Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het onbelast bijklussen in de Vlaamse zorgsector
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Over het bijklussen in het algemeen is al heel veel gediscussieerd. Het debat is nog gaande. Maar het is evident dat het in een zorgcontext nog een extra dimensie krijgt. Verso, een heel belangrijke stakeholder in dezen, gaf expliciet aan dat in deze context de Vlaamse overheid de kwaliteit van de dienstverlening moet waarborgen. De bevoegdheid in verband met de mogelijkheid tot bijklussen en met fiscale en andere consequenties daarvan is weliswaar een federale aangelegenheid. De Vlaamse Regering legt vandaag al kwaliteitseisen op. Volgens Verso wordt hier een nieuw gegeven gecreëerd, dat ertoe leidt dat men verder gaat dan wat er vandaag bestaat. Verso vraagt in dit kader een of meerdere nieuwe initiatieven.
Volgens Verso – en ik ben het daarmee eens – is het de rol van de overheid om de kwaliteit van de diensten vast te leggen en te controleren. Ik vernam in de media hierover: “Dit impliceert dat de overheid de kwaliteit bewaakt door voldoende personeelsmiddelen, kwalificatievereisten, erkenningen en inspecties. Bovendien moet de overheid ervoor zorgen dat ze dezelfde kwaliteitseisen oplegt aan elke zorgaanbieder op de markt, die voor dienstverlening in zorg en welzijn betaald wordt.”
In verband met de waarborg van kwalitatieve dienstverlening stelt Verso ook duidelijk de vraag naar de federale lijst van activiteiten waar onbelast bijklussen is toegestaan, en de raakvlakken die daarbij bestaan met de Vlaamse zorg- en welzijnssector. Er is in dat kader een evidente vraag naar overleg met het federale niveau over die lijst van activiteiten. Heel wat van de activiteiten die in deze lijst vervat zitten, zijn terug te vinden in de Vlaamse zorg- en welzijnsactoren. De werkgevers waarschuwen ervoor dat bijklussen in de social profit de kwaliteit in de zorg- en welzijnssectoren niet mag ondergraven, noch dat dit mag leiden tot oneerlijke concurrentie. Alle stakeholders delen deze evidente bezorgdheid.
Minister, op welke manier reageert u op deze opmerkingen van Verso met betrekking tot onbelast bijklussen?
Hebt u hierover al contact met uw federale collega, meer in het bijzonder over de genoemde lijst van activiteiten waarin onbelast bijklussen mogelijk zou worden? Wat is daar de stand van zaken?
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Mijn collega heeft het probleem al kort geschetst in zijn inleiding. Vandaag leerde een Belgabericht ons dat het wordt uitgesteld. In mijn vraag stond nog dat het de bedoeling was om dit in te voeren vanaf 20 februari 2018. Maar dat zal dan niet haalbaar zijn, veronderstel ik.
Het bijklussen kan binnen de Vlaamse zorg tot een win-winsituatie leiden, mensen kunnen goedkoper bepaalde vormen van zorg of hulpverlening inkopen. Wie dit aanbiedt kan dit onbelast doen. Uiteraard is er een regelgeving afgesproken. Daarin zijn twee mogelijkheden om zorg in te kopen. De eerste mogelijkheid is het ‘verenigingswerk’: “Met naleving van de regelgeving betreffende kwaliteitsvereisten voor het beroepshalve uitoefenen van die activiteiten: ondersteuning bieden in woonzorgcentra evenals in voorzieningen voor personen met een handicap aanvullend op de activiteiten van het vaste personeel waaronder, en niet limitatief, mensen gezelschap houden, meehelpen bij activiteiten en uitstappen; kinderopvang volgens de voorwaarden en kwaliteitscriteria die iedere gemeenschap bepaalt.” De tweede mogelijkheid betreft de ‘occasionele diensten tussen burgers’: “kinderopvang thuis (babysit), oppas, gezinsondersteunende diensten, buitenschoolse kinderopvang en vakantieopvang, al dan niet georganiseerd in een privéwoning; met naleving van de regelgeving betreffende kwaliteitsvereisten: zorg van zorgbehoevende personen”. Hierover wordt ook het volgende meegegeven: “Specifiek voor de zorg in de zorgbehoevende periode zal de regering verder in overleg treden met de verschillende Gemeenschapsregeringen om de al dan niet geviseerde zorgactiviteiten verder te bepalen. Voor de zwaarbehoevenden en de zwaksten van de maatschappij wensen we immers de beste zorgen.”
Over het bijklussen stelde ik in oktober al een schriftelijke vraag. In uw antwoord zei u, minister, dat dit in het kader van het verenigingswerk kan op voorwaarde dat daarvoor een geldige overeenkomst bestaat, zoals vastgelegd in artikel 7 van het “Besluit van de Vlaamse Regering over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders”. Het is afhankelijk van de aard van de overeenkomst en de geboden zorg en ondersteuning of dit betaald kan worden met het persoonsvolgend budget (PVB). Dit zou nog nader onderzocht moeten worden.
Wat de occasionele diensten tussen burgers betreft, is er volgens u geen overeenkomst nodig. Enkel het vrij besteedbare deel kan hiervoor worden aangewend.
Minister, hebt u het onderzoek al afgerond? Welke vormen van zorg of ondersteuning kunnen betaald worden vanuit het PVB? Wat is de reden dat bijklussen als verenigingswerk wel betaald kan worden uit het PVB en de occasionele diensten tussen burgers enkel betaald kunnen worden vanuit het vrij besteedbare deel?
Voerde u ook reeds onderhandelingen betreffende de andere sectoren binnen welzijn die vernoemd worden, zoals het ondersteuning bieden in woonzorgcentra of in de kinderopvang? Is er in de kinderopvang, net zoals bij personen met een beperking, een verschil tussen het verenigingswerk en de occasionele diensten tussen burgers?
Zijn de besprekingen over de kwaliteitscriteria waaraan beantwoord moet worden reeds gebeurd? Wat zijn hiervan de resultaten?
Op welke manier zult u de kwaliteitscriteria die u oplegt ook controleren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik zal eerst situeren waar we ons op dit moment bevinden. We hebben aan het departement gevraagd om in overleg te treden met de betrokken andere agentschappen uit het beleidsdomein om een impactanalyse te maken met betrekking tot de nieuwe regelgeving voor het vrijwilligerswerk en de occasionele diensten tussen burgers, ook met betrekking tot de werking van de erkende platformen in de digitale deeleconomie.
Dat willen we in het overleg met de federale overheid ook aan bod brengen: in het huidig wetsontwerp worden de twee eerste aspecten geregeld, maar het derde, namelijk die platformen, zijn daarin niet aan de orde. Die komen aan bod in een vroegere, oudere wetgeving, die vooral betrekking heeft op de fiscale bepalingen. De vraag is in welke mate wat nu voorligt in dit wetsontwerp bepaald wordt over de occasionele diensten, ook van toepassing is op de diensten die via dat platform zullen worden verricht.
De impactanalyse van onze administratie hebben we nog niet ontvangen omdat de Federale Regering pas kort voor de kerstvakantie de definitieve keuzes heeft gemaakt en de analyse pas kan worden gemaakt aan de hand van die definitieve teksten. Voor de impactanalyse zullen we dus moeten wachten op wat uiteindelijk in het parlement zal worden goedgekeurd.
Op dit moment is die opdracht gegeven en verwachten we dat daaromtrent tussen de verschillende agentschappen en met het departement wordt afgestemd. Op initiatief van de federale overheid is er overleg gepland met de gemeenschappen. Die afspraak werd op de laatste vergadering van het Overlegcomité voor de kerstvakantie gemaakt. De vraag over die impactanalyse en de manier waarop wij met een mogelijke definitieve wet zullen omgaan, moet worden opgedeeld in verschillende aspecten.
De eerste vraag is, als we een definitieve tekst hebben, wat daarvan de consequentie is voor de bestaande regelgeving bij ons. Ik heb het dan onder meer over het Woonzorgdecreet, het decreet op de voorschoolse kinderopvang en het Zorg- en Bijstandsdecreet. Wat die eerste fase betreft, heb ik al aangegeven dat wij alleszins een vraag hebben over de relatie tussen dat wetsontwerp en de werking van de platformen die al operationeel zijn.
Een tweede punt is dat we ook lezen in de wetsontwerpen dat voor een aantal taken die beschreven zijn in het verenigingswerk en de occasionele diensten verwezen wordt naar kwaliteitsvereisten, alsof men hier zou te maken hebben met een professionele uitoefening van een aantal zorgactiviteiten in de strikte zin. Ik heb daar naar aanleiding van die federale beslissing in de media al naar verwezen omdat hiermee ook gezegd is dat onze Vlaamse regelgeving op die activiteiten, voor zover ze in dat bewuste artikel staan, moeten worden toegepast alsof die activiteiten professioneel uitgeoefend worden. Dat is belangrijk omdat, in tegenstelling tot wat geldt voor sommige andere activiteiten, in onze Vlaamse regelgeving, zoals het decreet zorg en bijstand, uitdrukkelijk vermeld wordt dat bepaalde kwalificaties vereist zijn als men die activiteiten op een professionele manier uitoefent. Zo is er, bijvoorbeeld inzake zorg en bijstand, voorzien in uitzonderingsregels voor persoonlijke assistenten. In die zin is het belangrijk dat in verband met het sui-generisstatuut van die activiteiten op sociaalrechtelijk en op fiscaal vlak ook meteen mee verduidelijkt wordt, als er beschermingsregels zijn voor de zorgvragers, in welke categorie die activiteiten moeten worden ingedeeld. Als daar dan staat “met naleving van de regelgeving betreffende de kwaliteitsvereisten voor de beroepshalve uitoefening,” dan kan daarover weinig discussie bestaan. Dat soort activiteiten zal getoetst worden aan de Vlaamse regelgeving voor het professioneel uitoefenen van die activiteiten.
Nu, uiteraard zijn er bekommernissen in diverse sectoren, die te maken hebben met de vraag of dat het vrijwilligerswerk niet zal ondergraven, of dat het zal leiden tot kwaliteitsverlies of oneerlijke concurrentie, om de voornaamste bedenkingen te vernoemen. Het is uiteraard aangewezen dat we daarover met die sectoren overleg plegen. Als het gaat over zorg in de meer enge betekenis van het woord, ben ik alleszins al tevreden dat daarvoor in het federale ontwerp houvast is gegeven. Natuurlijk zullen we aan de hand van de impactanalyse sector per sector het gesprek verder moeten voeren. Een van de vragen die op dat overleg aan bod moet komen, is de relatie tussen de activiteiten verricht via de digitale platformen en de regelgeving die voor de occasionele diensten is bepaald.
Wat het personeelsvolgend budget betreft, spreek ik onder voorbehoud. We praten nu over het ontwerp van een tekst, we weten nog niet welke eventuele amenderingen er zullen komen, we weten ook niet hoe de reacties zullen zijn uit diverse hoeken. Zoals ik het nu zie, passen wij de bestaande regelgeving daarop toe. Dat betekent dat als je een cash budget hebt in het kader van een persoonsvolgend budget, je daarmee uitgaven kunt doen die je kunt verantwoorden aan de hand van de lijst van de zaken waaraan dat budget mag worden besteed. Daarvoor is er een besluit van de Vlaamse Regering, dat aangeeft waaraan dat moet beantwoorden. Dat veronderstelt dat je ook kunt aangeven dat je daarvoor een overeenkomst hebt afgesloten. In die zin is dat wel het fundament vanwaar je moet vertrekken om te verantwoorden wat je met dat cash budget doet. Kun je dat niet verantwoorden aan de hand van de overeenkomst, dan zit je met een vrij besteedbaar bedrag. Dat is het kader zoals onze administratie dat op dit moment ziet.
Nogmaals, het is met een beetje voorbehoud. In functie van wat er in de commissie, in de Kamer en in de plenaire vergadering kan gebeuren, moeten we desgevallend natuurlijk een definitieve impactanalyse bijsturen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, er zit heel veel in uw antwoord. Er zijn een aantal principiële bedenkingen te maken met betrekking tot het onbelast bijklussen: de impact op het verenigingsleven, op de arbeidsmarkt, de vrees voor een mattheuseffect, want het gaat over bijklussen. Mensen die al een job hebben, zullen eerst onbelast hun prestaties verminderen om dan bij te klussen. De vraag is dan hoe je omgaat met de vele laaggeschoolde werklozen die eventueel ook een deel van die taken zouden kunnen doen. Daar zal ik mij in dit kader niet aan wagen. Ik probeer enkele heel praktische zaken te bekijken.
Minister, eerst wil ik kijken naar uw manier van opereren. Het is op zich een goede zaak dat u een degelijke impactanalyse vraagt aan uw administratie op basis van wat voorligt. Het is vanzelfsprekend dat een aantal zaken zouden kunnen worden gewijzigd. Alleen lijkt het dat de grondige bespreking, en zelfs het uitstel evenzeer opportuniteiten zouden kunnen zijn om het federale parlement te inspireren in zijn activiteiten. Als u zegt dat als het voorliggende wordt uitgevoerd, dit voor ons de impact is en dit een aantal problemen zijn, dan zou men in de Kamer bij het wetgevend werk daar bij voorbaat rekening mee kunnen houden. Ik roep u op om die aanpak te hanteren. Uit uw antwoord leid ik dat niet meteen af, want u zegt dat u eerst gaat kijken naar wat er in de Kamer gebeurt om vervolgens een impactanalyse te maken. Ik verwacht van u een proactieve houding om mee te sturen, om te beletten dat we nadien moeten remediëren en dat we worden geconfronteerd met heel wat al dan niet oplosbare problemen. Ik vraag dus toch een proactieve houding.
Minister, ik heb begrepen dat u deze week een overleg hebt met de andere gemeenschappen, maar het was me niet duidelijk of daar ook het federale niveau bij betrokken is. Als dat niet zo is, vraag ik om absoluut die stap te zetten en de afspraak te maken dat vanuit de gemeenschappen bij voorbaat rekening wordt gehouden met de opmerkingen, veeleer dan achteraf te moeten remediëren.
Minister, u hebt zelf de link gelegd met de problematiek van de deeleconomie en de platformen. Dat is niet meegenomen, wat op zich al een manco is. Als u naar de praktijk kijkt, moet u toch enkele vragen oplossen over hoe we kwaliteit kunnen borgen. Het gaat over bijklussen en dat veronderstelt dat een aantal mensen die vandaag in de sector al actief zijn, taken zullen uitvoeren die doorgaans in het pakket zitten dat ze in hun professioneel kader uitvoeren en waarvan je dus mag veronderstellen dat ze die kennen en kunnen. Het kan echter ook zijn dat mensen uit een totaal andere beroepsgroep bepaalde taken zullen opnemen in een zorgcontext.
Mijn eenvoudige vraag is: hoe zult u, als Vlaamse overheid, als diegene die de regelgeving opstelt en ook het toezicht moet organiseren, überhaupt weten dat er prestaties worden verricht in dit kader? Ik kan mij voorstellen dat, waar het gaat over een kinderopvang, over een woonzorgcentrum, de inspectie daar mechanismen kan hebben. Maar als we het hebben over prestaties die worden verricht in het kader van gezinsondersteuning en occasioneel en buiten de scope die mevrouw van der Vloet heeft aangehaald van persoonsvolgende financiering, hoe zult u dan überhaupt weten dat er prestaties worden verricht, laat staan dat daarop dan inspectie kan gebeuren?
Het is voor mij een open vraag. Ik hoop dat u daarop kunt antwoorden.
U zegt vervolgens – en dat is het derde punt dat ik wil maken en een bijkomende vraag – dat we sector per sector zullen moeten kijken. Ik kan me voorstellen dat voor sommige sectoren, waar vandaag een traditie bestaat om met vrijwilligers te werken, er misschien wat meer knowhow is en dat de impact kleiner is dan bij anderen. Is het dan een idee om, gesteld dat men er in de Kamer uit geraakt en gesteld de stand van zaken van het dossier in Vlaanderen, waar we nog altijd bezig zijn aan een impactanalyse, op zijn minst federaal te bepleiten dat de ingangsdatum sectoraal kan verschillen? Zo vermijden we dat we op een gegeven moment moeten blussen wanneer er problemen opduiken.
En ten slotte, hebt u aan uw administratie eigenlijk een deadline opgelegd van wanneer die impactanalyse er zou moeten zijn?
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw verduidelijking. Inderdaad, als u die lijn aanhoudt van verenigingswerk met overeenkomst, net zoals het cash budget, dat kan daar heel wat onder vallen. Bij de occasionele diensten is er inderdaad geen overeenkomst nodig. We vergelijken dat met hoe het nu in het kader wordt geschetst. Dat lijkt mij inderdaad een goede lijn om mee te nemen naar al uw gesprekken die nog volgen.
Ik heb nog één vraag die ik bijkomstig wil stellen. U zegt dat we eerst de impactanalyse zullen afwachten, wat natuurlijk logisch is, en dat we dan in overleg gaan met de kinderopvang, de ouderenzorg, de zorg voor personen met een beperking. Maar dat zal dan waarschijnlijk nog niet meteen morgen kunnen ingaan. Op federaal niveau ligt dat nu natuurlijk ook nog wat wankel. Hebt u er een zicht op wanneer die impactanalyse er zal zijn? Wanneer kunnen we dan beginnen met de gesprekken? Hoe lang zal dat allemaal duren? Is er een zicht op de timing?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik wil twee reacties geven.
Collega’s, de realiteit in de zorg is op dit moment al dat veel zaken in residentiële en thuiszorg niet kunnen gebeuren binnen bestaande personeelskaders en wellicht ook niet zullen kunnen gebeuren in het toekomstige uitgebreide reguliere personeelskader. Zorgafhankelijke ouderen die bijvoorbeeld thuis verblijven, zijn ook zorgafhankelijk op zaterdag- en zondagnamiddag. Mantelzorgers hebben ook al eens een eigen activiteit en zijn vaak uitgeput. Op dat moment kan die formule van onbelast bijklussen een oplossing zijn, die het reguliere werk niet in het gedrang brengt, maar wel kan aanvullen.
Er is dan de heel terechte vraag naar de kwaliteitscriteria. We moeten daarin realistisch zijn. Dagelijks zijn er duizenden mantelzorgers die zorg verlenen, mensen helpen met naar het toilet gaan, eten geven enzovoort, heel vaak zonder de vereiste kwalificaties. We moeten ook realistisch zijn: ik denk dat heel veel mensen, als ze het zelf niet meer aankunnen of als ze niet beschikbaar zijn, ernaar zoeken om die zorg in het zwart te laten verstrekken en dat ook vinden. Maar dan heb je inderdaad helemaal geen zicht op wat er qua kwaliteit wordt verstrekt.
Begrijp me niet verkeerd: de kwaliteit van de zorg is heel belangrijk. Uiteraard kan dit onbelast bijklussen de professionele zorg niet en nooit vervangen. Medische handelingen blijven voorbehouden aan erkende zorgverstrekkers, maar we mogen het argument kwaliteit niet gebruiken als excuus om bepaalde zaken niet mogelijk te maken. We mogen niet vergeten dat die kwaliteit heel erg streng wordt bewaakt door familieleden, ouders en kinderen. En omgekeerd moeten we dan misschien de vraag stellen wat de kwaliteit van het leven is voor sommige zorgbehoevenden als er op een bepaald moment geen zorg voorhanden is en zij daaraan behoefte hebben. Die vraag moet ook worden gesteld.
Ik houd dus een pleidooi voor nuance. Kwaliteit is belangrijk, maar we moeten ook realistisch zijn en kijken naar andere aspecten die spelen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, wat zal de timing zijn waarop wij een eerste grondige evaluatie maken en daarover dan het gesprek kunnen voeren? Ik ga ervan uit dat, zodra we kunnen weten dat we met een definitieve tekst geconfronteerd zijn, we ook kunnen zien hoever we dan in de parlementaire besprekingen verduidelijkingen krijgen. Wanneer daar dan definitief over wordt gestemd in het parlement, kunnen we zien of men daarop zijn advies en impactanalyse kan finaliseren. Zo hebben we een oriëntatie van de timing, zonder dat ik dat heel formeel en concreet kan maken.
Ondertussen zullen over een en ander nogal wat studiedagen plaatsvinden. Er zullen dus nog een aantal vragen opduiken. Daarover moeten er dan nog verduidelijkingen komen. We zullen zelf trouwens ook een aantal standpunten moeten innemen, gegeven de tekst zoals die voorligt. De vraagstellers hebben al verwezen naar het feit dat die tekst niet alleen verwijst naar een aantal beroepshalve kwalificaties, maar ook naar de bestaande of nieuwe regelgevingen van de gemeenschap.
Uiteraard zal het handhavingsvraagstuk zich stellen. Dat is nu ook het geval. Er is een nieuwe realiteit waarbij we moeten kijken hoe we het handhavingsbeleid daarop organiseren. Op het eerste gezicht lijkt het mij dat dit een gelaagd handhavingsbeleid zal zijn waarbij we een aantal tussenstructuren moeten responsabiliseren als daar de mogelijkheid toe bestaat.
Ik heb ondertussen ook kennis genomen van het arrest dat Europees is geveld met betrekking tot Uber, de taximaatschappij. Daar wordt gezegd dat ze zich moeten onderwerpen aan de regelgeving van de taxi’s. Juristen zeggen mij dat ik moet opletten op dat vlak omdat dit concept zeer sterk gereglementeerd was en zichzelf ook zeer sterk reglementeerde. Van de gebruikers en de aanbieders werden heel sterke dingen verwacht. Dat geeft aan dat er waarschijnlijk in de jurisprudentie nog wel wat reflectie zal komen.
Ik kijk persoonlijk naar die ontwikkelingen vanuit een dubbel oogpunt. Als het wordt toegepast in onze sector, dan moet er voldoende nuance zijn. Het is iets anders als het gaat over kinderopvang of samenlevingsopbouw, dan over handelingen waarbij iemand een intiem toilet komt verzorgen bij een kwetsbaar persoon. Onze sector gaat nogal breed. Als we spreken over ‘de sector’ zullen we wellicht wat moeten differentiëren. Er zijn uiteraard een aantal zorgen en vragen. Ik kan heel goed leven met de redenering van mevrouw Taelman dat een omgeving ook een rol speelt, maar de realiteit is natuurlijk ook dat er heel kwetsbare mensen zijn die over dat soort omgeving niet beschikken. Het is zoeken naar het juiste evenwicht. Nogmaals, we gaan ervan uit dat we in eerste instantie vertrekken van de toepassing van de bestaande regelgeving.
Je kunt dit bekijken als een bedreiging, maar anderzijds kun je dit ook bekijken als een opportuniteit. Als de federale overheid deze wet zal hebben goedgekeurd, dan is het aan de gemeenschappen om te kijken hoe we ons beleid op de twee sporen concretiseren. Zeggen dat ik daar geen opportuniteiten in zie, zou niet correct zijn. Ik zie wel degelijk dat er een aantal mogelijkheden zijn, maar het kader moet wel goed worden bepaald. Een principieel debat of u dat al dan niet een goed idee vindt en of u voor dit soort financieringssystemen bent, is valabel maar is niet het debat van het Vlaams Parlement maar van de Kamer. Als daar eenmaal een beslissing is genomen, zullen we kijken hoe we kunnen gaan voor kwaliteitsbewaking, hoe we het verenigingswerk en het verenigingsleven dat een belangrijk aspect is van onze warme samenleving voldoende kunnen borgen en hoe we een aantal opportuniteiten kunnen benutten.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw Taelman, uw oproep tot een genuanceerd debat wordt geapprecieerd, maar ik wil opmerken dat verwijzen naar mantelzorgers eigenlijk niet relevant is. We zitten hier te praten over prestaties die in de toekomst mogelijk zullen worden verricht in het kader van een professionele opdracht. Op dat moment komen daar andere verantwoordelijkheden bij kijken. We moeten ook denken aan diegenen die die opdrachten in de praktijk zullen uitvoeren en die bij eventuele fouten kunnen worden blootgesteld aan vervolging. Dat is een heel ander aspect waar we mantelzorg niet bij kunnen betrekken als vergelijkingspunt.
De tekorten die vandaag bestaan, inroepen om te verantwoorden dat er wordt ingekort op kwaliteit – ik zeg niet dat u dat doet maar ik waarschuw daarvoor –, is een argument dat nooit standhoudt.
Minister, u zegt te zullen wachten tot de debatten in de Kamer zijn uitgeput. Volgens mij is een meer actieve houding op zijn plaats. U dient echt zelf de dialoog te zoeken met het federale niveau. Als blijkt uit de stand van de discussie dat er problemen opduiken, dan hebt u de verantwoordelijkheid om die bij voorbaat te signaleren aan diegenen die in het kader van hun wetgevende opdracht dat debat voeren, eerder dan achteraf te remediëren.
Ik blijf met de vaststelling zitten dat er nog ongelooflijk veel werk voor de boeg is. Is het realistisch om dit binnen de timing die men heeft vooropgesteld uit te rollen als één geheel over Vlaanderen? U zou toch op zijn minst moeten aankaarten dat de mogelijkheid zou moeten bestaan om per sector te diversifiëren, want door een te generieke aanpak zullen we de bluts met de buil moeten nemen, maar vooral heel veel builen. Het is mijn taak om u daarvoor te waarschuwen.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
We kijken uit naar het verdere verloop van dit bijklusverhaal. We zien zeker het positieve van het inkopen van zorg voor bepaalde mensen. We wachten nog even af.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.