Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
In mei 2016 had ik het in deze commissie over de nood aan bouwrijpe bedrijfsruimte in de provincie West-Vlaanderen. Ik heb toen ook aangegeven dat het Reservefonds een optie zou kunnen zijn. Minister, u zei toen dat dat een te overwegen denkspoor kon zijn. Ik stel vast dat de provincie mijn pleidooi van mei 2016 heeft overgenomen.
Als je de behoeftestudie bekijkt, en het verschil ziet tussen wat planologisch voorzien is, zonder daarom bouwrijp te zijn, en wat de behoefteprojectie is, dan kun je vaststellen dat men bijvoorbeeld in de regio Brugge met een tekort zit. Er zijn ook andere oorzaken voor die tekorten: oude voorschriften, leegstand die niet snel genoeg wordt aangepakt, enzovoort.
Dit is een probleem omdat we door dit tekort tewerkstelling dreigen te verliezen. Daarom breng ik het in deze commissie onder de aandacht.
Minister, hebt u kennisgenomen van de vraag om vanuit West-Vlaanderen een beroep te doen op het reservepakket aan bedrijventerreinen vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)? Op welke manier kunt u hieraan tegemoetkomen?
Werden in andere regio’s of provincies gelijkaardige vragen of signalen opgevangen?
De bedrijventerreinen moeten beantwoorden aan gedetailleerde voorschriften en typologieën. Daardoor – en dus door stupiditeit – geraken bepaalde terreinen niet ingevuld. Het aanbod op de markt stemt niet overeen met de vraag, die vooral gaat over echte kmo-activiteiten. Op welke manier kunnen we dit op korte termijn aanpakken?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, de behoeftestudie ‘Bedrijvigheid’ werd ruim een week geleden door de deputatie van West-Vlaanderen goedgekeurd. Naar aanleiding van die goedkeuring organiseer ik nu op korte termijn een overleg met de deputatie over de resultaten en de concrete verdere aanpak. De deputatie stelt dat er netto 430 hectare bedrijvigheid bij moet komen. Er zijn ook engagementen voor zuiniger ruimtegebruik.
Het rapport en de engagementen zijn besproken met intercommunales, met voorzitters van de regionale sociaal-economische overlegcomités (RESOC’s) en met de sociale partners.
Er zijn mij geen dergelijke vragen bekend vanuit de andere provincies.
Ik zie een aanpak op drie sporen. Het eerste spoor is de aanpassing van de typevoorschriften. Ik heb dit hier al een paar keer geschetst: het verminderen van het aantal categorieën tot de helft en het wegwerken van het onderscheid tussen regionale en lokale bedrijventerreinen. Daarmee werken we twee belangrijke hindernissen weg. Ik hoop het ontwerp op korte termijn aan de Vlaamse Regering te kunnen voorleggen. Het wordt nu politiek overlegd. Het tweede spoor is het overleg met de provincies. Dat kan leiden tot regionale accenten en verschuivingen. Daarmee kunnen tekorten en niet ingevuld aanbod worden weggewerkt. Het is te vroeg om daarop vooruit te lopen. Ik zie binnenkort de provincies, om te bekijken wat daar verder mogelijk is. Het derde spoor is er een voor de lokale besturen. Zij kunnen de bijzondere plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen in overeenstemming brengen met de huidige noden. Zij kunnen daar dus veel doen.
Ik wil ook nog aanstippen dat een deel van het aanbod in West-Vlaanderen voorbehouden wordt voor watergebonden activiteiten en voor zeehavenactiviteiten. Dat is uiteraard iets helemaal anders dan al te specifieke voorschriften. Hier gaat het om een specifiek aanbod. Die terreinen willen we niet invullen met bedrijven zonder watergebonden karakter. Dat lijkt mij logisch. Dit kan wel een vertekend beeld geven van de invullingsgraad van het bestemde aanbod. Daarom is het goed dat we dit heel concreet samen met de deputatie bekijken. Dat is, mijnheer Ronse, de stand van zaken.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik wil hier een vierde spoor aan toevoegen. Dat vierde spoor is bottom-up ontstaan. Ik heb er al een paar keer naar verwezen. Het gaat om de regionale benadering. RESOC Westhoek heeft, onder impuls van Voka, een fantastisch voorstel uitgewerkt waarin ze alle landelijke gemeenten mee hebben. Ze stellen voor om langs de assen Kortrijk-Ieper en Oostende-Veurne, echte mobiliteitsknooppunten, een sliert bedrijventerreinen te ontwikkelen. Zo is er het minste impact op de open ruimte en is er ook qua mobiliteit een verstandige oefening gemaakt. Het gaat om landelijke gemeenten. In die zin moet de tegenstelling tussen stedelijk en landelijk of buitenstedelijk gebied worden herzien. Dat staat voorlopig niet in het BRV-witboek (Beleidsplan Ruimte Vlaanderen). Minister, zou u dit vierde spoor ook in overweging durven te nemen voor West-Vlaanderen? Zijn er daar mogelijkheden? Zo zouden er langs die assen in buitenstedelijk gebied een aantal milieubelastende activiteiten mogelijk zijn.
Met betrekking tot de beleidskaders voor het BRV geeft het witboek aan dat er beleidskaders of een strategische visie op komst zijn. Ik heb daar vandaag nog geen informatie over. Kunt u daarover een stand van zaken geven? Komt er ook een beleidskader voor Ruimte en Economie? Dit zou dan eventueel richtlijnen kunnen bevatten over hoe lokale besturen, gemeenten en provincies, moeten omgaan met behoeften en tekorten.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, uw vierde spoor zit vervat in mijn tweede spoor over de regionale verschuivingen en accenten. Volgens mij is dat hetzelfde. Het staat inderdaad in het BRV-witboek. We zetten daar in op de logistieke netwerken en de knooppunten. Wij laten vooral daar die ontwikkeling toe. Er zijn daar wel wat mogelijkheden, zeker ook omdat toekomstige ontwikkelingen daarin opgenomen zijn. Dat is belangrijk, vooral voor Limburg als voor West-Vlaanderen. Ik stip dat hier nog eens aan.
Ook de BRV-beleidskaders zitten daarin. Met de logistieke netwerken is het de bedoeling dat dat ook aan bod komt. De stand van zaken daar is dat het zo goed als klaar is. Ik heb al een paar keer gezegd dat we eerst moeten proberen om het kader duidelijk te schetsen, in die zin dat ik vind dat we eerst over de instrumenten en de correcte vergoeding van mensen een consensus moeten vinden, alvorens we doorgaan met de rest. Anders kunnen we problemen krijgen in verband met het draagvlak. Dat zal de manier van werken moeten zijn. Eerst moeten we een consensus bereiken over het Instrumentendecreet. Daarna kunnen we de volgende stappen zetten in de richting van het BRV.
De vraag om uitleg is afgehandeld.