Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat een tijdje terug. Mijn excuses trouwens voor het uitstel dat ik had gevraagd en gekregen.
Tijdens het zomerreces hebt u gepleit om 3000 leegstaande bedrijfspanden nieuw leven in te blazen, wat uiteraard goed is. Sinds 1995 hebben we een beleid om leegstaande panden van meer dan 500 vierkante meter aan te pakken. Ik heb daar ook een conceptnota en een resolutie over gemaakt die eenparig is aangenomen in dit parlement. Die resolutie gaat voor een deel over de hervorming van de heffing en voor een deel over de hervorming van de bepalingen wat nu wel en niet leegstaande bedrijfsruimte is.
U hoort uiteraard gevolg te geven aan een dergelijke resolutie. Ik kijk dan ook uit naar het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) en het ontwerp van Instrumentendecreet waar u volop aan werkt om de uitwerking van die voorstellen in die resolutie te kunnen lezen.
U zou volgens de media meer druk op eigenaars van leegstaande panden willen zetten. Bedoeling is om 3000 bedrijfspanden een nieuwe bestemming te geven, wat uiteraard goed is.
Ik schrok een beetje toen ik het onderzoeksrapport las over hergebruiksmogelijkheden van alle mogelijke vormen van leegstaande panden in Vlaanderen. De cijfers in dat rapport wekken op zijn minst de indruk dat het probleem van leegstand nog veel groter is dan die 3000 panden uit het artikel. Het zou gaan over 32.600 woningen, 25.332 leegstaande handelspanden en 11.500 bedrijfssites. Na uitzuivering van al die tellingen zitten we met ongeveer 9400 leegstaande panden die een oppervlakte hebben van minstens 500 vierkante meter. Dat is gigantisch veel. Dat is een enorm potentieel aan ruimtebeslag dat we in het kader van onze BRV-doelstellingen veel slimmer kunnen benutten met al onze principes over ruimtelijk rendement.
In die studie wordt vandaag eigenlijk enkel gekeken via een nulscenario welke herbestemmingspotenties die sites hebben. Volgens de studie gaat het over 3000 hectare waarvan 1600 hectare in het buitengebied.
Nu is het onze visie dat we ook moeten durven in te zetten op nieuwe ontwikkelingen van bebouwde ruimte, vooral wanneer het gaat over afbraak van bestaande bebouwing. Het komt mij voor dat de studie een hiaat vertoont. Men bekijkt vooral de herbestemming op basis van bestaand leegstandpotentieel, maar niet van afbraak van leegstandpotentieel.
Ik geef een voorbeeld. Het is niet omdat er een massa hoeves leegstaan, dat die allemaal moeten worden herbenut als hoeve. Je zou ze kunnen afbreken en, in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering – om met de termen van de omzendbrief te spreken –, wanneer ze in onbebouwd gebied liggen, de openruimtedoelstellingen voor een deel vervullen. Als het gebouw in bebouwd gebied ligt, kun je het afbreken en in de hoogte gaan of iets met meer rendement ontwikkelen.
Minister, hoe komt het dat er vandaag nog altijd geen correct cijfermateriaal beschikbaar is over de totale leegstand van bedrijfssites in Vlaanderen? Volgens de nieuwe studie zijn er 9400 gebouwen, op minstens 500 hectare. Elders wordt gesproken van 3000 gebouwen. Hoe verklaart u die discrepanties?
Waarom onderzocht de studie enkel de herbestemmingspotenties van het bestaand bebouwd geheel van bedrijfsruimten, zonder rekening te houden met het tabula-rasascenario waarbij wordt gekozen voor afbraak en herbenutting van ruimte?
Wat zou het potentieel zijn van de meer dan 9500 sites van meer dan 500 hectare in Vlaanderen?
Op welke manier zult u een differentiatie aanbrengen in het beleid ten aanzien van leegstaande bedrijfssites? Maakt u daarin een onderscheid tussen bebouwd en onbebouwd, zoals u recent in een omzendbrief lanceerde? Of gaat u gebiedsgericht differentiëren op basis van stedelijk gebied en buitengebied, de courante termen die men gebruikt?
Op welke termijn gaat u uitvoering geven aan mijn resolutie, die we eenparig goedkeurden, over de aanpassing van het decreet betreffende de leegstaande bedrijfsruimte? Zal dat in het ontwerp van Instrumentendecreet staan?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, het is moeilijk en vooral heel tijdrovend om leegstand vast te stellen. Het is niet omdat een bedrijfsruimte leegstaat, dat er altijd echt sprake is van leegstand. Het kan zijn dat er tijdelijk wat minder materiaal wordt opgeslagen. Er kunnen werken in uitvoering zijn, of er kan een uitbreiding gepland zijn, of een verontreiniging kan een beperkt gebruik opleggen. Je moet dat dus heel zorgvuldig onderzoeken.
Het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) heeft een gedetailleerde inventaris van de bezetting van bedrijventerreinen. In een overeenkomst tussen het VLAIO en het Departement Omgeving staat dat de methodiek van deze inventaris en de rapportering ook naar Omgeving gaan. Het VLAIO inventariseert geen buitenbedrijventerreinen. In de VLAIO-inventaris heeft de classificatie ‘leegstand’ een andere invulling dan in de inventaris ‘Leegstaande bedrijfsruimtes’. De data zijn vooral gebaseerd op mutaties vanuit de federale Kruispuntbank Ondernemen en op vaststellingen op het terrein. Daarbij wordt nooit een pand betreden. Er wordt ook geen gebruik gemaakt van data van de nutssector: water-, gas- en elektriciteitsaansluitingen.
De cijfers zijn dus niet 100 procent correct. Dat moeten we oplossen. Daarom werkt het agentschap Ondernemen, samen met het VLAIO, de provincie Vlaams-Brabant, perspective.brussels, de KU Leuven en AWB, aan zes testgebieden, om te bekijken hoe we dat performanter kunnen doen. Die inventaris vertrekt van wat zichtbaar is op het openbaar domein. Daarin worden dus ook ruimtes opgenomen die er leegstaand uitzien. Aan de hand van de resultaten uit de testgebieden en de confrontatie met de beschikbare databanken zullen we bekijken hoe we nog beter kunnen inventariseren en delen.
Het onderzoek wil de hergebruiksmogelijkheden van de leegstand in Vlaanderen inschatten. Het hergebruiken is een belangrijke beleidsoptie omdat we zuinig willen omgaan met ruimte. We willen het verder aansnijden van open ruimte vermijden.
Dit onderzoek werd voor het eerst uitgevoerd voor Vlaanderen. Het wil ook nagaan in hoeverre de leegstand op het vlak van wonen, bedrijven en retail opnieuw kan worden ingezet voor toekomstige maatschappelijke behoeften.
De resultaten wijzen uit dat de hergebruiksmogelijkheden beperkt zijn gebleven tot de functie die al aanwezig was. Een leegstaand bedrijfsgebouw krijgt dus in de scenario’s opnieuw een economische invulling, terwijl je dat eigenlijk ruimer zou kunnen zien.
Hoewel het onderzoek ook het aantal leegstaande panden heeft berekend, wordt vanuit economische hoek vooral gerekend met oppervlaktes. Zoals al eerder vermeld, gaat het om ongeveer 3000 hectare leegstaande bedrijfsruimtes. Uit de studie kunnen we afleiden dat 0,8 procent van de sites kan worden ingevuld voor bedrijven met een oppervlakte van 75 tot 500 vierkante meter; 37,7 procent voor bedrijven met een oppervlakte van 500 vierkante meter tot 1 hectare; 61 procent voor bedrijven groter dan 1 hectare. De mogelijkheden situeren zich vooral op de assen Antwerpen-Mechelen, Gent-Kortrijk, Gent-Aalst. U kunt dat allemaal in de studie terugvinden.
De differentiatie in het subsidiebeleid voor leegstaande en verwaarloosde bedrijfsruimtes wordt via het Instrumentendecreet doorgevoerd aan de hand van de doelstellingen uit het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de begrippen ‘openruimtegebied’ en ‘verstedelijkte gebieden’. Tegelijkertijd wordt vooropgesteld dat de financiële ondersteuning ook een kwalitatieve verhoging van het ruimtelijk rendement voor ogen moet hebben.
We hebben vorige week in deze commissie besproken hoe we de termen ‘bebouwde’ en ‘onbebouwde gebieden’ interpreteren.
Het evaluerend onderzoek van het Leegstandsdecreet is inmiddels gefinaliseerd. Het eindrapport bevat een aantal aanbevelingen op algemeen vlak, ook over de inventaris, de heffingen en de subsidies.
De hervorming van de subsidieregeling wordt vanuit het Instrumentendecreet voorbereid. Hierop werd ingegaan bij een vorige vraag van mevrouw Lydia Peeters. Ook de codificatieopdracht, vervat in het decreet Grond- en Pandenbeleid, wordt overgenomen in het Instrumentendecreet.
Met betrekking tot de leegstandsheffing vraagt de resolutie tot herwerking een billijke en uitvoerbare regeling om rekening te houden met de bebouwde oppervlakte en de effectieve leegstand van bedrijfsgebouwen. Het evaluerend onderzoek beveelt daar een aantal opschortingsmogelijkheden aan in de gevallen waar gebouwen zijn betrokken in complexe herontwikkelingsprojecten, maar ook in ruimtelijke planningsprocessen of in een lopende aanvraag rond een erfgoedpremie – dat zijn maar een paar voorbeelden. Dat zal moeten worden aangepakt in de Vlaamse Codex Fiscaliteit en niet in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitvoerige antwoord.
Over wat mij het meest fundamenteel lijkt, heb ik in uw betoog een positieve noot gehoord: de studie is iets te beperkt: ze zou ook moeten gaan over het enorme potentieel aan ruimte. Je moet dat bekijken, niet met een paardenbril maar met een open vizier, niet indachtig welke functie het vroeger had maar vooral met het oog op de nieuwe mogelijkheden in het kader van heel onze nieuwe ruimtelijke visie. Dit is het laaghangende fruit: de leegstaande panden en hoeves en noem maar op die niet meer worden gebruikt en waar er geen economische functie meer kan zijn en die men ‘onbebouwd gebied’ zou kunnen noemen, zoals u het in uw omzendbrief doet. Minister, plant u een nieuwe studie of actie om dat potentieel met een veel opener bril en vizier te onderzoeken? Dat lijkt mij toch belangrijk als we in deze legislatuur concrete overwinningen willen behalen.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook in de omgekeerde richting. We hebben nood aan veel meer bedrijfsruimte. U noemde onder meer de regio Kortrijk. Maar daar zit je met de paradox van de leegstaande bedrijfsruimte. Daar moeten we de turbo zetten op het verkrijgen van meer ruimtelijk rendement op bedrijfssites die in zogenaamd ‘bebouwd’ gebied liggen. Daar moet men veel sneller vergunningen kunnen krijgen op bouwen in de hoogte. Ik ontmoette onlangs nog een bedrijfsleider – ik zal niet zeggen in welke gemeente – die me zei: ‘Verdorie, ik heb net zo’n dossier ingediend, en dat werd afgekeurd.’ Dat is dus fundamenteel: heel dat potentieel onderzoeken.
Ik heb uiteraard begrip voor het feit dat er discrepanties zijn in de cijfers. Het is goed dat die zes testzones ‘up and running’ zijn. Wanneer zou dat afgerond zijn? Kunnen we dan in deze commissie informatie krijgt over wat daaruit komt en welke nieuwe methodiek voortaan zal worden gehanteerd om de leegstaande ruimtes te bepalen? Dat is toch belangrijk, want het gaat niet over een paar hectare. Die discrepanties betreffen duizenden hectare in verschillende studies of perspectieven. Dat is voor een Vlaamse overheid toch belangrijk, we zijn geen bananenrepubliek. We mogen er toch geen 1000 hectare naast zitten.
Minister, u zegt dat de resolutie wordt opgenomen in het ontwerp van Instrumentendecreet. Goed zo! Dank u! Uiteraard bevat die resolutie ook het opschortende karakter. We hebben in die billijkheid voorzien voor het geval er juridische procedures met betrekking tot een herontwikkeling zouden zijn. Er is een opschorting van betaling. Maar, minister, ik heb u niets horen zeggen over wat er met de heffing zelf zal gebeuren. Vandaag gaat een groot deel van de inkomsten van de heffing voor het vernieuwen van leegstaande bedrijfsruimte exclusief naar openbare besturen en minder naar private ontwikkelaars. Is daarover al nagedacht in functie van het Instrumentendecreet? Wordt daarbij gevolg gegeven aan de resolutie?
In verband met de financiële ondersteuning blijft u het onderscheid hanteren tussen ‘stedelijk’ en ‘buitenstedelijk gebied’. Zal dat op termijn niet conflicteren met uw omzendbrief en met onze visie over het BRV, waar toch in een ander begrippenkader wordt geredeneerd?
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, we hebben zonet de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) 2017 ontvangen. In het al door de heer Ronse geciteerde onderzoeksrapport is er sprake van 9400 leegstaande bedrijfspanden. In VRIND 2017 lees ik dat tot en met juni 2017 sprake is van 2684 bedrijfsruimten die leegstaan en of verwaarloosd zijn. Daarbij zou het gaan om een oppervlakte van 1955 hectare. Op een schriftelijke vraag kreeg ik recent een antwoord waarin sprake is van 2514 bedrijfsruimten en 580 hectare. Die cijfers verschillen dus heel erg. In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag zei u ermee bezig te zijn en dat de gewestelijke inventarissen maar matig scoren qua volledigheid maar wel goed op het vlak van correctheid. Dat zou blijken uit het eindrapport 2015. Het lijkt mij toch een beetje vreemd dat men bij Ruimte Vlaanderen zoveel monitort en onderzoekt, en dat er dan toch zoveel discrepantie bestaat in de cijfers.
Uiteraard is het van heel groot belang. Of het nu gaat over 9000 of 10.000 bedrijfspanden, of het gaat over 2500 bedrijfspanden, dat is een heel groot verschil. Daarom wil ik nogmaals oproepen om snel werk te maken van de juiste cijfers in dat hele verhaal. Dat is heel belangrijk.
Ik wil me ook aansluiten bij wat collega Ronse zegt inzake het oplossen van het leegstandsprobleem. In het BRV is inderdaad vooral gekeken naar hergebruik en optimalisatie, terwijl we zelf eerder op lokaal niveau zien dat wanneer panden op het leegstandsregister staan, men heel vaak overgaat tot sloop of tot een herbestemming, maar veel minder tot optimalisatie of hergebruik. Daar moeten we zeker rekening mee houden.
Tot slot valt het mij bijzonder op dat bij het Vernieuwingsfonds, waar de heer Ronse naar verwijst, de provincie Limburg helemaal uit de boot valt, terwijl daar toch ook een aantal bedrijfspanden op de leegstandsregisters staan. Hebt u daar een verklaring voor? Misschien kunt u deze vraag op een later ogenblik beantwoorden.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik wens mij aan te sluiten bij de vraag van collega Ronse om het aanpakken van het leegstandspotentieel in bedrijfsruimten met een ruime blik te bekijken, en, zoals collega Peeters zegt, niet enkel met herbestemming.
Ik wil het even hebben over de heffing die de Vlaamse overheid oplegt aan eigenaars van leegstaande of verwaarloosde bedrijfsruimten. Collega Wouter Vanbesien heeft twee jaar geleden daar wat opzoekingswerk naar gedaan. Hij kwam tot de constatatie dat ondanks de heffing vele eigenaars na twee jaar op de lijst te hebben gestaan, hun leegstaande bedrijfsruimten nog altijd niet hebben aangepakt of in gebruik laten nemen. Hij heeft toen bij minister van Economie Muyters aangedrongen om die heffing eens te herbekijken, te evalueren en bij te sturen zodat het een effectieve stimulans zou zijn om die ruimten aan te pakken.
Mijn vraag is heel concreet. Minister, aangezien niet enkel u, maar ook uw collega bevoegd voor de economie, bezig zijn met bedrijfsruimten en met heffingen, is mijn vraag of u contact hebt met uw collega om de heffing eventueel te evalueren en bij te sturen?
De heer Nevens heeft het woord.
Ik wil nog even terugkomen op wat mevrouw Peeters zegt over de afbraak. Ik wil de nodige aandacht vragen voor ons industrieel erfgoed dat soms vanuit de kern ontstaan is en waar men niet altijd tot afbraak moet overgaan, maar dat men een herbestemming kan geven om het karakter van de kernen en het industrieel erfgoed niet verloren te laten gaan.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega's, het feit is er dat men die cijfers niet zuiver krijgt. Ik ben het eens met de collega's die zeggen: ‘Hoe is dat nu mogelijk? Zorg dat dat in orde komt.’ Ik merk trouwens steeds meer bij de Vlaamse overheid dat men worstelt met een aantal cijfers. Ik heb minister Tommelein vorige week nog horen zeggen dat de cijfers die van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) komen, niet altijd even correct zijn. Hetzelfde hebben we ook ervaren met een aantal boskaarten en cijfers. Het is een algemene tendens. Ik denk echt wel dat we daarvanaf moeten. We moeten zorgen dat we correcte gegevens hebben waarop we kunnen rekenen. Dat moeten we zeker meenemen. Die opdracht zal zeker nog eens met klem benadrukt worden.
Collega Ronse, denk niet dat we nu een nieuwe studie moeten bestellen om te kijken wat kan worden afgebroken en wat niet. We moeten ook niet overdrijven met studies. Ik denk dat je dit echt geval per geval moet bekijken. Collega Nevens heeft daarnet terecht gezegd dat het soms om erfgoed gaat. Dan kun je daar misschien iets anders mee doen, zoals, ik zeg maar iets, loften bouwen, of een sporthal of een school. In sommige gevallen zal het inderdaad afbraak zijn. Want vergeet niet dat in het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, dat we met de meerderheid hebben goedgekeurd, ontharding van 20 procent in het buitengebied tegen 2050 staat. Je moet dus durven een aantal zaken te ontharden. Afbraak hoort daarbij. Maar echt een studie doen om dat globaal in kaart te brengen? Dat denk ik niet. Ik denk dat je het geval per geval, gebied per gebied, moet bekijken.
Het is natuurlijk zo dat wij in de ruimtelijke ordening heel veel autonomie en mogelijkheden geven aan de lokale besturen. Zij kunnen het beste inschatten waar ze hergebruik willen, waar ze misschien liever een pand weghalen en op een andere plaats aan inbreiding doen. We moeten vooral daarop inzetten en goede voorbeelden tonen. Daarom zijn onze diensten ook bezig met een voorbeeldenboek om de goede praktijken nog beter bekend te maken.
Ik heb niet direct een antwoord op de vraag wanneer de proefprojecten ten einde lopen. Dat loopt volop. Ik weet niet of er een duidelijke einddatum op staat. Ik zal het navragen bij de diensten.
Er wordt gevraagd welke kant we uitgaan met de heffing. Dat zit in de Vlaamse Codex Fiscaliteit en dus niet bij de collega bevoegd voor de economie. Er zal voornamelijk samen met bevoegd minister Tommelein moeten worden gekeken hoe we dat verder kunnen aanpakken. Het is natuurlijk logisch dat heffingen sturend moeten zijn. Maar we gaan steeds meer met deze Vlaamse Regering de richting uit van belonen, dus niet altijd bestraffen, maar mensen stimuleren op een positieve manier. Dat is de juiste weg die we ook met die heffingen verder moeten bewandelen. Nogmaals, uiteraard heb ik contact met mijn collega bevoegd voor de economie en uiteraard heb ik contact met mijn collega bevoegd voor de fiscaliteit. We zullen dat samen verder bekijken.
Hoe komt het dat het Vernieuwingsfonds in Limburg weinig wordt gebruikt? Dat fonds is vraaggestuurd. Er wordt beslist op basis van dossiers die worden ingediend. Ik heb er niet echt een verklaring voor waarom er weinig gebruik van wordt gemaakt in Limburg. Misschien moeten we het gewoon beter bekendmaken en meer zeggen dat het bestaat en dat je daar gebruik van kunt maken wanneer nodig. Misschien heeft het gewoon daarmee te maken. Een andere verklaring zie ik niet onmiddellijk.
Samengevat, collega's, uiteraard moeten we betere informatie hebben. Meten is weten. Op basis daarvan moeten we nog beter kunnen sturen. Ik geloof vooral in een gebiedsgerichte aanpak en een visie die lokaal wordt ontwikkeld om op die manier die panden nog meer te gebruiken en te stimuleren om er iets anders mee te doen of af te breken.
De heer Ronse heeft het woord.
Het is belangrijk om niet de fout te maken en te zeggen dat we zeer sterk in subsidiariteit geloven en de lokale besturen daar de vrijheid in geven. Dat klinkt zeer aantrekkelijk, en ik kan er ook een groot stuk in meegaan. We moeten hier ook een ‘sense of urgency’ op Vlaams niveau aan de dag leggen. Dat betekent voor mij niet een extra boek bestellen of zo, maar wel, zoals u zelf aangeeft, samen met de gemeenten geval per geval bekijken, maar met een tijdslijn en een aantal concrete objectieven. We kunnen op zijn minst via de gemeenten weten welke leegstaande bedrijfsruimten er zijn van meer dan 500 vierkante meter, wat in het buitengebied zit, wat kan meegaan in de ontharding – lees: open ruimte worden –, wat mogelijk erfgoed is met toeristische of culturele mogelijkheden, waar we extra rendement kunnen halen en ‘quick wins’ kunnen nemen om bedrijven te verankeren in de regio. Ik mis wat in uw antwoord dat we daar die ‘sense of urgency’ aan koppelen. Dat is geen Vlaamse bemoedering of bevoogding, maar wel een Vlaams kader waarin we de gemeenten mee kunnen begeleiden en in ‘partnership’ iets mee doen. Ik hoop dat we daar kunnen toekomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.