Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over preventiecoaches in de woonzorgcentra
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Twee organisaties krijgen tweemaal 85.000 euro voor de komende twee jaar om woonzorgcentra te coachen in het verlenen van warmere zorg. Bedoeling is om woonzorgcentra te begeleiden om zichzelf en hun manier van werken te bevragen en om oplossingen te bedenken die moeten leiden tot verbeteringen. In eerste instantie zullen deze initiatieven zich richten tot de directies. Dit initiatief zou er zijn gekomen na de uitzending van Pano.
Minister, graag vernam ik van u enkele zaken. Wat is de definitie van warme zorg die wordt gehanteerd bij het toekennen van deze opdracht? Hoeveel voorzieningen wilt u in de periode van twee jaar bereiken? Hoe gaat u de voorzieningen selecteren? Op basis van welke criteria? Hoe zult u na verloop van twee jaar nagaan of deze voorzieningen ‘warmere’ zorg verlenen? Zal de werking van deze twee organisaties worden geëvalueerd?
De heer Bertels heeft het woord.
Mijn vraag gaat iets breder, voorzitter. Begin dit jaar hebben we in de berichtgeving van de minister kunnen lezen dat hij 3,8 miljoen euro uittrekt voor het ondersteunen van preventiecoaches in de Vlaamse woonzorgcentra. Deze coaches moeten in rusthuizen die hen wensen in te schakelen, tips geven voor een betere gezondheid van de bewoners. Zodoende kunnen zij bijdragen aan de doelstellingen die de minister opnam in zijn beleidsbrief, zoals het belang van een goede mondhygiëne, ondervoeding en overmatig medicatiegebruik, zoals pillen tegen angst- of slaapstoornissen, om er enkele te noemen. In principe is dit een goed initiatief om die gezondheids- en welzijnsdoelstellingen in de woonzorgcentra te bereiken.
Hoewel dit initiatief zeker een bijdrage kan leveren aan zowel een betere beeldvorming over de woonzorgcentra, en belangrijker nog, aan een betere kwaliteit van de zorg in de woonzorgcentra, maakten enkele experten meteen enkele kanttekeningen bij dit plan van de minister. Zo zou 3,8 miljoen euro een druppel op een hete plaat zijn vergeleken met de meer dan 700 rustoorden in Vlaanderen. Voornamelijk werd er gewezen op het risico op een mattheuseffect waarbij vooral woonzorgcentra die reeds erg begaan zijn met de eerder genoemde thema's, coaches zullen aanwerven en de woonzorgcentra die minder oog hebben voor die kwaliteiten, ze niet zouden vragen.
Minister, zal de rol van de preventiecoaches in de rusthuizen ingevuld worden zoals geschetst in de media – ik neem aan dat de media hebben overgenomen wat de minister heeft verteld –, of welke taken zullen zij desgevallend bijkomend waarnemen? Zullen er middelen voor preventiecoaches beschikbaar gesteld worden aan elk woonzorgcentrum dat deze wenst aan te vragen of hoe zal de toewijzing van deze middelen gebeuren, naast de middelen die gaan naar de opleidingsinstituten? Is er hier een openend-financiering of gebeurt de toewijzing op basis van de beschikbare middelen? Dat is de vraag of elk rusthuis er een beroep op kan doen of niet. Indien dat niet het geval is, op basis van welke criteria zal de beoordeling voor de toewijzing van gebeuren? Plant u een evaluatie van het effect van de preventiecoaches? Zo ja, wanneer zou dat gebeuren? Aangaande de bezorgdheid dat de preventiecoaches hun weg niet zullen vinden naar de woonzorgcentra waar ze misschien het meest nodig zijn: hoe zult u ervoor zorgen dat die woonzorgcentra die nu niet zo goed scoren, gestimuleerd worden om gebruik te maken van die preventiecoaches?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Saeys, eerst wil ik verduidelijken dat het artikel dat over dat project verschenen is in de pers op de dag van het symposium een aantal minder accurate gegevens bevat. Ik maak gebruik van uw vraag om een aantal dingen in hun juiste context te plaatsen.
Als aanloop: in de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda’, die hier trouwens besproken werd, werd reeds aangekondigd dat er werk zou worden gemaakt van het uitwerken van het decretaal werkingsprincipe in het ‘Woonzorgdecreet’, namelijk het ethisch verantwoord zorgbeleid. Het unieke van een woonzorgcentrum is dat bewoners, medewerkers, vrijwilligers en bezoekers de ruimten en het ritme van hun leven delen. De leefgemeenschap die hierbij ontstaat, krijgt door de zorg en ondersteuning die er wordt verleend, een bijzondere betekenis. Het gaat om een zorg-leefgemeenschap. Het woord ‘leef’ staat hierin centraal, want het woonzorgcentrum is meer dan een zorggemeenschap, het is een plaats waar mensen hun leven zoveel mogelijk op een gewone manier leven en in mindere of meerdere mate met elkaar delen.
Die zorg-leefgemeenschap gaat uit van de persoonlijke levensgeschiedenis van de bewoners en van hun leefstijl, mogelijkheden en keuzes. Het zorgaspect is daaraan dienstbaar. Het relationele aspect van de aangereikte zorg en ondersteuning is dan ook van cruciaal belang. De zorgbehoevende personen hebben betekenisvolle en waarachtige relaties nodig om invulling te kunnen geven en te kunnen blijven geven aan hun verlangen er bij te horen, er te blijven toe doen. Inherent aan ouderenzorg moet het behoud van levenskwaliteit en levenszin zijn of het terugvinden ervan.
Dat hier nood aan is, heeft de Panoreportage treffend in beeld gebracht. Oudere personen moeten kunnen blijven ervaren dat zij ondanks hun toenemende ouderdom en de mogelijke afhankelijkheid van anderen, voor anderen zichtbaar zijn, dat ze niet in de steek zullen worden gelaten en tot het eind toe respectvol omringd zullen worden. Als hun dit perspectief wordt geboden, zullen ze zich niet tot last, overbodig of zelfs in de steek gelaten voelen.
De zorgethiek is een stroming binnen de ethiek die wil begrijpen hoe zorg in elkaar zit. Ze doet dat door naar zorg te kijken met een bijzondere aandacht voor de uniciteit van de kwetsbare persoon voor wie de zorgverlener zorgt, dit vanuit zijn specifieke zorgcontext. Een zorgzame, zorgvuldige en betrokken attitude van de zorgverlener is hierbij cruciaal. Die attitude is niet altijd afdwingbaar met kwaliteitskaders en kwaliteitsindicatoren, maar is voor bewoners van woonzorgcentra essentieel bij hun ervaringen van levenskwaliteit en levenszin.
Kwaliteitsvolle zorgverleners zijn zij die in hun vak een zorgethische grondhouding integreren. Zij weten zich authentiek te verbinden met wat voor een bewoner en zijn familie van belang is.
Woonzorgcentra dienen een beleid te voeren op het vlak van ethisch verantwoorde zorg- en dienstverlening. Zij moeten binnen hun organisatie- en zorgprocessen ruimte bieden aan het zorg- en ondersteuningspersoneel om warme, aandachtsvolle zorgrelaties aan te gaan met de bewoners en hun familieleden, zodat zij ondervinden dat de zorgverlener oog heeft voor wat voor hen speelt. Dat veronderstelt dat het zorg- en ondersteuningspersoneel zich kan verplaatsen in het perspectief van de bewoner en zijn familie. Waar gewenst, neemt de zorgverlening de verantwoordelijkheid om tegemoet te komen aan de vastgestelde noden van de bewoner. De noodzakelijke zorg en ondersteuning moet ook effectief en vakkundig uitgevoerd worden en bij de bewoner afgetoetst: zijn de bewoner en zijn familie tevreden over de geboden zorg en ondersteuning?
Om dat alles dieper te onderzoeken, werd in 2016 een overheidsopdracht uitgeschreven, namelijk het project ‘Ethisch verantwoorde zorg in woonzorgcentra’. Dat was dus wel degelijk voor de Panoreportage. Het voorwerp van de opdracht bestond uit de concrete uitwerking van het werkingsprincipe van het Woonzorgdecreet ‘Ethisch verantwoord zorgbeleid’ voor de woonzorgcentra, en dat in samenspraak met de ouderenorganisaties en de koepelorganisaties van de residentiële ouderenzorg.
Als beoogde resultaten van de opdracht werden de volgende items vooropgezet: een duidelijke omschrijving bieden van wat men onder ‘ethisch verantwoord zorgbeleid in woonzorgcentra’ begrijpt en welke strategieën die zorg helpen implementeren; een inventaris opstellen van de best practices en inspirerende praktijken, literatuur en onderzoek in binnen- en buitenland met betrekking tot de visie op ‘ethisch verantwoorde zorg in de residentiële ouderenzorg en langdurige zorg’; een beschrijving samenstellen van de kernaspecten van een beleid rond ethisch verantwoorde zorgen en de interventies die nodig zijn om op die kernaspecten in te spelen, onder andere de nood aan attitudevorming van medewerkers, alsook aspecten van ethisch leiderschap bij leidinggevenden en aan interventies op het vlak van de organisatie van de zorg; een inventaris opstellen van mogelijke richtlijnen inzake goede zorgpraktijken, modellen, toetsingskaders met betrekking tot ethisch verantwoorde zorg in de concrete praktijk; richtlijnen opstellen voor groeitrajecten en transitieprocessen die ethisch verantwoorde zorg in concrete praktijk voelbaar en tastbaar ingang doen vinden; een brochure opmaken rond het thema en de voorstelling ervan op een studiedag aan de sector; een studiedag organiseren rond het thema ‘ethisch verantwoorde zorg in woonzorgcentra’ voor directieleden, bestuursleden, kwaliteitscoördinatoren, leidinggevenden van de Vlaamse woonzorgcentra; en het voorzitten en de verslaggeving van de stuurgroep die het project begeleidt.
Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft na evaluatie van de ingediende offertes aan het consortium van sTimul Lubbeek/UZ Leuven, sTimul Moorsele/Zorgethisch lab vzw, en het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht eind 2016 deze overheidsopdracht gegund. Het project loopt van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Het consortium streefde in het lopende projectjaar de volgende doelstellingen na: aanduiden en benoemen van de kernaspecten van ‘ethisch verantwoord zorgbeleid in woonzorgcentra’; benoemen van strategieën die een zorgethische organisatiecultuur en handelen van medewerkers in de woonzorgcentra ondersteunen; en ontwikkelen van aanbevelingen voor het organiseren van zorg waarbij de zorgrelatie centraal komt te staan.
Die doelstellingen werden beantwoord in volgende outcome van het project: een paper en brochure ‘ruimte voor relaties’, waarbij op een toegankelijke manier inzichtelijk wordt gemaakt wat de kernaspecten zijn van ‘ethisch verantwoord zorgbeleid in woonzorgcentra’, en waarbij aanbevelingen worden gedaan voor het organiseren van zorg die de zorgrelatie centraal stelt – de brochure wordt in de loop van de maand januari aan alle woonzorgcentra overgemaakt; een vormingstraject waarbij al doende experiëntiële strategieën worden ontwikkeld voor het ondersteunen van het zorgethisch handelen van medewerkers; een symposium voor managers, bestuurders, directie- en stafleden, die een aantal van voornoemde strategieën kritisch tegen het voetlicht houdt en waarbij tevens de aanbevelingen van de brochure in een breder perspectief worden geplaatst – dat symposium vond plaats op 11 december 2017, tijdens het symposium werd de theorie gekoppeld aan de praktijk, er namen 170 personen deel aan het symposium –; en ten slotte een stuurgroep met stakeholders vanuit de woonzorgcentra, organisaties voor senioren en mantelzorgers, onderwijs, koepels en de overheid, die gedurende het projectjaar een aantal keren is samengekomen en die als klankbord heeft gefunctioneerd.
De samenwerking tussen het kabinet, het agentschap Zorg en Gezondheid en het consortium verloopt constructief. Daarom wensen alle partijen om dit project met dezelfde equipe en hetzelfde elan verder te zetten na 31 december 2017. En daarom werd er, op de studiedag van 11 december 2017, alvast een oproep gedaan naar alle woonzorgcentra om deel te nemen aan een ‘learning community’. Van tien woonzorgcentra verspreid over Vlaanderen krijgen telkens twee leidinggevenden de kans om deel te nemen aan een ‘learning community’ die hen ondersteunt in hun groei als zorgethische coach in hun organisatie. Die twee mensen per voorziening worden verwacht op de zes à acht bijeenkomsten van de ‘learning community’ en worden tussentijds, op eigen vraag, individueel begeleid. Voor de verderzetting van het project ‘ethisch verantwoorde zorg in woonzorgcentra’ in 2018 werd dan een nieuw projectvoorstel ingediend en goedgekeurd.
Dat nieuwe voorstel bevat een aantal elementen. Voor de uitvoering van projectjaar twee en met het oog op de te behalen doelstellingen en outcome, wordt het team van medewerkers van sTimul versterkt met professor Grypdonck. In het tweede projectjaar staat immers de werkwijze van een ‘learning community’ met betrekking tot zorgethisch handelen centraal. Met die werkwijze heeft de betrokken professor ruime ervaring opgedaan.
Er zijn in het tweede projectjaar een aantal doelstellingen. Voortbouwend op het resultaat van het eerste jaar, worden volgende doelstellingen nagestreefd: de strategieën die een zorgethische organisatiecultuur en het zorgethisch handelen van medewerkers in woonzorgcentra ondersteunen, toetsen aan de zorgpraktijken van leidinggevenden; het verbinden van zorgethisch leiderschap aan de aanbevelingen voor het organiseren van zorg die de zorgrelatie centraal stelt; en het bundelen en verspreiden van stimulerende getuigenissen van leidinggevenden met betrekking tot het opzetten van een zorgethisch beleid in hun organisatie.
Er wordt een oproep gericht aan de Vlaamse woonzorgcentra om deel te nemen aan deze lerende gemeenschap, met als doel ondersteuning te bieden aan woonzorgcentra die zorgethiek binnen de organisatie als een expliciet beleidsdomein willen uitbouwen, ondersteunen of versterken. Het doel is om via die lerende gemeenschap de deelnemende woonzorgcentra te ondersteunen in het creëren of het versterken van een zorgethische cultuur. Het projectconsortium maakt op basis van de kandidatuurdossiers de eerste selectie van woonzorgcentra die in aanmerking komen voor het project. De kandidatuurstelling wordt geëvalueerd op basis van de volgende criteria: de motivatie en het engagement van de raad van bestuur en de directie om zorgethiek tot een expliciet beleidsdomein te maken of uit te bouwen; de inhoud en de gedragenheid van de visie van de voorziening op zorgethiek; de helderheid en de originaliteit van die visie; de mate waarin men expliciteert ook na het project verdergaande beleidsmatige inspanningen te willen doen met betrekking tot het thema zorgethiek.
Zoals gezegd krijgen tien woonzorgcentra verspreid over Vlaanderen dus de kans om telkens twee leidinggevenden te laten deelnemen. De beoogde ‘outcome’ van het tweede projectjaar is een inspiratiebeurs in het najaar van 2018, waar deelnemende woonzorgcentra van de ‘learning community’ ‘in the picture’ zullen staan. Het inspireren inzake zorgethisch verantwoorde ouderenzorg staat dan centraal. Er moet binnen de zes maanden na afloop van het project een rapport worden afgeleverd, waarin de concrete ‘experiëntiële’ manier van werken, namelijk via dat model van een lerende gemeenschap met het oog op stimuleren van ethisch verantwoorde ouderenzorg, wordt geëxpliciteerd. Ook is er een onlineplatform over ethisch verantwoorde ouderenzorg waar ervaringen van woonzorgcentra centraal staan.
Voor de voortzetting van dat project in de periode van 1 januari tot 31 december 2018 is een budget van 80.000 euro ter beschikking gesteld, dat nog ten laste is van de begroting van 2017.
Het andere project, waarnaar de heer Bertels vroeg, is natuurlijk van een andere orde, en is ook vanuit een andere invalshoek gestart. De procesbegeleiding waarover we hier spreken als het gaat over de preventiecoaches in woonzorgcentra, kadert in de nieuwe preventieve gezondheidsdoelstelling gezonder leven. Ik neem aan dat u morgen in de plenaire vergadering van dit parlement de strategie ter zake zult behandelen. (Opmerkingen van Bart Van Malderen)
Ik zei “behandelen”.
Binnen die doelstelling zijn subdoelstellingen geformuleerd, voor goed bestuur, voor een preventief gezondheidsbeleid rechtstreeks gericht op de burger en in de zogenaamde settings in diverse maatschappelijke sectoren, zoals gezin, vrije tijd, onderwijs, werk, zorg en welzijn en een gezonde buurt. Het project dat we hier nu bespreken, van procesbegeleiding preventie binnen Zorg en Welzijn, kadert in de subdoelstelling van onze nieuwe gezondheidsdoelstelling voor de setting zorg en welzijn. Men wil procesbegeleiders ter beschikking stellen om voorzieningen te helpen bij het opstarten of versterken van een eigen duurzaam preventiebeleid ten aanzien van de cliënten in de voorzieningen. Dat beleid is afgestemd op de Vlaamse prioriteiten en houdt rekening met de eigen behoeften en keuzes. Daartoe ontwikkelen de partnerorganisaties wat preventie betreft op evidentie gebaseerde preventiemethodieken. Dit aanbod van methodieken en strategieën om die te implementeren zal zijn afgestemd op de setting in kwestie. De procesbegeleider, die door de partnerorganisaties zal worden gevormd voor een of meerdere preventiemethodieken, doorloopt met de voorziening een traject en wordt daarvoor vanuit het project vergoed per prestatie. Er wordt nog onderzocht of er sprake zal zijn van een eigen bijdrage voor de voorziening. De taak van de procesbegeleiders bestaat dus uit het overbrengen van inhoudelijke en concrete expertise en uit het fungeren als helpdesk voor adviesvragen. De procesbegeleider helpt de voorziening bij het implementeren van de methodieken en ondersteunt de trekkers binnen de voorziening door onder andere deskundigheidsbevordering en praktische tips.
Het is niet de bedoeling dat de procesbegeleiders het beleid in de voorziening uitvoeren. Als tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van de procesbegeleiding wordt immers een engagement gevraagd van de voorziening die een duurzame voortzetting garandeert. Dat houdt bijvoorbeeld in dat preventie een permanent aandachtspunt blijft van het globale beleid van de voorziening, dat er een draagvlak is bij directie en personeel, en waar relevant ook bij de gebruikers, dat er een of meerdere interne trekkers binnen de voorzieningen worden aangeduid en gedeeltelijk vrijgesteld, en dat de activiteiten worden gemonitord en geëvalueerd.
Belangrijk is om ook aan te geven dat dit project breder gaat dan enkel de woonzorgcentra. In de eerste fase zet het project procesbegeleiding preventie binnen Zorg en Welzijn in op val- en fractuurpreventie, ondervoeding, preventieve mondzorg en psychofarmaca in de woonzorgcentra, en later kan dat dan worden uitgebreid naar andere thema’s of naar andere voorzieningen binnen Zorg en Welzijn. De persmededeling waarvan sprake is, ging in op de eerste fase. Om voldoende draagkracht te creëren en een participatief traject te verzekeren voor het realiseren van de gezondheidsdoelstelling gezonder leven worden onder andere settinggerichte werkgroepen opgericht. Uiteraard zal in dit kader en specifiek voor dit project overleg worden opgestart met de sector en de diverse relevante experten. Het is de bedoeling om daarvoor voldoende tijd uit te trekken.
De projecthouder, een samenwerkingsverband tussen het Vlaams Instituut Gezond Leven en de Vlaamse Logo’s (lokaal gezondheidsoverleg), heeft de opdracht om in overleg met de diverse stakeholders een model uit te werken voor de organisatie van de procesbegeleiding. Zo zal er met de sector worden bekeken hoe intens de begeleiding moet zijn en in welke mate er, nadat de voorziening zelf aan de slag gaat, nazorg nodig is. Dat zal afhangen van het thema, de methodiek en de ervaring van de voorzieningen ter zake. In elk geval zal het aanbod voldoende flexibel moeten zijn. Wellicht zal er ook een maximum qua gesubsidieerd aantal procesuren per jaar per voorziening moeten worden vastgelegd.
Het voorgestelde model zal dan worden getoetst en beschreven in een ministerieel besluit. Dat besluit zal ten minste de volgende elementen bevatten: de kwaliteitsvereisten om in aanmerking te komen voor de financiering; de tarieven voor de procesbegeleiding en het aandeel van de voorzieningen of diensten daarin; de uitbetalingsmodaliteiten voor de procesbegeleiding.
Momenteel is bepaald dat de middelen voor de procesbegeleiding niet ter beschikking worden gesteld van de woonzorgcentra, maar dienen voor de betaling van de begeleiders. Er is geen openend-financiering, maar de toewijzing gebeurt op basis van de beschikbare middelen. Minimaal 85 procent van het subsidiebedrag moet worden aangewend voor de uitbetaling van procesbegeleiders en maximaal 15 procent kan worden aangewend voor andere kosten.
Een van de opdrachten van de opdrachthouder is het monitoren en evalueren van de organisatie van de procesbegeleiding, en dat houdt onder meer in dat de voortgang van de organisatie van de procesbegeleiding permanent wordt opgevolgd en dat er minstens jaarlijks over wordt gerapporteerd aan het agentschap, met inbegrip van een financiële verantwoording.
Hoe het effect van toepassing op de verschillende methodieken zal worden geëvalueerd, moet afzonderlijk per methodiek worden uitgewerkt.
Het is een terechte bezorgdheid dat de middelen vooral gericht moeten worden ingezet zodat de return maximaal is. Dat is een grote verantwoordelijkheid van de sector zelf bij het ontwikkelen van het organisatiemodel. Bij het vastleggen van de kwaliteitsvereisten zal daar zeker rekening mee moeten worden gehouden. Het is dan ook de opdracht binnen het subsidiebesluit om in het voorstel van model het prioritaire van de te begeleiden voorzieningen en diensten op te nemen. Anderzijds is het ook zo dat zonder engagement van de voorzieningen zelf het ter beschikking stellen van procesbegeleiders voor preventie weinig zin heeft. Dit betekent dat voorzieningen die er geen interesse voor hebben inderdaad uit de boot kunnen vallen.
Vanuit het preventieve gezondheidsbeleid beperken de mogelijkheden zich tot het aanbieden van een goede preventiemethodiek en de implementatie ervan te ondersteunen door procesbegeleiding. De eigenlijke uitvoering van het preventieve beleid in de voorziening behoort uiteraard tot de verantwoordelijkheid van de voorziening.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Als ik u goed heb begrepen, zijn het tien woonzorgcentra die kunnen worden geselecteerd op basis van onder andere motivatie en de wijze waarop zij hun beleid ethisch afstemmen. Dat zijn natuurlijk vage criteria. Twee leidinggevenden mogen dan zes à acht bijeenkomsten bijwonen. Maar hoe zult u controleren dat die voorzieningen effectief meer ethische zorg verlenen? Het is immers essentieel dat wanneer men iets dergelijks inricht, dat ook zijn praktische uitwerking heeft in de woonzorgcentra.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik maak gebruik van de twee vragen, want mijn vraag had effectief een andere insteek, zoals de minister terecht heeft opgemerkt. Wat het zorgethisch handelen en het bevorderen van de levenskwaliteit van de bewoners in woonzorgcentra betreft, heeft mevrouw Saeys een terechte vraag gesteld. Het is goed dat er een project loopt, dat er een learning community is, weliswaar voor tien woonzorgcentra, maar het is alvast een begin. Het zal van belang zijn om te zien hoe die learning community neerdruppelt naar die andere woonzorgcentra. Het mag niet beperkt blijven tot een select groepje, maar ik neem aan dat u daarover zult waken bij het eerste project.
Minister, wat mijn eigen vraag betreft over de preventiecoaches en de preventieve gezondheidsdoelstellingen, hebt u aangekondigd dat er een projectgroep is die nog veel criteria moet opstellen en die moet nagaan hoe het mattheuseffect kan worden vermeden. Nu zitten we in een eerste fase, maar in de media las ik dat die eerste fase zou kunnen duren tot 2021 waardoor de perceptie die is gecreëerd dat die preventiecoaches een onmiddellijke weerslag zouden hebben in de woonzorgcentra, zwaar wordt ondergraven. Dat zou betekenen dat we nog drie jaar moeten wachten tot de eerste methodieken zijn ontwikkeld, en dan zijn ze nog niet toegepast in de woonzorgcentra zelf.
Minister, u hebt gezegd dat de woonzorgcentra die willen deelnemen, een interne trekker moeten aanduiden om de tips die ze krijgen in de praktijk om te zetten. U hebt gezegd dat daarvoor personeel moet worden vrijgesteld. Gelet op de personeelstekorten die er al zijn, vraag ik me dan af welk personeel daarvoor zal worden vrijgesteld. Ik hoop dat dat geen verpleegkundigen zullen zijn. Subvraagje daarbij: naast de interne trekkers die moeten worden aangeduid door de woonzorgcentra heb ik u ook horen spreken over een eigen bijdrage. Betekent dit dat de woonzorgcentra een deel van de uren zelf moeten financieren van de procesbegeleiders die zij ter beschikking krijgen? Zouden zij naast een personeelsinzet dan ook nog een geldelijke bijdrage moeten leveren aan die preventiecoaches die methodieken komen ontwikkelen? Daardoor zouden ze dan tweemaal moeten betalen, als ik het goed begrijp.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij de vraag over zorgethiek. Zoals de minister zelf zegt, is zorgethiek niet zomaar een project maar wel een heel belangrijk project. We hebben het er hier over gehad naar aanleiding van de Panoreportage. Uit het antwoord van de minister konden we opmaken dat de opdracht al bezig was waarin moest worden nagegaan hoe meer aandacht voor kwaliteit van de zorg vertrekkende van de zorgrelatie kan worden aangewend. Ik ben heel blij dat daar extra middelen naartoe gaan, maar waarom gebeurt dat enkel projectmatig wetende dat dit eigenlijk niets nieuws daar bovenop mag zijn, maar een manier van werken die aansluit op de basiszorg die altijd aanwezig moet zijn in een woonzorgcentrum? Daarbij is de ruimte voor de relaties die hangende zijn in een woonzorgcentrum heel belangrijk. Vandaar mijn vraag: waarom projectmatig en niet doorlopend? We weten allemaal dat de gemiddelde verblijfsduur in een woonzorgcentrum 18 maanden bedraagt. Daarna krijgen we nieuwe bewoners over de vloer en moet opnieuw worden nagedacht hoe men die mensen op de best mogelijke manier zorg kan verlenen.
De heer Persyn heeft het woord.
Mijn vraag of opmerking ligt in de lijn van wat mevrouw Coppé zegt. Minister, ik ben blij dat u een duidelijk onderscheid hebt gemaakt tussen de zorgethische benadering en de preventiecoaches. Wat echter bij mij een beetje blijft haperen, is of de introductie van zorgethiek een pleonasme is of een tautologie. Volgens mij moet zorg altijd ethisch zijn.
Ik kreeg twee jaar geleden heel veel kritiek omdat ik in een opiniestuk bepleitte dat poetsen bij zorgbehoevenden thuis net zo goed met dienstencheques kon worden vergoed als wanneer het door verzorgenden gebeurt. Toen zei men mij dat die verzorgenden een speciale opleiding hebben genoten, dat zij daar speciaal op worden geselecteerd en dat het nooit zou lukken als we naar die ouderen gewoon een dienstencheque sturen. Ik ga ervan uit dat al wie voor een zorgberoep kiest en daarvoor een opleiding geniet, doordrongen is van zorgethiek. Ik vind het zeer vreemd dat we, zelfs in tempore non suspecto, lang voor de Panoreportage, tot de vaststelling moeten komen dat daar grove lacunes zijn.
Ik weet dat de zorgverleners in de WZC’s niet piepjong zijn. Dat zijn mensen van de middenleeftijd. Zij hebben inderdaad wel nood aan bijspijkering en bijscholing. Maar ik wil er toch voor pleiten dat we in de toekomst bij de selectie van mensen die voor een carrière in de zorg kiezen van tijdens de opleiding, zelfs als het een deeltijdse opleiding is van mensen vanuit de zijinstroom, streng toezien op hun disponibiliteit en hun attitude ten aanzien van zorg. Het mogen geen negatieve keuzes zijn, bijvoorbeeld omdat ze elders niet aan de bak komen. Volgens mij is het een contradictio in terminis dat we in de zorgsector aan een zorgethiek moeten werken. Ik pleit ervoor om, zoals mevrouw Coppé zegt, daar een permanent aandachtspunt van te maken, maar ook om in de opleiding en selectie van mensen die als zorgverlener aan de slag gaan dat bijna als een exclusiecriterium te hanteren.
Mijnheer Persyn, we zijn nog aan het opzoeken of het een tautologie of een pleonasme is.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het woord is bewust gekozen om een onderscheid te maken met medische ethiek. Uiteraard heeft elke zorgrelatie een ethisch gehalte. Maar men heeft een woord bedacht om aan te geven dat het gaat om de vraag hoe je een aantal contexten organisatorisch en qua vorming kunt creëren om in die relatie tussen de bewoner van het WZC en diegene die hem omringt goede zorg te leveren en om het feit dat dat breder is dan het puur medische. Het gaat niet om de grote ethische vragen in deze samenleving. Het gaat over hoe je goede zorg kunt geven in een concrete situatie. Het is breder dan de puur medische connotatie van dat woord. Mijnheer Persyn, uiteraard heeft elke goede zorg een ethische dimensie. Dat lijkt mij logisch, en het is in elk geval mijn overtuiging.
Mijnheer Bertels, u vraagt naar de termijn. Ik ga ervan uit dat u bedoelt dat het plan dat u morgen misschien mee zult goedkeuren een looptijd heeft tot 2015, met een tussentijdse evaluatie in 2021. Uiteraard is het de bedoeling dat het project niet wacht om uitgerold te worden. We hebben al een precedent. We hebben in ondernemingen al een soortgelijke benadering gedaan. We hebben daar ook coaches ter beschikking gesteld. In een eerste ronde met de stakeholders worden de coaches geselecteerd. Dan volgt de uitrol op afroep. Daarbij vertalen we diezelfde strategische gezondheidsdoelstelling naar werk in een andere setting, die ook in dat plan wordt genoemd. Ik denk niet dat al werd uitgemaakt welke bijdrage daaraan te pas komt. Dat gaat natuurlijk niet om de grote bedragen. Maar het is wel duidelijk dat van diegenen die op deze expertise een beroep doen een ondubbelzinnig commitment wordt gevraagd: men moet zich engageren om wat men krijgt aangeboden op te nemen en te integreren in de eigen werking. Het is de bedoeling dat kan worden geëvalueerd wat daarvan de impact is op de eigen organisatie. Dat is de gelijkenis met het eerste verhaal: we gaan ervan uit dat de goede praktijken inspirerend kunnen zijn voor anderen.
Een kleine voetnoot: ik ben de eerste om, als het gaat over betaalbaarheid, financiering en werkdruk, de grote uitdagingen te onderkennen. Maar in de persmededeling over het project van de preventiecoaches hebt u kunnen lezen dat daarin met nadruk goede praktijken worden vermeld. Die waren aanwezig en hebben ook al een getuigenis kunnen geven. Daarmee is bewezen dat in de huidige situatie de WZC’s daarvoor kunnen kiezen. Het ene, namelijk het onderkennen en het doen van inspanningen om aan de grote noden tegemoet te komen, doet geen afbreuk aan het andere. Het ene kan ook geen uitleg zijn om het andere niet te moeten doen. We moeten proberen op meerdere fronten een vooruitgang te boeken.
Zo moeten we ervoor zorgen dat we in onze woonzorgcentra op het vlak van voeding, mondzorg, psychofarmaca een soort van gestandaardiseerde goede praktijk hebben, die we mogen verwachten van alle woonzorgcentra. Dan is het goed om de techniek te hanteren die we al een paar keer met succes hebben toegepast, namelijk een traject afleggen met een aantal believers, dat inspirerend laten werken en aldus inzicht rond die thema’s opbouwen.
Mevrouw Coppé, wat betreft uw vraag rond het projectmatige, is het natuurlijk niet de bedoeling dat we met dit project alle vragen en noden over personeel en human resources in de woonzorgcentra oplossen. Dat besef ik maar al te goed. Het was wel de bedoeling om een injectie te kunnen geven, te focussen op een aantal thema’s en te kijken hoe we een aantal goede praktijken meer ingang kunnen laten vinden. Op lange termijn gaan we toch in de richting van het accepteren, in overleg met de koepels van de sector, van de goede praktijken als de standaarden waaraan we kwaliteit op een bepaald moment zullen meten. Het is in de opbouw daarvan, en mee geïnspireerd door de aandacht die deze problematiek ook in deze commissie krijgt, dat we geprobeerd hebben om een aantal zaken van daaruit op de rails te zetten. Er komt een moment dat we ook met goede afspraken in alle redelijkheid moeten kunnen zeggen dat de kwaliteitsaspecten die hier een impuls krijgen, ook mee in ons globale kwaliteitsbeleid moeten worden geïntegreerd. Dat kon u trouwens lezen in de nota rond de veranderingsagenda en in de tekst die door de regering is goedgekeurd over de principes waarop de toekomst van de residentiële ouderenzorg zal worden geënt en waarvoor de middelen en het decreet zullen worden aangepast.
De heer Bertels heeft het woord.
Het is goed dat we inzake preventieve gezondheidszorg op het vlak van voeding, mondzorg, psychofarmaca in onze woonzorgcentra gaan naar standaarden die aangepast zijn aan de noden van de bewoners van de woonzorgcentra. Het is wenselijk dat er meer zorg- of levenskwaliteit komt, ook in de relatie tussen bewoner en zorgverlener. Er zijn inderdaad goede en slechte voorbeelden, maar we moeten vooral vermijden dat we alleen werken op de methodiek en dat er na de selectie van de coaches en de uitrol in de woonzorgcentra niets verandert op het terrein zelf. Het is de bedoeling dat de bewoners en de zorgverleners er iets van merken en dat het niet louter een theoretische verbetering is, met een goed uitgewerkte methodiek die de zorgverleners, bijvoorbeeld wegens tijdgebrek, niet kunnen toepassen aan het bed. U hebt hiervoor in ons een bondgenoot, maar we hopen dat het concreet vertaald wordt op het terrein en dat u daarmee ook rekening houdt in uw subsidiebesluit.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.