Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Collega’s, deze vraag betreft een thema dat we heel belangrijk vinden in het kader van de hervorming van de lerarenopleiding. Een lerarenopleiding staat of valt natuurlijk met wat wij als basiscompetenties van die leraren verwachten. En de basiscompetenties van de leraren, dat is eigenlijk wat je onderwijs uiteindelijk kan realiseren, wat het hele leerplichtonderwijs, met het kleuteronderwijs erbij, kan realiseren en wat het als doelstelling en als missie kan hebben. Dat zit allemaal vervat in wat die leraren verwerven als basiscompetenties. Het lijkt mij dan ook heel belangrijk om daar nog even over van gedachten te kunnen wisselen.
Het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) betreffende de basiscompetenties van leraren werd goedgekeurd op 5 oktober 2008. Dat verving het eerdere BVR van 29 september 1998. Een aangepast voorontwerp van BVR werd ter principiële goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering op 27 oktober 2017. Er zit dus bijna elke keer tien jaar tussen.
Het spreekt voor zich dat aan leerkrachten een essentiële opdracht wordt toevertrouwd. In het kader van de hervorming van de lerarenopleiding is het bovendien logisch dat die opdracht op dit moment ook herbekeken wordt en aangepast aan de verwachtingen van de huidige samenleving, weliswaar in de mate van het mogelijke, want eerlijk gezegd heb ik soms de indruk dat heel wat mensen in de samenleving verwachten dat het onderwijs zowat alles gaat oplossen, gaande van wat men allemaal kan doen met javel tot alle mogelijke problemen gaan bespreken en oplossen, en daarnaast uiteraard ook nog leerlingen voorbereiden op de arbeidsmarkt en op studies als die van ingenieur en dergelijke meer.
Natuurlijk, er zijn zeven dagen in een week, en we zitten gelukkig geen zeven dagen op school. Ik denk dat we moeten kijken naar die lijst van basiscompetenties en ambitieuze maar haalbare competenties formuleren, ambitieus in de zin dat er inderdaad heel wat wordt verwacht van de leerkrachten. Ze moeten hun vak goed beheersen, alsook de taal waarin ze onderwijzen. Klasmanagement is ontzettend belangrijk. Vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement zijn voor onze fractie de basis. Dat moet ook duidelijk zijn uit een lijst van basiscompetenties. Daar komen dan uiteraard nog andere zaken bij kijken, maar de leerkracht kan of hoeft de welzijnswerker niet te vervangen. Dit ter overweging.
Minister, ik heb een aantal vragen over de geactualiseerde basiscompetenties. Welke criteria werden gehanteerd om de basiscompetenties aan te passen? Binnen welke overlegstructuur en binnen welke tijdspanne gebeurde dit? Welke elementen van de basiscompetenties en het beroepsprofiel acht u prioritair? Welke instantie besliste finaal over de inhoud van de basiscompetenties? In welke mate zullen de basiscompetenties en het beroepsprofiel onderdeel uitmaken van het voorontwerp van decreet? Hoe worden de basiscompetenties uitgesplitst naar de niveaus 5, 6 en 7? Aangezien men in de nieuwe lerarenopleiding uitgaat van het inschalen op de Vlaamse kwalificatiestructuur, neem ik dat ook aan voor de basiscompetenties. In welke mate zullen basiscompetenties en beroepsprofiel hun weerklank vinden in het op handen zijnde lerarenloopbaanpact?
Minister Crevits heeft het woord.
Of het een pact wordt, weten we nog niet.
U hebt terecht verwezen naar een stukje geschiedenis. Die periode van tien jaar was me nog niet opgevallen, maar het klopt.
U weet dat we binnen de regering op 25 maart 2016een conceptnota hebben goedgekeurd. Daarin werd een operationalisering van de basiscompetenties aangekondigd. Op 22 september 2017 heeft de Vlaamse Regering amendementen goedgekeurd over de versterking van de lerarenopleiding en daarin werd dit herhaald. U hebt dat ook gezegd.
De huidige drie sets van basiscompetenties, kleuter-, lager- en secundair onderwijs, en het beroepsprofiel van de leraar dateren van 2007. De maatschappelijke context en dus ook die van de lerarenopleiding is constant in beweging. U hebt dat daarnet zelf opgemerkt. De basiscompetenties en het beroepsprofiel zelf zijn voldoende generiek geformuleerd. Dit beroepsprofiel en deze basiscompetenties blijven ook in de toekomst het kader voor de opleiding van leraren. Binnen het professioneel continuüm moet duidelijk worden welke competenties – en dan komt het – tot op welk beheersingsniveau op welk moment in de loopbaan, bereikt moeten worden. De basiscompetenties worden dus de startcompetenties na het behalen van het diploma van leraar. Dat is dus niet bij de start van de opleiding, maar bij de start van de carrière.
Daarnaast moest er ook duidelijkheid komen over de verhouding tussen de basiscompetenties en de domeinspecifieke leerresultaten van de lerarenopleidingen. Om dit en het definiëren van de beheersingsniveaus te faciliteren, werd in juni 2016 een werkgroep opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen, het afnemend veld en de vakorganisaties. Die werkgroep heeft ook een advies afgeleverd. Dat advies is gevolgd in het besluit van de Vlaamse Regering.
Wat heeft die werkgroep geadviseerd? Ten eerste: naar analogie met het beroepsprofiel moeten de basiscompetenties onderwijsniveauonafhankelijk geformuleerd worden. Met andere woorden: de drie sets basiscompetenties kleuter-, lager- en secundair onderwijs moeten worden herwerkt tot één set basiscompetenties van de leraar.
Ten tweede: de set basiscompetenties wordt het best een beetje versoberd door de operationalisering op het tweede niveau te schrappen. Bijvoorbeeld: de basiscompetenties kleuteronderwijs bestaan uit tien functionele gehelen. Functioneel geheel 1 ‘de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen’ bestaat uit dertien competenties. Elk van deze dertien competenties werd dan nog eens verder opgedeeld in een aantal deelcompetenties. De bepaling van deelcompetenties vervalt. Zij verdwijnen evenwel niet, want zij krijgen wel een vertaalslag in de domeinspecifieke leerresultaten.
Ik heb een voorbeeldje meegebracht. Het is te lang om het helemaal voor te lezen. Ik zal het u laten bezorgen via het commissiesecretariaat.
Ten derde: de piste om ook beheersingsniveaus op graduaats-, bachelor- en masterniveau op te nemen in het besluit van de Vlaamse Regering werd niet gevolgd. Reden hiervoor is dat de component leraarschap overal kwalitatief gelijkwaardig moet zijn.
Ten vierde: de hogescholen en universiteiten werken samen voor iedere opleiding domeinspecifieke leerresultaten uit. Die domeinspecifieke leerresultaten vatten de kern van de opleiding. Daarover zijn de aanbieders het eens. Zij hebben de enorm belangrijke taak om uit te werken wat men precies moet kennen. Die domeinspecifieke leerresultaten worden vervolgens gevalideerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), die er zijn zegen over moet geven. De basiscompetenties en de decretaal verankerde niveaudescriptoren voor graduaat, bachelor en master vormen de referentiekaders voor het uitwerken van deze domeinspecifieke leerresultatenkaders conform art II. 141 van de Codex Hoger Onderwijs.
Deze nieuwe set van basiscompetenties werd ook informeel besproken met de lerarenopleidingen, de koepels en het GO!. In opvolging van de goedkeuring werd het besluit ter advies doorgestuurd naar de Vlor en de SERV. Trouwens, in het Vlor-advies met betrekking tot de hervorming van de lerarenopleidingen – dit is dus niet het advies met betrekking tot het BVR Basiscompetenties, want dit is nog niet klaar – lees ik dat men deze keuzes onderschrijft.
“De Vlor is geen voorstander van een grondige herwerking van de basiscompetenties, maar staat wel achter een actualisering ervan. De Vlor dringt erop aan dat een actualisering zal leiden tot een versobering.’” En dat is net wat we hebben gedaan. Twee: “De Vlor is voorstander van één generieke set basiscompetenties op voorwaarde dat de domeinspecifieke leerresultaten de vertaling maken naar de specifieke contexten.” Dat is net hetgeen ik u daarnet heb uitgelegd, hetgeen we hebben gedaan. Drie: “De VLOR is tevreden dat het beroepsprofiel en de basiscompetenties decretaal verankerd blijven en bij besluit vervolgens worden vastgelegd door de Vlaamse Regering na advies van de Vlor.” Ik geef u dat maar mee. Er zijn vandaag al Vlor-adviezen geciteerd die zeer negatief waren. Ik vind het goed om eens een positief Vlor-advies te citeren. De collega’s die het negatieve citeerden, horen het nu niet, maar zullen het later kunnen lezen.
Welke elementen van de basiscompetenties zijn prioritair? Mevrouw Brusseel, voor mij is dat eigenlijk één evenwichtig geheel. Het is niet zo dat je daar zomaar dingen kunt uit lichten. De kracht ervan – ook de kracht van het leraarschap – ligt in het geheel. De basiscompetenties zijn de basis waarmee de startende leerkracht in de klas stapt en zo de link legt naar het beroepsprofiel. Hierbij legt het ontwerpdecreet de link naar maatschappelijke en andere ontwikkelingen, zoals – en u hebt er zelf al een paar aangehaald –: één, de kennis van de te onderwijzen inhoud; twee, de noodzakelijke didactische vaardigheden; drie, het klasmanagement; vier, de grootstedelijke context – die is er trouwens nieuw bijgekomen –; vijf, de taalvaardigheid in het Nederlands; zes, de meertaligheid, en zeven, de diversificatie van het onderwijsgebeuren. Kan ik daar prioritair dingen uit lichten? Voor mij zijn die allemaal eigenlijk even relevant.
Wie beslist finaal? Ik schetste u al het proces dat de basiscompetenties gelopen hebben. Het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) ligt nu ter advisering voor bij de Vlor en wordt dan definitief goedgekeurd. Dat is de procedure bij de Vlaamse Regering.
In welke mate zullen de basiscompetenties deel uitmaken van het voorontwerp van decreet? Eigenlijk hebben we in het nieuwe decreet, net zoals het decreet vandaag, de procedure beschreven hoe de basiscompetenties en het beroepsprofiel tot stand komen of hoe ze gewijzigd kunnen worden. De competenties en het profiel maken zelf geen deel uit van het decreet, maar worden bij besluit vastgelegd. Dat is trouwens vandaag ook het geval.
Ook de uitsplitsing naar de niveaus 5, 6 en 7 is belangrijk. Ik luister graag naar jullie opmerkingen ter zake. De basiscompetenties voor leraren geven aan welke eisen onderwijs en maatschappij stellen aan de pas afgestudeerde leraar. Hiermee geven we als overheid de minimale kwaliteitscriteria aan, zodat ouders, onderwijsverstrekkers en externen weten wat zij van leraren mogen verwachten. De transparantie kan de waardering voor het werk dat leraren doen alleen maar ten goede komen. Ongeacht het kwalificatieniveau van de leraar en zijn opleiding, zijn de basiscompetenties voor alle leraren kwalitatief gelijkwaardig. Ik heb net uitgelegd waar de verschillen zitten, maar de basis is gelijk. Een leraar is een leraar en elke leraar die voor de klas staat, moet kunnen lesgeven.
Die competenties en het profiel gelden dus als referentiekader voor alle lerarenopleidingen. Er is niet echt een hiërarchisch verschil tussen leraren afhankelijk van het niveau.
Zoals ook al aangegeven, moeten hogescholen en universiteiten samen voor iedere opleiding domeinspecifieke leerresultaten uitwerken, die vervolgens worden gevalideerd door de NVAO. Ik heb dat net allemaal uitgelegd. De basiscompetenties en de decretaal verankerde niveaudescriptoren voor de graduaten, bachelors en masters vormen de referentiekaders voor het uitwerken van die leerresultatenkaders. De vertaalslag naar lerarenopleidingen gebeurt dus effectief, mevrouw Brusseel, conform artikel II.141 van de Codex Hoger Onderwijs. Daar zie je die vertaalslag naar 5, 6 en 7. Maar als het gaat over de basiscompetenties die je moet hebben, dan zijn die eigenlijk gelijk. Maar je krijgt dan wel opsplitsingen op een later moment.
In het loopbaandebat focussen we momenteel op vier thema’s: de opdracht van de leraar, de werkzekerheid voor startende leraren, de eindeloopbaan en het schoolleiderschap. De competenties zijn zelf geen onderwerp van het debat, maar samen scheppen zij natuurlijk wel het kader voor het continuüm van het opleiden van leraren en zijn zij een belangrijk instrument in het kader van een goed HR-beleid op scholen, bijvoorbeeld bij de opmaak van een professionaliseringsplan of bij het opstellen van de functiebeschrijvingen van leraar. In die functiebeschrijving worden immers in eerste instantie de taken en de instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vastgelegd. Daar wordt ook opgenomen hoe een personeelslid die taken en opdrachten moet uitoefenen. Het zijn vooral werkinstrumenten voor lerarenopleidingen, pedagogische begeleidingsdiensten, scholen en schoolbesturen, en die moeten die dan elk binnen hun opdracht en autonomie kunnen inzetten.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister Crevits, ik dank u voor uw antwoord.
Het is een beetje een technische kwestie. Het is – hoe zal ik het zeggen? – droge kost.
Maar ik probeer het helder in te zien. Men kan denken: dat is nu toch wat technisch om daarover uitleg te vragen. Maar sinds het aannemen van de conceptnota waarin we de hervorming van de lerarenopleiding inschalen in de Vlaamse kwalificatiestructuur, vraagt men zich op het werkveld af welke verschillen er dan precies zullen zijn tussen 5, 6 en 7. Daarom heb ik die vraag ook gesteld, of dat daar eigenlijk verschillende basiscompetenties zijn.
Het zit dan natuurlijk in domeinspecifieke leerresultaten. Het valt voor mij dan ook te bezien wat dat verschil dan concreet zal worden. Want de principes zijn inderdaad gelijk. Of u nu lesgeeft aan 6- of 16-jarigen, u moet in staat zijn de klas te beheersen. U moet aan klasmanagement kunnen doen, want anders, als u de klas niet beheerst, kunt u eenvoudigweg uw opdracht les te geven en de boodschap over te brengen bij de leerlingen, niet waarmaken.
Op het werkveld had ik al de volgende kritische bemerking gekregen: als er geen hiërarchie is en als de bachelors en masters kwalitatief gelijkwaardig zijn wat het leraarschap betreft, waarom hebben jullie die inschaling in de kwalificatiestructuur dan gedaan? Daar is volgens mij een uitleg voor, u hebt die trouwens net gegeven, maar we moeten dat goed met het werkveld uitklaren zodat daar duidelijkheid over is. Als we kijken naar de basiscompetenties in het BVR, is het inderdaad zo dat het moeilijk is om prioritair te stellen wat daar het belangrijkste is. Er wordt niet alleen naar gestreefd om op het niveau van de leerlingen een empathisch vermogen te hebben of een inschatting te kunnen maken van wat leerlingen bezighoudt en hoe het welbevinden in de klas te verhogen, maar soms wordt er door sommigen zelfs naar gestreefd om ook de gezondheid van de leerlingen te kunnen bevorderen. Vandaar dat ik mij afvraag of bepaalde basiscompetenties toch niet belangrijker zijn dan andere. De basiscompetenties die we bij dezen wel kunnen verwelkomen als nieuwe, noodzakelijke basiscompetenties, zoals kunnen omgaan met een grootstedelijke context, met een meertalige context, met leerlingen met diverse achtergronden of met diverse problematieken, zijn meer dan ooit aan de orde. Ik ben tevreden dat dit opgenomen wordt als nieuwe basiscompetentie. Dat lijkt mij noodzakelijk.
Veel zal afhangen van de uitwerking daarvan, en in deze commissie zijn we daar zeer benieuwd naar. Er wordt gewerkt aan de structuurhervorming en in jargon wordt beschreven hoe ze eruit zal zien, maar de kwaliteit van de hervorming zit in de basiscompetenties. Ik ben dus benieuwd te zien wat daar precies allemaal in opgenomen is, hoe dat naar de NVAO zal gaan en hoe dat de lerarenopleiding een bepaalde vorm zal geven, in welke opleidingsonderdelen dat zal zitten en waar de puntengewichten naartoe zullen gaan. Er moet duidelijk gemaakt worden, zowel aan de universiteiten, als aan de hogescholen, dat men vernieuwt, hervormt en dat men mee is met de trends, zoals die hier deze namiddag zijn verwoord.
De heer Daniëls heeft het woord.
Er staan nog twee belangrijke vragen op de agenda, over de lerarenopleiding en over het beroepsonderwijs. Ik stel vast dat de mensen die daar altijd veel aandacht voor vragen, hier nog in groten getale aanwezig zijn om het debat daarover te voeren. Of neen, ze zijn al weg.
Om het lapidair te zeggen: in ons Vlaamse onderwijs zijn het wel de leraren die de ‘boîte’ doen draaien. Als we internationaal goed scoren met ons Vlaams onderwijs – en dan kunnen we in het parlement en in allerlei koepels geweldige ideeën hebben over onze impact – is er maar één plaats waar het echt gebeurt, en dat is in de klas, door leerkrachten, met leerlingen. Dus is die lerarenopleiding – en ik had het mevrouw Gennez graag nog eens uitgelegd – in het masterplan secundair onderwijs dat ze zelf mee heeft goedgekeurd, een belangrijk onderdeel. Ik treed mevrouw Brusseel wel bij dat als we de lerarenopleiding willen versterken, het vooral gaat om de output, en dat zijn dan de basiscompetenties, of hoe de leraar presteert en niet zozeer in welke structuur, tegen welke financiering, op welke plaats, in welk gebouw, onder welke associatie enzovoort het onderwijs wordt georganiseerd. Dat is de context. Het gaat vooral om de inhoud. Dan is die basiscompetentie inderdaad cruciaal. Het roept bij ons ook wel vraagtekens op om basiscompetenties op 5, 6 en 7 vast te leggen. Een oudercontact in het basisonderwijs of in het secundair onderwijs, of dat je als slager, nadat je een lerarenopleiding hebt gevolgd, in het beroepsonderwijs doet, dat is hetzelfde en dat vraagt dezelfde competenties. Omgaan met diversiteit in je klas of met leerlingen die geen Nederlands kunnen, is hetzelfde bij kleuters, in het lager onderwijs, in het secundair en in het beroepsonderwijs. Omgaan met leerlingen die een extra nood hebben – en in feite hebben alle leerlingen specifieke noden en ondersteuning op maat nodig – vereist ook dezelfde competenties. Dat geldt dus overal. Wat wel verschilt, is de basiskennis. Als je wiskunde geeft in een klas wiskunde-wetenschappen 8 uur is dat van een andere aard dan de wiskunde die je geeft in het lager onderwijs. Daar zit uiteraard wel een verschil op. We stellen ons daar wel vragen bij.
De basiscompetentie is natuurlijk een basiscompetentie: dat vereist dat de mensen die lesgeven in die opleiding, goed weten wat de benodigde basiscompetenties zijn en daar ook zelf de realiteitstoets kunnen doorstaan. Onderwijs is een ‘stiel’ en ik vergelijk het met vele andere stielen. Je wordt meestal opgeleid door mensen die de stiel zelf ook praktisch en niet alleen theoretisch beheersen.
Leren zwemmen van iemand die het boek ‘Hoe leren zwemmen?’ perfect kan opzeggen maar zelf schrik heeft van het water, geeft toch wel enige bedenkingen. U zou kunnen denken dat ik kort door de bocht ga. Dat is enigszins door het vergevorderde uur, maar ook door een bekommernis die ik heb. Als we de lerarenopleiding bijsturen, gaat het over inhoud.
Minister, wat onze fractie toch onder de aandacht wil brengen, is het volledige traject. Dat traject begint bij A. Dat is de oriëntering, de niet-bindende toelatingsproef. Wie start er in die opleiding? Dan volgt B. Wat gebeurt er in die opleiding: vakkennis, vakdidactische vaardigheden, klasmanagement. Ten slotte is er C. Wat gebeurt er na die opleiding? Dat is belangrijk, want dan begint het echte verhaal. We spreken heel veel over de praktijkschok. Als je aan beginnende leerkrachten vraagt – en ik heb het zelf ook mogen meemaken – wat de praktijkschok is, dan is het kort samengevat: je leert iets, je komt in de realiteit en je denkt: tof wat ik heb geleerd, maar de realiteit is anders. De realiteit is anders.
Als we dus bij de basiscompetenties heel goed kunnen vastzetten wat we verwachten, dan hebben we ook een heel goed stuur voor de lerarenopleiding en kunnen we heel goed nakijken: oké, wat kunnen we in die opleiding realiseren, wat moeten we nadien realiseren, want het kan zijn dat er sommige zaken zijn die we nadien zullen moeten realiseren als men gaandeweg bezig is, en wat verwachten we dus dat we in die opleiding doen?
Minister, ik denk dat daar nog wel werk aan de winkel is om inhoudelijk verder te gaan dan overgangsmaatregelen. Voor alle duidelijkheid, personeelsmaatregelen zijn wel degelijk belangrijk en zijn heel belangrijk voor de betrokken mensen, maar overgangsmaatregelen voor leerkrachten/docenten van de CVO’s naar een hogeschool of naar een universiteit verandert niet veel aan de inhoud van de opleiding. Dit is toch een bekommernis die we vanuit onze fractie willen meegeven in verband met de basiscompetenties die we verwachten van de leerkracht en dus ook van de lerarenopleiding.
Collega's, minister, ik zou zelf ook iets willen zeggen. Ik volg de collega's wanneer ze stellen dat een leerkracht een leerkracht is, en dat, waar hij ook lesgeeft, de competenties die verworven moeten zijn, eigenlijk gelijkaardig zijn. Natuurlijk is er een verschil in de vakkennis die moet worden overgedragen, waarbij het soms gaat over een theoretisch vak, soms over een praktisch vak. Dat vraagt een andere kennis die verworven moet zijn. Wij plakken daar, in ons onderwijssysteem, niveaus op. Als het gaat over met uw vakkennis aan de slag gaan in ons onderwijs, zijn de competenties voor de leerkrachten wel dezelfde. Ik volg de collega's erin dat de lat voor iedereen gelijk ligt en dat we daarin geen verschil kunnen maken.
Wat ik wel moeilijk vind, ministers, is dat wij vandaag meer waardering uiten voor een leerkracht met een theoretische vakkennis dan voor een leerkracht met een praktische vakkennis, ook al zijn ze als leerkracht even competent en boeken ze even goede resultaten. Ik stel me daarbij de vraag: als we het leraarschap willen waarderen, is het wenselijk om dat ook in de toekomst te blijven aanhouden? Dat is natuurlijk een element dat deel uitmaakt van het loopbaanpact, maar ook daar zie ik dat er schotten zijn in ons onderwijs en stel ik me de vraag of dit, als we de lat hoog leggen voor iedereen, wenselijk is om dit op termijn ook zo te houden.
Collega's, dit zijn interessante opmerkingen op dit vergevorderde uur. Ik ga starten met de opmerkingen van de voorzitter.
Als het gaat over de verloning – niveau 5, niveau 6, niveau 7 – is de verloning voor allen anders. Ik herinner mij nog een tijd waar de kleuterleider een andere verloning had dan de onderwijzer. Mijn vader was toen voorzitter van de vakbond en hij is er heel trots op dat dit in zijn periode gelijkgeschakeld is, maar er blijven natuurlijk wel financiële verschillen. Het is ook een totaal verschillende opleiding.
Collega Brusseel, ik zal het nog eens proberen samen te vatten, maar het moet wel correct zijn wat ik zeg. De basiscompetenties hebben we generiek geformuleerd en we zeggen dat ze voor elke leraar gelijk zijn. We hebben ze versoberd. We hebben gezorgd dat er veel weg kan in de domeinspecifieke leerresultaten die moeten worden uitgewerkt. Het is een traditie in onderwijs dat we vertrouwen geven aan het veld om dat te maken. Ik ben zelf advocaat. Het is toch totaal ondenkbaar dat de inhoud van de opleiding Rechten bepaald wordt door de overheid. Het zijn de instellingen zelf die soepel inspelen op wat de noden zijn.
We hebben nieuwe basiscompetenties toegevoegd, op jullie aller verzoek, van zaken waarvan we vinden dat een leraar er competent in moet zijn. Dat is elementair. Je weet dan dat elke opleiding, welke het ook moge zijn, op welk niveau ook, die competenties mee inhoud moet geven. Het zijn de opleidingen zelf die nu aan de slag gaan om op 5, 6 en 7 na te gaan hoe dat concreet wordt vertaald. Het moet dan nog door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie worden goedgekeurd. Het heeft een enorm proces te doorlopen. Het is ook inhoudelijk een zwaar proces.
Ik probeer te motiveren waarom het voor mij belangrijk is. De basiscompetenties zijn voor alle leerkrachten gelijk, maar je kunt natuurlijk wel differentiëren naargelang waar men lesgeeft. Voor mij is dat geen probleem.
Het werkveld zelf, iemand uit het werkveld heeft u gevraagd waarom het op die manier gebeurt, zit in de Vlor. We krijgen sowieso een advies over dat besluit. We gaan dat heel aandachtig lezen. De basiscompetentie vormt het referentiekader voor wat we verwachten van jonge – en ook oudere – mensen die afstuderen. We weten niet altijd wanneer ze starten met de opleiding.
Die domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen moeten nog naar de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie). U kunt het bekijken op de website van de NVAO voor vandaag. Onze opleidingen hebben niet zo'n slechte evaluaties gekregen. Ze durven echt wel ambitieus te zijn. Ze moeten zich nu allemaal vernieuwen op basis van de nieuwe competenties die we voorschrijven.
De competenties zelf moeten wat mij betreft gelijkaardig zijn. U weet dat wij een beheersovereenkomst hebben met de VLIR en met VLHORA. Men vraagt om dat niet allemaal decretaal te verankeren, net om kort op de bal te kunnen spelen. Ik ben ook benieuwd uiteraard hoe die inhoud eruit zal zien. We gaan dat zien. Ik heb er geen probleem mee dat er hier nog eens opleidingen uitleg komen geven over hun aanpak. Het is wel van belang dat ze een kapstok hebben. De belangrijkste kapstokken zullen in het ontwerp van decreet en het besluit zitten.
Het regeerakkoord spreekt ook van vertrouwen in het werkveld. Ik denk dat de wijze van werken de balans houdt tussen vertrouwen geven aan onze opleidingen en als overheid duidelijk de bakens uitzetten.
De verloning en de manier van honoreren is een zaak die we met de sociale organisaties moeten bespreken en die een enorme budgettaire impact hebben. Het zal altijd zo blijven, afhankelijk van wat men studeert, vijf of zes of zeven, dat het loon zal verschillen. Ik vind het wel van groot belang dat iedereen binnen die drie groepen gelijk gewaardeerd wordt. Ik ben gerust bereid om die oefening ook eens mee te doen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, er zijn toch heel wat zaken waarover we een standpunt kunnen innemen of op zijn minst nog een tijd kunnen debatteren.
Uw opmerking, mevrouw Helsen, heeft wel aanzienlijke gevolgen op budgettair vlak en ook voor de leerkrachten zelf. U zegt dat er meer waardering geuit wordt voor wie eerder theoretisch geschoold is. Dat geldt eigenlijk voor heel de samenleving. Dat geldt ook voor de arts in het ziekenhuis, die stelt ook andere handelingen, die is theoretisch anders geschoold, die heeft de verantwoordelijkheid. Het valt moeilijk te vergelijken natuurlijk, maar als het over het loon gaat, verschilt de waardering.
De maatschappelijke waardering verschilt niet altijd zo gigantisch. Ik zie veel maatschappelijke waardering voor de mensen die in het kleuteronderwijs staan, zeer veel zelfs, zeker als ik met ouders praat. Dat wordt niet vertaald in het loon inderdaad. Als u daarop zegt dat u iedereen wilt gelijkschakelen, dezelfde waardering en dezelfde verloning op elk niveau, dan is dat vooral een onderwaardering voor degenen die zich inzetten in de hogescholen. Ik denk dat die mensen dat ook zo aanvoelen. Ik denk dat we voorzichtig moeten zijn met die analyse.
De overheid zal de competenties niet vastleggen, aangezien we dat ook niet doen voor advocaten. Dat klopt, inhoudelijk gezien kan het werkveld dat zelf. Het zou zogezegd niet kloppen dat de overheid dat doet. Ik wil erop wijzen dat het de overheid en de belastingbetaler, die wij hier vertegenwoordigen, zijn die de zaak van A tot Z financieren. Ik zie het als een cirkel. De lerarenopleiding is het begin- en het eindpunt van ons onderwijs. Degenen die daar worden opgeleid, zorgen voor de kwaliteit van het leerplichtonderwijs, ze zijn daarvoor verantwoordelijk. Zij worden betaald door de belastingbetaler. Iedereen is leerplichtig. Dat lijkt me toch wel een andere zaak te zijn. Wij vinden dat dat een kernopdracht is van de overheid, onderwijs verschaffen. De consequenties voor de samenleving zijn er, want als het onderwijs niet goed is, dan wordt dat door heel de samenleving betaald.
Dat wij dan als parlement meedenken over die basiscompetenties lijkt mij niet meer dan logisch. Dat is geen inbreuk op de vrijheid van onderwijs. Dat is geen inbreuk op het vertrouwen. Dat is simpelweg onze verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordiger in het maatschappelijk debat. Zoals we eerder al aangegeven hebben met ons allen zijn er verwachtingen van de samenleving ten aanzien van het onderwijs. Hier is bij de aanwezige collega's zeker een belangstelling voor de inhoud van die basiscompetenties, zeer zeker. Inhoudelijk kan het werkveld dat doen. We betwisten dat niet, maar we hebben ook de verantwoordelijkheid om te zeggen wat het onderwijs allemaal moet gaan doen. Men kan kiezen voor een redelijk minimale benadering, namelijk kennisoverdracht, en de maatschappelijke problemen moeten niet in de klas worden behandeld. Dat is één visie, dat is één kant, dat is het ene uiterste van de as. Men kan kiezen voor het andere uiterste van de as: het onderwijs lost het allemaal wel op.
Elke leerkracht is dan een expert in zijn vak, in echtscheidingsproblematieken, in drugsproblematieken, in leerstoornissen en in allerhande emotionele problematieken, gaande van relationele vorming tot gezonde voeding. Daar zit heel veel in.
Minister, ik heb al acht jaar de gelegenheid van mensen te horen wat zij vinden dat de politiek door middel van het onderwijs moet oplossen. Dat is wat er wordt verwacht. Ik hoor dat zeer vaak. Dat maakt het moeilijk voor ons en voor u. De vragen zijn zeer talrijk. Er is middelengebruik, cyberpesten en dergelijke. De mensen kijken naar het onderwijs.
Zeker wat de basiscompetenties betreft, is de vraag in welke mate dit allemaal van overheidswege moet worden vastgelegd door volksvertegenwoordigers die geen contact met het werkveld zouden hebben. Dat klopt niet, want wij hebben die contacten uiteraard wel. Als ik rond me kijk, ben ik daar zeker van. We zijn dan ook vragende partij om mee te praten over die basiscompetenties.
U hebt verklaard dat de mensen van de opleidingen zelf in het Vlaams Parlement uitleg over hun aanpak willen of kunnen komen geven. Dat verschilt niet veel van de contacten die we vaak met de mensen in het werkveld hebben. Meestal is het de Vlaamse Regering die in het Vlaams Parlement verantwoording komt afleggen. Ik hoef geen scholen over hun aanpak te ondervragen. We hebben zeer interessante hoorzittingen gehouden. We hebben onze contacten met het werkveld. We zullen onze vragen over wat leerkrachten allemaal moeten doen en moeten kunnen, uiteraard aan u stellen. U trekt immers de hervorming.
Ik heb het over de structuren 5, 6 en 7 gehad. U mag me niet verkeerd begrijpen. Volgens mij vindt het werkveld niet dat de hervorming er niet moet komen. Daarover hoeven we ons geen zorgen te maken. Dat is zeker geen verwijt, en ik hoop dat u het zo niet hebt opgevat. Het werkveld wil een hervorming, zeker met betrekking tot de nieuwe inhoud.
De mensen in de hogescholen en aan de universiteiten zien dat er inhoudelijke uitdagingen zijn. De leraren moeten op inhoudelijk vlak worden gevormd. De praktijkschok moet worden gedempt. Dit moet worden aangepakt. De vraag is echter of het nu om de structuur of om de inhoud gaat. Ik begrijp het en ik zal het terdege kunnen uitleggen.
De betrokkenen steken hier veel tijd in. Ze zullen heel wat problemen hebben met de inschaling in een nieuwe structuur. De centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) zullen het niet meer doen. Het gaat om de structuren 5, 6 en 7. Die structuren moeten op elkaar worden afgestemd. Zeker de structuren 6 en 7 moeten tot dezelfde kwalitatieve leerkrachten komen. Als ik naar de basiscompetenties kijk, betekent dit dat ze dit op elkaar moeten afstemmen. Ze zullen naar elkaar moeten toegroeien.
De vraag die me dan wordt gesteld, is waarom heel die structuur er komt. Waarom hebben we in het Vlaams Parlement of tijdens het schrijven van het Vlaams regeerakkoord niet gewoon nagedacht over een inhoudelijk concept in plaats van over een structuur? Dat is wat ik u hier wil uitleggen. Dit leeft op het werkveld. De mensen willen heel graag aan inhoudelijke hervorming en vernieuwing werken. Toen ik de kans had dit met hem te bespreken, heeft rector Sels me dit zelf verteld.
Ze willen dit graag, maar het is een enorm proces. Ze willen dan ook de nodige tijd om goed aan dat inhoudelijk proces te kunnen werken. Als ze naar de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) stappen, willen ze niet het risico lopen dat het niet goed genoeg is. Het moet daadwerkelijk een inhoudelijke hervorming zijn. Het mag geen snelle ‘light’-aanpassing zijn om toch maar tijdig bij de NVAO te geraken. Dat zou heel spijtig zijn. Indien we de mensen op het werkveld opjagen om tijdig bij de NVAO te geraken, zouden uw medewerkers, uzelf en wij hier allemaal veel tijd en energie hebben gestoken in een hervorming die geen echte inhoudelijke hervorming is. Ik denk dat we daar waakzaam voor moeten zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.