelijk in jeugdmaterie gespecialiseerde medewerkers in dit geheel zijn hun taak gevolgd en blijven die in de toekomst opnemen binnen een van bovenstaande teams. Het beleid en de daaronder ressorterende opdrachten verdwijnen dus geenszins en er zal worden gewaakt over een goede afstemming over de clusters en teams heen. Op managementniveau gebeurt dit via de strategische vergadering en de operationele vergadering waarin respectievelijk de afdelingshoofden, de clusterverantwoordelijken en de teamhoofden onderling samenzitten. Op inhoudelijk vlak wordt het structureel overleg inzake jeugd gecoördineerd door de cluster Kennis en Beleid.
De herstructurering van het departement heeft inderdaad tot gevolg dat er geen aparte administratieve subentiteit Jeugd meer bestaat, maar ze biedt mijns inziens ook opportuniteiten. Zo kan meer geïntegreerd aan beleidsvorming worden gedaan. In het team Sociaal-cultureel en jeugdwerk zullen ambtenaren van de voormalige afdeling Jeugd samenwerken met collega’s die zich bezighouden met onder andere het circusbeleid, het beleid inzake de amateuristische kunstbeoefening, de Vlaamse gebarentaal, en zo de jeugddimensie in brede zin in het oog houden. Het team Transversaal en (boven)lokaal zal toelaten dat jeugdambtenaren worden betrokken bij de uitvoering en voorbereiding van delen van het kunstenbeleid, het team Transversaal en internationaal beleid zal ervoor zorgen dat het cultuur- en mediabeleid nog beter kan worden afgestemd op het categoriaal jeugd- en kinderrechtenbeleid en vice versa en door de integratie van het internationaal jeugdbeleid in het internationaal cultuurbeleid versterkt worden.
Er is inderdaad geen formeel advies gevraagd aan de Vlaamse Jeugdraad en de SARC. Wel is er van bij aanvang van het veranderingstraject op wederzijdse vraag en initiatief overleg gepleegd tussen het departement en de SARC. De secretaris-generaal is de uitgangspunten en bouwstenen voor de reorganisatie gaan toelichten op de sectorraad Kunsten en Erfgoed op 28 februari 2017, op de sectorraad Sociaal-Cultureel Werk op 10 maart 2017 en op de sectorraad Media op 15 maart 2017. De leden van de sectorraden waren over het algemeen erg verwachtingsvol met betrekking tot de reorganisatieplannen van het departement. Hun opmerkingen gaven vooral blijk van een bezorgdheid om de continuïteit van de dienstverlening, zowel naar klantgerichtheid als naar kwaliteit. Hun bezorgdheden en suggesties werden meegenomen in de rest van het traject.
Op 8 februari is er trouwens een volgend overlegmoment gepland met de sectorraad Sociaal-Cultureel Werk waarop de secretaris-generaal de uitkomst van de reorganisatie en de nieuwe structuur formeel zal presenteren aan de leden. In bredere zin is er met de steunpunten en belangenbehartigers op hun vraag bilateraal overlegd over de reorganisatie van het departement.
Het departement heeft zich als eerste strategische doelstelling gesteld: “We maken van kennis en expertise op het vlak van cultuur-, jeugd- en mediabeleid ons handelsmerk en worden daarin (h)erkend als eerste aanspreekpunt.” In het kader van het veranderingstraject werd een werkgroep opgericht specifiek rond kennis en expertise, die op twee sporen werkte. Het eerste spoor is de ontwikkeling van data- en informatiemanagement waarbij het verzamelen en beheren van empirische gegevens centraal staat. Het tweede spoor is gericht op kennismanagement, meer bepaald het inventariseren en ontwikkelen van kennis en expertise, en de toepassing van kennis en de interne en externe verspreiding hiervan.
Voor beide sporen zijn de strategische lijnen uitgezet in een aparte visienota. Het ontsluiten van de data en kennis zodat ze door de eigen medewerkers en de stakeholders van het departement kunnen worden gebruikt om beleid en praktijk te onderbouwen, vormt daarin een belangrijk uitgangspunt.
Het departement wil in deze een regierol opnemen. Dit impliceert dat het departement de te verzamelen beleidsrelevante data bepaalt voor zijn beleidsvelden.
De definities en de implicaties hiervan inzake de methodiek van de verzameling behoren daar ook bij. Naast de eigen dataverzameling wil het departement de dataverzameling en -analyse die door intermediaire organisaties uit de beleidsvelden Cultuur, Jeugd en Media wordt uitgevoerd, meenemen en coördineren en hiertoe de nodige afspraken maken met steunpunten, fondsen en wetenschappelijke partners. Op deze manier kan het departement een sturende rol opnemen in de dataverzameling en -analyse door deze derden en kan het zorgen voor verdere afstemming van bevragingen en applicaties om efficiëntiewinsten na te streven en vraaglast te beperken. Het departement wil wel degelijk een overzicht hebben van alle data- en informatiestromen en te allen tijde toegang tot de data in kwestie. Dit heeft implicaties voor de eigen data-infrastructuur van het departement alsook voor de samenwerking met partners.
Binnen het departement gaat momenteel het project ‘basismonitoring’ van start dat precies deze doelstellingen wil concretiseren en concreet uitwerken. Op basis van een omgevingsanalyse gaat men kijken hoe ver de huidige stand van zaken verwijderd is van deze doelstellingen om dan te komen tot een probleemstelling en formulering van de nodige acties.
Wat de samenwerking met partners, met name de intermediaire actoren zoals steunpunten en belangenbehartigers, betreft, zal het departement bovenstaande principes ook inbrengen in de gesprekken die lopen in het kader van het bovenbouwtraject. Koen Vandyck kreeg de opdracht om een verkenningsronde te doen langs vele betrokken organisaties en maakte hierover een rapport met tien aanbevelingen. Hierin komt ook de rolverdeling en afstemming met het departement aan bod.
In de nota die het departement momenteel voorbereidt over de bovenbouw en die ik eind januari aan het parlement wil voorstellen, zal ik meer duidelijkheid kunnen brengen over welke richting het uitgaat. De rolverdeling tussen departement en de betrokken organisaties zal gedurende het voorjaar van 2018 verder worden uitgeklaard en vastgelegd in overeenkomsten.
Daarnaast lopen er momenteel ook gesprekken tussen het departement en de commissie Jeugdwerk van de Ambrassade rond dataverzameling en -ontsluiting binnen of ten behoeve van de jeugdsector.
De opsplitsing in de uitvoering van de genoemde decreten zal geen tweedeling veroorzaken in het beleid en de wijze waarop de dossiers van de organisaties binnen de respectieve sectoren worden behandeld. De opmaak en opvolging van de beheersovereenkomsten met de grote en eigen culturele instellingen zal bijvoorbeeld methodisch worden gecoördineerd vanuit het team Infrastructuur en instellingen binnen de cluster Waarborgen en beheren, om te verzekeren dat hierin een zelfde lijn wordt aangehouden en om de positionering en rol van deze instellingen binnen het brede cultuurlandschap te versterken. Men kan zeker ook nu niet zeggen dat in de oude organisatie en het oude stramien dezelfde manier van werken binnen Kunsten en Erfgoed zo sterk was. De inhoudelijke dossieropvolging zal gebeuren door de experten binnen het team Kunsten en Erfgoed binnen de cluster Subsidiëren en erkennen, waardoor de afstemming met de andere, structureel gesubsidieerde organisaties binnen de decreten gegarandeerd is. Onderling zullen de betrokken dossierbehandelaars uit beide clusters systematisch afstemmen om te zorgen dat de regelgeving en beleidsdocumenten op een zelfde manier worden geïnterpreteerd.
In de opdracht van nagenoeg elk team, is overigens volgende taak opgenomen: “opbouwen, ontsluiten en delen van beleidsrelevante kennis van betreffende sectoren in functie van beleidsadvisering en relevante beleidsprojecten”. Ongeacht of je nu dossierbehandelaar dan wel beleidsthemabeheerder bent, word je gestimuleerd om je inhoudelijk te verdiepen in een of meerdere sectoren, disciplines of thema’s. Het zorgen voor het uitbouwen en onderhouden van internationale, interdepartementale en intra-Belgische sectorale contacten, en het departement vertegenwoordigen op relevante internationale sectorale fora als expert, sluit daarbij aan.
Los van de organisatiestructuren zal er bovendien over clusters en teams heen op gezette tijden inhoudelijk overleg gepleegd worden. Dit overleg kan – maar hoeft niet – worden gecoördineerd vanuit de afdeling Kennis en beleid, maar de betrokken medewerkers en aanspreekpunten uit de afdelingen Subsidiëren en erkennen en Waarborgen en beheren en de communicatiepartners binnen de cluster Communicatie zullen hier hoe dan ook aan deelnemen. Bedoeling van dit overleg is om te verzekeren dat er een samenhang blijft in de visieontwikkeling en de beleidsvoorbereiding en -uitvoering met betrekking tot inhouden die gelinkt zijn aan een bepaalde subsector discipline of thema. Procesmatig kan de uitvoering van een bepaald decreet dan wel verspreid zitten over verschillende teams, maar inhoudelijk zal de lijn bewaakt blijven.
Van de 104 ‘koppen’ die vanuit de provincies overkomen naar het departement worden er 21 contractuelen ter beschikking gesteld van organisaties buiten het departement, met name 19 aan Cultuurconnect, 2 aan Z33 en 2 die in een buitendienst zullen werken, met name het Lijsternest. Dit wil zeggen dat er 83 beschikbaar zijn om de werking van het hoofdbestuur te ondersteunen. Buiten die 104 vallen nog een 60-tal statutairen die in externe organisaties worden tewerkgesteld, maar wel behoren tot het departement. Maar uw vraag ging organisatorisch-functioneel over die eerste groep, die 83. Ik moet nog iets zeggen: verder is ook het Roger Raveelmuseum als instelling overgedragen en als buitendienst opgenomen onder het departement, waardoor er nog 4 personeelsleden zijn bijgekomen.
Dat was een zijsprongetje naar de buitendiensten, nu terug naar het departement, de binnendiensten dus. Met alle voormalige provinciale ambtenaren die in het hoofdbestuur aan de slag zouden gaan, heeft de personeelsdienst individuele gesprekken gevoerd in de loop van juni 2017 om hun taken, competenties en verwachtingen in kaart te brengen. Net als bij de interne medewerkers van het departement werden zij vervolgens op basis van hun huidig takenpakket ingedeeld in een team volgens het principe ‘bijtaak volgt hoofdtaak’.
Zij werden op 11 oktober 2017 op de hoogte gebracht van hun functie en team binnen de nieuwe structuur. Daarnaast werd hun de mogelijkheid geboden om een ‘goestinggesprek’ aan te gaan met de personeelsdienst indien ze niet akkoord gingen met de indeling in een bepaald team of indien ze toe waren aan een nieuwe uitdaging. In de loop van oktober en november werd voor elke cluster en voor elk team in kaart gebracht welke huidige of nieuwe taken momenteel door niemand worden opgenomen en waar er dus nog noden en openstaande functies zijn. Op basis van de resultaten van de goestinggesprekken heeft men vervolgens gekeken waar er een match was tussen de vragen, ervaring en competenties van medewerkers enerzijds en de noden van de organisatie anderzijds. Zo gebeurden er nog een aantal verschuivingen tussen bepaalde clusters of teams, telkens met instemming van de medewerkers in kwestie. De finale samenstelling van de teams inclusief de nieuw aangestelde teamverantwoordelijken, werd aan alle medewerkers bekendgemaakt op het personeelsmoment van 18 december 2017.
Net als de personeelsleden die al langer deel uitmaken van het departement, zullen de nieuwe medewerkers uit de provincies binnen hun team instaan voor het volbrengen van een aantal taken. Dit kunnen zowel taken zijn die eerder al tot de kerntaken van het departement behoorden als taken die door de inkanteling van de provinciale bevoegdheden aan het departement zijn overgedragen. Medewerkers kunnen voor beide worden ingeschakeld, ongeacht hun voorgeschiedenis, dit alles binnen een multidisciplinaire en transsectorale aanpak. Het uitgangspunt is een integrale fusie.
Medewerkers die terechtkomen binnen meer beleidsuitvoerende teams, waar ze ingeschakeld zullen worden in uiteenlopende dossierbehandelings- en beheersprocessen, kunnen zich blijven verdiepen in een specifieke sector of deel van het veld. Er wordt wel verwacht dat elke medewerker vanuit die brede blik op de organisatie en het veld zich zo flexibel mogelijk opstelt in een teamcontext en bijvoorbeeld piekperiodes mee opvangt.
De teamleden zullen zelf ook impact hebben op hun jobinhoud door het meer projectmatig werken dat in de nieuwe structuur ingebouwd zit. Je zult weliswaar een ‘hoofdtaak’ hebben, op basis waarvan je wordt toegewezen aan een team. Maar daarnaast zal iedereen op projectmatige basis worden ingeschakeld voor uiteenlopende taken en samenwerking met andere teams.
De heer Caron heeft het woord.
Dank u, minister, voor de informatie en de verduidelijking. Mijn gemengde gevoelens blijven wel een beetje gemengd moet ik zeggen. Ik zal niet op elk aspect ingaan, maar het is een andere benaderingswijze. Een mens wordt er misschien wel wat vermoeid van als men door de jaren telkens weer gereorganiseerd en heringedeeld wordt. De grootste grap vind ik, het heeft niets te maken met deze vraag, we hebben gisteren het ontwerp van decreet voor het KMSKA goedgekeurd in de plenaire. Hoe lang is het geleden dat we het KMSKA hebben ingekanteld in het departement? Hoe lang is het geleden dat we de dab-begroting ervan hebben goedgekeurd? Ik bedoel maar: het is wat het is, ik kan er alleen maar naar kijken.
Over Jeugd eerst.
Het is niet omdat je anders indeelt, dat je geen geïntegreerde of globale benadering en beleidsvoorbereiding zou kunnen uitvoeren. Wat betreft Jeugd, durf ik hardop te zeggen dat er in de voorbije decennia weinig of geen klachten zijn geweest. Die entiteit stond altijd zeer dicht bij het veld. De medewerkers van dat departement waren bij het jeugdwerk zeer goed bekend. Er was een zeer open, maar ook een strakke en bij momenten strikte benadering. Het afdelingshoofd was nogal formeel in die zaken. Dat moet ook kunnen.
Vandaag verknippen we het jeugdwerk in drie afdelingen. Zo moet er extra veel structureel overleg worden georganiseerd tussen alle betrokkenen om het geïntegreerd te kunnen benaderen. Ik heb er in mijn nota het jeugdwerk uitgelicht omdat ik het symboolgehalte van die keuze zeer groot vind. Wie uit het jeugdwerk komt, jeugdraden heeft gedaan of hier al iets langer zit, kent het gevecht om de aandacht voor Jeugd en voor het jeugdwerk in concreto. Die kent de gevoeligheid. Er is hier in dit huis gevochten voor een minister van Jeugd. Het is nog geen vijftien jaar dat we een minister van Jeugd hebben. Dat was het sluitstuk van een proces dat in 1945 is begonnen en die de categorie Jeugd als een volwaardige beleidsgroep, als een volwaardige doelgroep van het beleid erkende. Nu komt er een soort ambtelijke, functionele benadering. Ik kan de hoeveelheid ambtelijke terminologie uit uw antwoord niet herhalen, want het was zodanig veel. Het jargon is onwezenlijk groot aan het worden. Ik mag echter wel zeggen dat ik dit betreur. De nabijheid bij jeugd en de erkenning van de categorie jeugd is een pijnpunt en zal dat ook blijven.
Ik vind het ook jammer dat de jeugdsector zich daar zo weinig tegen gewapend heeft. Ik wist niet dat er informeel overleg was geweest, of toch toelichting bij de plannen bij onder meer de SARC. De meeste mensen van wie ik mails of telefoons krijg, zijn geschrokken van de keuzes die zijn gemaakt want 99,9 procent wist dat helemaal niet, alleen enkele insiders.
Op kennis en expertise ga ik niet in, omdat ik het ermee eens ben dat daarvoor een aparte unit moest komen. Dat was ook een duidelijke keuze die u in uw beleidsbrieven en beleidsnota had gemaakt. Het is logisch dat dit een taakstelling is van het departement en dat men zich daarop moet organiseren. Ik zal er voor de fine fleur en om mijn cynisme te temperen, wel aan toevoegen dat men de voorlaatste secretaris-generaal van de cel Cultuurbeleid, die exact die taakstelling had, heeft afgeschaft. Dat geheel terzijde. Waar zit bijwijlen de continuïteit van onze administratie? Dat is echt niet te doen.
Er komen heel veel mensen bij in het departement. We hebben een aantal zware decreten op de plank liggen, bijvoorbeeld met betrekking tot cultureel erfgoed. Het sociaal-cultureel werk moet worden uitgevoerd. Er zijn beleidsplannen ingediend en visitaties geweest. Alle mensen die met die dossiers bezig waren, de dossierbehandelaars, de begeleiders van visitatiecommissies of beoordelingscommissies, zijn allemaal van stoel veranderd. Nagenoeg alle departementen worden morgen bevolkt, niet eens door ex-provinciale ambtenaren, maar door nieuw aangeworven medewerkers die eerstdaags binnenkomen of de voorbije weken zijn binnengekomen. Bij dat soort aanpak kan ik met mijn simpel verstand niet bij. Er komen honderd mensen bij, terwijl er nog heel veel expertise in huis is. Er wordt op zo’n manier gereshuffled dat men de begeleiding van sectoren zal laten doen door mensen zonder de nodige ervaring. Ik wil niet cynisch doen, maar het dossier van de lokale radio’s onderstreept hoe delicaat dit soort aanpak is. Heel moeilijke processen laten begeleiden door nieuwe mensen met de beste intenties en die absoluut integer zijn, is om een aantal problemen vragen onderweg. Ik weet dat personeelsbeleid van een departement niet onze bevoegdheid is, maar ik wil het toch even zeggen.
Dan wil ik het nog hebben over de tweedeling tussen Kunsten en Cultureel Erfgoed. We zullen zien. We komen uit een tijd waarbij de grote instellingen buiten de decreten Kunsten en Cultureel Erfgoed lagen. Ze werden niet gevat door die decreten. Dat is nu wel het geval. Net nu ze wel in de decreten zijn opgenomen, wordt de coaching en begeleiding en de subsidiebehandeling tussen de reguliere kunsten- en de reguliere erfgoedorganisaties en de grote instellingen organisatorisch verknipt. Wij integreren ze in een decreet en de administratie verknipt ze. Sorry, voor mij is dat niet coherent. Ik zeg niet dat het niet zal marcheren, maar ik zal er in elk geval kritisch op blijven toezien.
Uit uw antwoord wordt wel wat duidelijk hoe de 104 provinciale medewerkers worden ingezet. Ik hoop dat morgen het verhaal van de koppen niet terugkeert. Ik bedoel daarmee de koppensnellerij. We hebben in deze begroting het woord ‘koppen’ honderden keren gelezen. De Vlaamse overheid moet minder ambtenaren hebben en dus moeten er een aantal koppen verdwijnen. Nu zijn er 104 koppen bijgekomen, overgeërfd van de provincies. Ik hoop niet dat er op het einde van de legislatuur daarover een rekening wordt opgemaakt om te zeggen dat het weer ontploft bij Cultuur. Dat is geen keuze van het cultuurbeleid, maar een keuze die generiek door de regering is gemaakt om taakstelling bij de provincies te veranderen.
In dat kader zou ik ook een oproep willen doen. Er liggen een aantal dingen op de werkplank, bijvoorbeeld de gedachte om een soort steunpunt voor lokaal en bovenlokaal cultureel werk op te richten. Er zijn heel veel mensen uit de provincies met heel veel regionale en provinciale competenties. Ze kennen hun streek. Ze kennen het gebied waarvoor ze hebben gewerkt. Dat zouden ideale mensen kunnen zijn om in te zetten in dergelijk steunpunt of als regioconsulent te betrekken bij de regeling inzake het lokaal en bovenlokaal cultureel werk dat in voorbereiding is. Ik pleit ervoor om die capaciteit in te zetten. Heel veel van die provinciale medewerkers stonden heel dicht bij dat cultureel veld. Ze hadden minder afstand dan het departement of onze steunpunten. Ze stonden veel dichter bij de praktijk. Het zou fantastisch zijn om die kennis te valoriseren. Dat is niet teruggrijpen naar of heimwee hebben naar een provinciaal cultuurbeleid – u kent mijn reserves ter zake – het gaat hier over maximalisatie van kansen en mogelijkheden.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mijnheer Caron, dit is een interessante vraag.
Ik ben zelf een achttal jaar schepen van Jeugd geweest in een centrumstad. Het is waar dat het altijd knokken is, ook al is er iemand met de titel minister of schepen van Jeugd. Is het nu omdat kinderen niet mogen stemmen dat ze geen stem hebben? Dat klinkt wat banaal, maar het was niet altijd gemakkelijk om Jeugd op de agenda te houden of te krijgen en om voldoende budgetten te krijgen. Ik heb gelukkig heel veel kunnen doen en ik heb daar ook hard voor gestreden en mijn opvolgers gelukkig ook. Het jeugdbeleid in Leuven is dan ook fantastisch, daar gaat het niet om. Maar ik begrijp uw bekommernis.
Jeugd is effectief meer dan jeugdwerk alleen. De minister heeft uitgelegd dat sommige delen van Jeugd bij andere onderdelen komen. Ik vind het ook heel moeilijk allemaal en ik denk dat het ook heel moeilijk is om daarmee in de praktijk te werken. Het zal een hele aanpassing zijn. Ik deel dus voor een stuk uw bekommernis omdat we van mensen in de praktijk maar ook van ambtenaren zulke signalen hebben gekregen.
We zien ook dat er pas een Erfgoeddecreet is goedgekeurd en een decreet Sociaal-cultureel Werk. Dat moet nu worden geïmplementeerd, maar de mensen die dat vanuit het departement hebben gevolgd, zitten nu op andere domeinen. Dat komt heel eigenaardig over. Het is toch allemaal vrij gespecialiseerd deze dagen. Het is allemaal complex, en zeker in een sector als cultuur en media ook heel technisch. Door personen te veel te switchen, dreig je wel moeilijkheden te krijgen. We willen het absoluut een kans geven. De minister heeft het voor een stuk hier verdedigd. Er zitten zeker ook goede dingen in en dat willen we een kans geven, maar we zullen het effectief opvolgen.
Minister, u hebt zelf gezegd dat we het een half jaar zullen laten lopen en het dan nog eens grondig zullen bekijken. De waarschuwingen die collega Caron heeft geuit, moeten we vanuit de meerderheid ook deels ter harte nemen en zorgen dat het allemaal vlot blijft lopen in de administratie ten voordele van de velden Cultuur, Jeugd en Media, want daar gaat het uiteindelijk om. Laten we niet te veel vooruitlopen. Maar dat er signalen van onrust gekomen zijn, ook bij ons, dat is wel duidelijk.
De heer Meremans heeft het woord.
Dank aan de heer Caron voor de vraag en aan de minister voor het uitgebreide antwoord. In deze commissie hebben wij het altijd gehad over transversaliteit, sectoroverschrijdende verwevenheid en samenwerking over sectoren heen. Als ik het schema bekijk dat het departement heeft gemaakt, dan gaat het wel die richting uit. Natuurlijk horen wij ook signalen van onrust en wat wrevel. Ik heb daar alle begrip voor. Langs de andere kant is het ook wel zo dat in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid, de operationele autonomie van het departement aanwezig is. Men heeft ervoor gepleit dat de politiek daar niet kan interveniëren en zelfs niet mag interveniëren. Dat is zo vooropgesteld.
Voor een deel kan ik de bezorgdheden begrijpen. Langs de andere kant zijn we hier bezig over keuzes die niet echt verdedigd of toegelicht zijn in deze commissie. Misschien is het aangewezen om de secretaris-generaal te vragen om hier in de commissie zijn visie en waarom hij bepaalde dingen doet, te laten uitleggen en dat we met hem in dialoog kunnen gaan. Het lijkt me een optie om dat te doen en die ik hier wil voorstellen binnen de commissie.
Ik deel wel uw bezorgdheid, mijnheer Caron, om de provinciale ambtenaren, die heel dicht bij het veld staan, ergens in te schakelen waar we hun expertise kunnen gebruiken. Over het toekomstige steunpunt bovenlokaal cultuurbeleid, wat toch belangrijk is, moeten we waakzaam zijn dat die expertise daar ook in aanwezig zal zijn.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik wil even iets zeggen over het luik Jeugd. Ik wil eerst en vooral zeggen dat we een fantastische jeugdwerking hebben en dat we daar ook internationaal voor worden geprezen. Maar dit terzijde.
Collega Caron, ik volg dit thema nu ongeveer drie jaar. Ik heb zelf ook wel wat onrust en wrevel opgevangen van de sector, maar het is niet van dien aard dat er echt een crisis zou ontstaan. Als ik het goed begrepen heb van de mensen, kunnen zij hun taken ten volle blijven uitvoeren, ook al is er een naamsverandering. Ze kunnen hun medewerkers en expertise behouden, zowel in het nationaal als het internationaal jeugdwerk. Ik vind het belangrijk dat even mee te geven. Verandering brengt altijd wel wat onrust mee.
Ik sluit me er ook bij aan om na een zestal maanden te kijken hoe het geëvolueerd is. Maar ik moet eerlijk zeggen dat er vanuit de jeugdsector heel weinig signalen tot bij mij zijn gekomen.
Minister Gatz heeft het woord.
Het is goed dat we elke hervorming kritisch benaderen. Anderzijds wil ik me wel hoeden voor Cassandratijdingen. Het is ook zo dat met elke hervorming een zekere onrust gepaard gaat. We zitten nu in een overgang.
Het is niet zo dat ik de overgang zijn gang zal laten gaan tot aan de zomer. Maand na maand zijn er wel degelijk opvolgingsgesprekken, ook met het departement en de secretaris-generaal, onder meer in de deelbeleidsraden maar ook elders, over waar het staat en waar eventueel moet of kan worden bijgestuurd. Ik denk dat we dat nu zijn tijd moeten geven om in de juiste plooi te vallen.
Voor de rest wil ik er politiek nog aan iets toevoegen – maar dat zult u al wel begrepen hebben – met betrekking tot de leesbaarheid voor begrotingsartikelen voor Jeugd. Over de leesbaarheid van de begroting kan men zich in het algemeen vanuit uw perspectief wel enkele vragen stellen, maar dat is eerder een technisch probleem. Maar de leesbaarheid van de prioriteiten en begrotingsartikelen voor Jeugd blijft onveranderd. In die zin moeten we de hervorming maar benaderen voor wat ze uiteindelijk is. Ze is belangrijk. Het is een functionele, organisatorische hervorming. Maar het is niet zo dat jeugdbeleid, jeugdwerkbeleid of de expertise die daarrond bestaat in het departement zou verwasemen of verminderen. Dat is niet zo. Dat wil ik toch benadrukken.
De heer Caron heeft het woord.
Ik vind de suggestie van collega Meremans om de secretaris-generaal eens uit te nodigen, een goed idee. Dat kunnen we straks in de regeling van de werkzaamheden verder bespreken. Ik blijf wat Jeugd betreft op mijn punt staan. En voor de rest: ‘on verra’.
De vraag om uitleg is afgehandeld.