Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, cyberpesten – we hebben het hier al vaker over gehad – is een groeiend probleem met een bijzonder grote impact op steeds meer slachtoffers. Veilig en kritisch leren omgaan met het internet is een absolute noodzaak. Vorige week ondervroeg ik minister Gatz hierover. Ook hij erkende dat en onderneemt op dit vlak heel wat vanuit het Kenniscentrum Mediawijsheid.
Nu is er ook een masterproef van onderzoeker David Hublé, die vijftig dossiers over ernstig cyberpesten bij het parket Halle-Vilvoorde onderzocht. Daaruit blijkt dat het om grove, ernstige schendingen gaat en dat er in bepaalde gevallen echt tot zelfdoding wordt aangezet. De onderzoeker ziet een verband tussen cyberpesten en het stijgend aantal tieners dat de laatste jaren tot zelfdoding overging. Hij vindt dan ook dat het aanzetten tot zelfdoding strafbaar moet worden gemaakt en krijgt daarvoor bijval van het parket Halle-Vilvoorde.
Professor Gwendolyn Portzky van het Vlaams Expertisecentrum voor Suïcidepreventie, (VLESP) erkent dat cyberpesten een zware impact kan hebben op het slachtoffer, maar benadrukt ook de grote complexiteit van processen die aanleiding geven tot zelfdoding. VLESP is dan ook van mening dat er meer werk moet worden gemaakt van sensibilisering rond cyberpesten en de gevolgen ervan.
In het Vlaams actieplan wordt heel adequaat gekozen voor een beleidsdomeinoverschrijdende aanpak en een doelgerichte samenwerking tussen de beleidsdomeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Onderwijs en Jeugd en Sport. Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag over acties en maatregelen met betrekking tot cyberpesten gaven de betrokken ministers aan dat al heel wat acties zijn opgestart of in voorbereiding zijn.
Gelet op het stijgend aantal gevallen van ernstig cyberpesten deel ik de mening dat er nood is aan meer sensibilisering en preventie, maar ik ben er ook van overtuigd dat suïcide een uitermate complex gegeven is en dat het verband tussen cyberpesten en suïcide niet eenduidig is of zomaar kan worden gelegd. Anderzijds vraag ik me af of er binnen de suïcidepreventie niet meer aandacht moet zijn voor het specifieke gegeven van cyberpesten, zowel voor de slachtoffers als voor de ‘daders’. Hierin kunnen justitie en hulpverlening elkaar versterken, door bijvoorbeeld daders te confronteren met de impact van hun daden in een hulpverleningssetting. Dat is niet nieuw. Zo werkt het UZ Leuven sinds enkele jaren samen met het Leuvense Justitiehuis en de politierechtbank van Leuven aan een werkstrafproject. Heel concreet werken mensen die verkeersovertredingen begingen, mogelijk met slachtoffers tot gevolg, als straf mee in het revalidatiecentrum van campus Pellenberg. Daar doen ze een werkstraf van gemiddeld dertig tot vijftig uur en tot nog toe zijn alle betrokken partners er enthousiast over.
Ik heb voor u volgende vragen, minister.
Wat is uw standpunt inzake de mogelijke samenwerking tussen de hulpverlening en justitie in het kader van de aanpak van cyberpesten?
Welke acties kunnen er in het kader van het actieplan suïcidepreventie worden genomen rond cyberpesten zowel naar de slachtoffers als de daders?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er zijn nog onvoldoende wetenschappelijke studies verricht om degelijk onderbouwde uitspraken te kunnen doen over cyberpesten. Verschillende factoren maken van cyberpesten een zeer complexe en moeilijke problematiek. Dat het zich online afspeelt, dat het vaak anoniem gebeurt en dat het vaak om jongeren gaat, bemoeilijken de interventiemogelijkheden. Door de anonimiteit is het moeilijk daders te identificeren en nog lastiger om hen met hun slachtoffers te confronteren. Voor pesten op school zijn er reeds bestaande, wetenschappelijke ondersteunde methodieken waarbij men slachtoffer en dader met elkaar confronteert, vaak in klasverband, en een gesprek wordt begeleid door iemand van de school. Dat blijkt vaak goed te werken. Als de dader van cyberpesten in de school gekend is, kan dit ook op deze manier worden aangepakt, maar ook hier is nog weinig onderzoek naar verricht.
Het justitiële ligt nog moeilijker. Zoals u weet, is dit een federale bevoegdheid en diverse experten geven aan dat het niet evident is om hier vanuit de overheid grip op te krijgen, omdat de detectie van het fenomeen en de bewijslast zeer moeilijk zijn. Cyberpesten kan op dit ogenblik al onder meerdere andere strafrechtelijke kwalificaties vallen, bijvoorbeeld laster en eerroof, hacking, belediging, verspreiden van naaktfoto’s of films zonder toestemming van de betrokkene, enzovoort.
In geval van zelfmoord van het slachtoffer is het vraagstuk van het oorzakelijk verband bijzonder complex. Het gaat dan onder meer over het aandeel in de feiten, voorzienbaarheid van de gevolgen van het pestgedrag, enzovoort. Een justitieel antwoord komt veeleer te laat en brengt meestal niet het verhoopte effect, noch bij de dader, noch bij het slachtoffer. Het is beter in te zetten op vroegdetectie en vroeginterventie. Ik kom hier nog op terug. Wordt er weloverwogen voor een justitieel traject gekozen, dan moet naar een herstelrechtelijke aanpak worden gestreefd. Ik verwijs hiervoor onder meer naar het herstelrechtelijk aanbod, zoals bemiddeling tussen dader en slachtoffer en een herstelgericht groepsoverleg.
In het voorontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht hebben we de keuze voor het herstelrechtelijk aanbod ingeschreven in elke fase van de procedure, zowel op het niveau van het parket, als van de jeugdrechter. Kiezen ze niet voor de herstelrechtelijke aanpak, dan moeten ze dat motiveren.
Op dit moment zijn er wereldwijd nog maar een tiental studies verricht naar de link tussen cyberpesten en suïcidaliteit. Die studies wijzen vooral op de associatie tussen beide en zijn nog weinig gericht op onderzoek naar mogelijke preventieve acties. Wel wordt er momenteel al gewezen op het belang van vroegtijdige detectie van pestgedrag en cyberpestgedrag, zowel bij slachtoffer als dader. Daardoor kan snel worden opgetreden en kan mogelijke suïcidaliteit worden opgemerkt. Onderzoek toont ook aan dat depressie een mediërende rol heeft tussen (cyber)pesten en suïcidaliteit. Daarom kan ook hier vroegdetectie en vroeginterventie van depressieve symptomen een belangrijke rol spelen.
De mate waarin we erin slagen om jongeren aan te moedigen om hierover te spreken en hun bezorgdheden te uiten, zal mee bepalend zijn voor het welslagen van vroeginterventie. Binnen het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie zijn de voorbije jaren verschillende acties betreffende vroegdetectie en vroeginterventie ontwikkeld, onder meer specifiek gericht op jongeren. We denken bijvoorbeeld aan NokNok, de recent gelanceerde campagne signaalherkenning 4 voor 12, de zelfmoordlijn 1813 met zijn chatmogelijkheden en On track again. Daarnaast wordt vanuit Vlaanderen bijkomend ingezet, ook financieel, op vroegdetectie en vroeginterventie bij jongeren door de recent gelanceerde template ‘vroegdetectie en vroeginterventie kinderen en jongeren’. In dit programma worden de bestaande netwerken kinderen en jongeren gevraagd om een aantal lopende projecten te integreren en daarnaast specifieke aandacht te hebben voor suïcide. Dat zal in het programma worden omgezet naar specifieke acties en interventies waarbij kan worden gefocust op specifieke leeftijdsgroepen, afhankelijk van bepaalde problematieken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank voor uw antwoord, minister. Het komt inderdaad vaak terug, de moeilijkheid om een directe grip te krijgen op iets zo complex als cyberpesten en alles wat zich op internet afspeelt. Ik begrijp dat vroegdetectie belangrijk is. We zeggen het hier vaak, maar het is ook concreet aangetoond dat we er vroeg bij moeten zijn, als we er iets aan willen doen.
Ik begrijp ook uit uw antwoord dat er een bewezen of aangetoonde link is met depressie, en dat we dus ook kunnen bekijken op welke manier we daar zo vroeg mogelijk bij zijn.
Dit is geen thema waarover je een vraag stelt en dan een antwoord krijgt van ‘we gaan het zo doen, A, B en C, en dan lossen we de problemen op’. Alleszins bedankt voor uw antwoord. Ik erken dat het moeilijk is. Ik vind gelukkig in het actieplan van de Vlaamse Regering heel wat handvatten om met betrekking tot dat cyberpesten te werken. Ik geloof ook heel sterk in die beleidsdomeinoverschrijdende aanpak. Het is mijn overtuiging dat we hier echt wel verder op moeten blijven inzetten, want dit is een nieuwe vorm van criminaliteit, die aanzienlijk wat slachtoffers maakt en waarbij ook heel wat mensen onder de waterlijn blijven. Dit gaat over zaken die tot bij het parket geraken, maar er zijn nog heel veel zaken die onder de waterlijn blijven en heel veel mensen die daarmee te maken krijgen. Ik ben dus blij dat daar ook vanuit deze hoek verder op wordt ingezet.
Mevrouw Jans, u weet ongetwijfeld dat mijn fractie reeds anderhalf jaar vragende partij is voor een meer structurele en transversale aanpak van deze problematiek. De vaststelling, die trouwens terecht is, dat het een moeilijk en complex gegeven betreft, waarvan we vandaag nog niet alle aspecten kennen, ontslaat ons niet van de plicht om onze verantwoordelijkheid daarin te nemen. Ik heb met genoegen vastgesteld dat u pleit voor meer sensibilisering en meer gecoördineerde initiatieven. Ik verwijs in dezen toch ook naar de initiatieven die mevrouw Segers hier een tijd geleden heeft genomen. Als ik goed ben ingelicht, zal ze, mee geïnspireerd door uw vraag, dat initiatief ook hernemen, om, wie weet, te komen tot meer concretere handvatten, zoals u die daarnet hebt genoemd, die de minister kunnen steunen in zijn beleid en zijn aanpak. Nogmaals, het feit dat het complex is, mag geen excuus zijn om bij de pakken te blijven neerzitten, integendeel. Ik heb dat in uw vraagstelling gehoord en ik heb menen te mogen vernemen dat anderen u daar zeer binnenkort in zullen bijtreden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.