Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, in deze commissie is het een open deur intrappen, omdat het hier wel vaker gaat over de tolkuren.
Het is op basis van een aantal meldingen die we zagen op sociale media dat het ons nuttig leek om hier nog eens het punt te maken. Op jaarbasis beschikken dove personen over een aantal tolkuren – 18 uur, 36 uur – om zich te laten ondersteunen en zich te laten bijstaan in tal van situaties, medische situaties – om naar de dokter of het ziekenhuis te gaan –, afspraken inzake kinderopvang, oudercontact op school, contacten als er naar een notaris moet worden gegaan, maar ook begrafenissen enzovoort. Het gaat om een wirwar van sociale aangelegenheden.
Het is maar goed ook dat die tolkenondersteuning er is. Ze draagt in grote mate bij tot hun integratie en het functioneren in de maatschappij. Zoals gezegd, is het aantal uren geplafonneerd op 18 tolkuren. Dat kan worden uitgebreid naar 36, met een motivatie.
Het is echter duidelijk dat het aantal uren dat momenteel ter beschikking staat, niet volstaat om het doel, met name maatschappelijke integratie van dove personen, te halen. 18 of 36 uur om een heel jaar lang afspraken te organiseren, is geen luxe, misschien zelfs gewoon te weinig.
Het gebeurt dan weleens, en frequent, dat mensen individueel hun beschikbare uren ruim voor het einde van het jaar opgebruikt hebben. Wat moet er dan de rest van het jaar gebeuren? In het verleden gebeurde het regelmatig dat er te weinig uren ter besteding waren op het einde van het jaar. We hebben dat ook geregeld aangekaart. Er is toen ingegrepen maar toch stellen we vast dat mensen zich tot u en de bijzondere bijstandscommissie van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) hebben gericht om deze problematiek aan te kaarten. Klaarblijkelijk werd er nog geen antwoord bezorgd. Via sociale media vernamen we dat zowel de bijzondere bijstandscommissie van het VAPH als uw kabinet vragen ontving met betrekking tot de aangekaarte problematiek. De vragers ontvingen echter nog geen antwoord.
Minister, onderschrijft u de geschetste problematiek, namelijk dat de maatschappelijke integratie van dove personen wordt beperkt door het beperkte aantal tolkuren dat individueel ter beschikking is? Bent u van mening dat het beperkt aantal tolkuren aan de doelstelling van het beleid, met name maatschappelijke integratie? Welke alternatieven acht u mogelijk? Is er een behoeftestudie gemaakt om na te gaan hoeveel uren er werkelijk nodig zijn om maatschappelijke integratie te realiseren? Bent u bereid om dat te doen? Hoe ziet u deze problematiek binnen de transitie naar de persoonsvolgende financiering?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, een tolk Vlaamse Gebarentaal (VGT) is inderdaad een belangrijk hulpmiddel voor dove personen. Een tolk VGT wordt door hen in heel diverse leef-, werk- en onderwijssituaties ingezet om te communiceren met horenden. Dit draagt in grote mate bij tot hun sociale integratie en functioneren in de maatschappij. De Vlaamse overheid erkent dit en neemt hierin dan ook haar verantwoordelijkheid op.
De 12.900 tolkuren die het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin subsidieert, kunnen enkel ingezet worden bij tolkopdrachten in de leefsituatie (L-uren). Om sociale redenen kunnen L-uren gebruikt worden in ziekenhuizen, rechtbanken en openbare diensten, zijnde instanties die volgens het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap zelf moeten instaan voor een redelijke aanpassing in de vorm van een tolk VGT. Die instanties bieden die mogelijkheid echter niet altijd aan. Het kan volgens mij niet dat het de verantwoordelijkheid is van de dove persoon om in die situaties zelf voor toegankelijkheid te zorgen. Wat betreft het gebruik van L-uren in medische settings, werd dit eind 2016 aan Unia gesignaleerd.
Het kan gebeuren dat wegens uitzonderlijke situaties dove personen hun beschikbare uren ruim voor het einde van het jaar opgebruikt hebben. We hebben het dan over een kleine minderheid aan rechthebbenden op L-uren die nood hadden aan bijkomende L-uren, ondanks de eerder toegekende verdubbeling. Het huidige besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 15 januari 2016 houdende de vaststelling van overkoepelende regels voor het centraal tolkenbureau voor de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin laat het evenwel niet toe om meer dan de 36 L-uren toe te kennen. In 2016 ging het over 42 personen van 1885 gebruikers met recht op L-uren.
Het huidige L-urencontigent bedraagt 12.900 uren. Op basis van de huidige benuttingsgraad, namelijk stijging van het aantal rechthebbenden, stijging van het aantal rechthebbenden die recht opnemen en stijging van het gemiddeld aantal aangevraagde en getolkte L-uren per maand, mag worden verwacht dat het L-urencontingent zal moeten worden aangepast.
Ik maak me sterk dat het recht op L-uren ook in 2017 gewaarborgd zal blijven. De extra budgetten daartoe nodig voor 2017 kunnen worden gerealiseerd door interne verschuiving van middelen binnen het budget van het Vlaams Communicatieassistentiebureau voor Doven (CAB) en van middelen binnen het VAPH. Voor 2018 zal, als een aanpassing nodig zal blijken, dit grotendeels worden gerealiseerd door een interne verschuiving van middelen binnen het budget van het CAB zelf.
Daarnaast kan ik u melden dat het maximaal aantal L-uren, L-urencontingent, waarvoor het CAB mag bemiddelen tussen een dove gebarentalige en een tolk, tot eind 2014 bepaald werd door de Vlaamse Regering. Vanaf 2015 is dit de bevoegdheid van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. In dit besluit ter zake is met name de mogelijkheid opgenomen om het urencontingent aan te passen via ministerieel besluit. Bedoeling hiervan is om snel te kunnen aanpassen wanneer situaties zoals deze dit vereisen.
In 2016 was het gemiddeld jaargebruik 13,39 u. per persoon. Mij geeft dit aan dat het maximum van 36 uren per persoon, zoals opgenomen in het BVR van 15 januari 2016 houdende de vaststelling van overkoepelende regels voor het centraal tolkenbureau voor de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, nog steeds toereikend is.
Uit gegevens aangeleverd door het CAB, blijkt dat een groot aantal dove personen met recht op L-uren nooit een verdubbeling vraagt of slechts heel beperkt gebruikmaakt van het recht op L-uren. Het lijkt me aangewezen om na te gaan wat de redenen hiervoor zijn zodat de gepaste maatregelen genomen kunnen worden. Voor personen voor wie het huidig maximum ontoereikend zou zijn, vraag ik het VAPH te onderzoeken of er een procedure kan worden uitgewerkt opdat in zeer uitzonderlijke situaties kan worden afgeweken van het wettelijk maximum.
Echter, zolang er geen procedure is, geldt de huidige regelgeving, en die laat het niet toe om meer dan 36 L-uren toe te kennen.
Binnen het kader van de transitie naar de persoonsvolgende financiering is op dit moment een besluit van toepassing over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap. Artikel 24, ten twaalfde, van dat besluit stelt het volgende: “De volgende kosten worden in het kader van de verantwoording van de besteding van het budget als cashbudget in aanmerking genomen: (...) kosten voor tolkuren Vlaamse gebarentaal voor zover die niet al gesubsidieerd worden.” De personen met een handicap aan wie een persoonsvolgend budget ter beschikking werd gesteld, kunnen dat budget aanwenden voor het betalen van bijkomende tolkuren.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik zal zeer goed in het verslag moeten nalezen wat de juiste reikwijdte is van dat laatste. Minister, ik zie een paar lichtpunten in uw antwoord, maar ik zou u toch willen aanraden om hier wat nader naar te kijken. Ik vind het uiteraard positief dat u zegt met betrekking tot een aantal gevallen waarbij mensen vandaag manifest niet toekomen met dat aantal uren, bereid te zijn om uitzonderlijk te bekijken in hoeverre dat binnen de wetgeving kan worden gewijzigd. U verwijst echter evenzeer naar het besluit van de Vlaamse Regering van 2016, wat toen een grote stap voorwaarts was. Daarvoor was er een vast aantal tolkuren, met een hele procedure, via de Inspectie van Financiën en dergelijke meer, die ertoe leidde dat als je in november vaststelde dat er een tekort was op het aantal tolkuren, het jaar voorbij was eer dat kon worden geremedieerd. Met een betere monitoring en een flexibeler systeem is daar op het collectieve niveau aan tegemoetgekomen, denk ik. Alleen kan ik niet rond de vaststelling heen dat, terwijl men in allerlei beleidsdocumenten en beslissingen de mond vol heeft van vraaggestuurd werken, men dat in dit geval niet doet. U zegt dat men gemiddeld maar 13,39 uur opneemt. Dat kan zijn. Er zijn ook doven die uitdrukkelijk minder gebruikmaken. Dat kan echter ook de uiting zijn van een onderbenutting, waarbij mensen eigenlijk dat recht niet uitputten. Ook kan dat gemiddelde grote verschillen verbergen. Ik raad u dus toch aan en vraag u nadrukkelijk om met het VAPH te gaan onderzoeken wat er eigenlijk nodig is in diverse levensfasen, in diverse ontwikkelingen, om werkelijk tot die maatschappelijke integratie te komen, en eigenlijk weg te gaan van de lineaire benadering zoals die vandaag wordt gevolgd.
Nogmaals, het besluit van 2016 hebben we altijd een stap voorwaarts gevonden, maar de vraag is of we daar kunnen differentiëren in functie van reële noden van mensen. Ik denk dat dat bijkomend onderzoek vraagt. Ik denk, afgaand op reacties die we hebben, dat de groep die vandaag over te weinig uren beschikt, groter is dan die 42 personen, dat mensen de tering naar de nering zetten, maar dan wel inboeten op sociale contacten en zich ter zake dus op een andere manier gaan organiseren. Het feit dat u dan vraagt naar uitzonderlijke gevallen, kunnen we toejuichen, maar ik zou toch wel gaan bekijken in hoeverre men echt uitgaat van een noodzaak en die paradigmashift die zit ingebakken in de PVF – daarom dat ik de link leg – toch ook hier gaan toepassen. Als dat een wijziging van dat besluit van de Vlaamse Regering vraagt, dan zijn we altijd wel bereid om ter zake de nodige steun te geven, voor zover u die nodig hebt.
Ik wil even het woord vragen voor mijn fractie, in naam van collega van der Vloet. Zij had het in januari 2015 specifiek over die regeling van het VN-verdrag inzake personen met een beperking, zodat zij bij de begeleiding in rechtbank of ziekenhuis inderdaad geen oneigenlijk gebruik zouden moeten maken van die L-uren. Zij heeft toen gevraagd of het mogelijk was om dat verder door te lichten. Minister, ik heb uit uw antwoord niet begrepen dat men daar nu een beter zicht op heeft. Is dat oneigenlijk gebruik nu teruggedrongen? Dat zijn dan ook vaak verplaatsingen die die mensen maken. Heeft men dat kunnen kwantificeren? De collega vroeg om daar een beter zicht op te krijgen. Dat kan misschien ook schriftelijk worden gemeld. Ondanks de betere vooruitzichten, die ook collega Van Malderen onderstreept – want er is duidelijk een groeipad –, zou men toch ook dat oneigenlijk gebruik moeten kunnen terugdringen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat ik uit het antwoord dat is voorbereid kan opmaken, is dat er toen ook met Unia contact is geweest precies omdat er inzake medische settings duidelijk geen klaarheid was. Om sociale redenen laten we toe dat men dat gebruikt in rechtbanken, openbare diensten en ziekenhuizen, omdat het voor de betrokkene toch echt geen goede zaak is als er daar niks beschikbaar is. Ik zal dat nog wel eens navragen. Wanneer is die vraag gesteld?
De collega heeft dat gevraagd in de commissievergadering van 13 januari 2015. We begrijpen uiteraard dat het soms nodig is om pragmatisch naar oplossingen te zoeken, maar eigenlijk is het een recurrent structureel probleem, dat natuurlijk ook inteert op het beschikbare contingent van L-uren.
Ik zal het navragen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.