Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Interpellatie over de implementatie van het M-decreet en de dringende nood aan ondersteuning
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, voorzitter, collega’s, ondersteuningsnetwerken is iets dat ons afgelopen zomer allemaal heeft beziggehouden. Er is niet echt vakantie geweest, lijkt mij, als je de mails bekijkt die zijn binnengekomen over de ondersteuningsnetwerken.
Vanaf het huidige school- en academiejaar treedt dat ondersteuningsmodel in werking, zowel voor scholen deeltijds beroepssecundair onderwijs als instellingen hoger onderwijs, om ervoor te zorgen dat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en studenten met een functiebeperking worden ondersteund in het onderwijs. Dat is althans het doel ervan. Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs en ondersteuningsnetwerken komen in de plaats van het voormalige geïntegreerde onderwijs, het gon.
Scholen voor gewoon onderwijs bepalen, samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) en – en dat wil ik benadrukken – de ouders, de ondersteuningsnoden. De scholen leggen hun vragen tot ondersteuning voor aan het ondersteuningsnetwerk. Scholen voor buitengewoon onderwijs staan in voor de ondersteuning van leerlingen, leerkrachten en schoolteams.
We krijgen heel veel signalen vanuit het veld, uit alle provincies. Er wordt gelijkaardig gecommuniceerd vanuit het veld, wat ons doet vermoeden dat er toch enige sturing achter zit en dat het geen toeval is dat die communicatie gebeurt, meer bepaald dat er enkel nog begeleiding op systeemniveau mogelijk zou zijn en dat er geen leerlinggebonden financiering meer zou bestaan. Dat is zeer opmerkelijk. In het kader van het decreet dat we hebben goedgekeurd, hebben we er een aantal keer, zowel in de plenaire vergadering als op andere momenten, op moeten wijzen wat er wel in het decreet staat.
Ik lees nog even voor wat er in de omzendbrief staat: “Voor de leerlingen type 2, 4, 6 en 7 – auditieve beperking – blijft leerlinggebonden financiering bestaan, maar die wordt flexibeler aangewend.” Twee: “Het zijn de scholen voor buitengewoon onderwijs die hier het best geplaatst zijn vanuit hun handicapspecifieke expertise om in samenspraak” – nu komen de drie partijen – “met gewone scholen, ouders en het CLB te kijken hoe en in welke mate ondersteuning wordt geboden.” Derde punt: “Die ondersteuning kan leerling-, leerkracht- of teamgericht zijn.” Let op het woord ‘of’. Hier staat dus niet ‘die ondersteuning is niet langer leerlinggericht en moet systeemondersteuning zijn’. Dat staat hier niet. Belangrijke toevoeging: “Belangrijk is dat de ondersteuning voelbaar is tot op de klasvloer.” En ten slotte: “Op die manier kan er meer op maat ondersteund worden, steeds binnen het totaalpakket aan middelen dat voorhanden is.”
Collega's, ten aanzien van iedereen breng ik nog even de resolutie van mevrouw Meuleman, mevrouw Helsen, mezelf, de heer De Ro en de heer Gennez onder de aandacht. Daarin stond dat de aanspreekpunten voor ouders uiterlijk op 20 augustus 2017 geoperationaliseerd moesten zijn, dat ouders actief moesten worden betrokken bij de opvolging, dat op 1 september iedereen ergens terechtkon met zijn vragen.
En dan stellen wij vandaag vast dat er heel veel plaatsen zijn waar de ondersteuning ten vroegste start op 15 oktober, dat er op 1 september mensen aan het observeren zijn zonder dat de ouders van iets weten. Dat zijn toch dingen die bij ons vragen oproepen: hoe kan dat nu? Maar er komen telkens opnieuw dezelfde antwoorden. Op het moment dat je begint door te mailen, komt het antwoord: ‘We zullen u bellen, we zetten het niet meer op mail.’ Dat roept bij ouders, maar ook bij ons, toch wel een aantal vragen op.
Minister, we krijgen deze signalen, en dat is geen casuïstiek, er zit een lijn in. We kunnen dus niet zeggen dat er hier en daar iets is, neen, er zit wel degelijk een lijn in. Hebt u deze signalen ook opgevangen? Ik neem aan van wel. Hebt u al actie ondernomen tegen foutieve informatie die wordt verspreid en naar aanleiding van die miscommunicatie dingen bijgestuurd?
Hoe is de uitrol, de samenwerking van ondersteuningsnetwerken verlopen? Zijn er nog problemen die uitgeklaard moeten worden?
Ook is er de kwestie van de huidige expertise. Dat is ook een probleem dat bij een van die signalen hoort. Waarom kan de huidige expertise die er was, niet worden voortgezet? We stellen vast dat mensen met heel veel expertise niet meer op het terrein gaan en dat er dan andere mensen met een andere expertise leerlingen beginnen te begeleiden enzovoort. Ik neem aan dat mijn collega Kathleen Krekels dadelijk ook nog wel een aantal aansluitende vragen zal stellen vanuit alle bekommernissen die zij heeft.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, we hebben inderdaad een interpellatie ingediend over de implementatie van het nieuwe zorgondersteuningsmodel. Het is iets wat de gemoederen uiteraard heel erg beroert en wat ook heel belangrijk is in het functioneren en evolueren naar maximaal inclusief onderwijs en zorg op maat voor elk kind in elke school, van het buitengewoon of gewoon onderwijs.
Vanaf 1 september engageerde u zich om extra middelen in te zetten om kinderen met specifieke leerbehoeften te ondersteunen. Maar, minister, vandaag – en we zijn ondertussen toch al 28 september – is het nog niet voor iedereen duidelijk welke ondersteuning er nu specifiek is vastgelegd voor kinderen en leerkrachten in onze scholen van het gewoon onderwijs. Meer zelfs, vanuit het onderwijsveld komen er verontrustende signalen, namelijk dat men met moeite de ondersteuning die men eerder voorzag aan leerlingen met specifieke zorgnoden kan garanderen. Zeker voor nieuw geattesteerde leerlingen is er een acute nood aan ondersteuning, maar schieten de ondersteuningsteams op dit moment te kort in omkadering om die zorg ook effectief te kunnen realiseren.
Minister, dat zijn ernstige tekortkomingen, die zo niet alleen door leerkrachten, maar ook door ouders worden ervaren. Een vader belde mij. Het is een vriend van mij die in het Antwerpse woont, waar zijn kindje ook schoolloopt. Zijn getuigenis vond ik eerlijk gezegd echt schrijnend.
Aline is vier en werd vorig jaar gediagnosticeerd met autismespectrumstoornis (ASS). Uiteraard is dat nooit evident in een gezin. Maar na verdriet, waren de ouders op een bepaalde manier ook wel opgelucht dat er na drie zware jaren voor het gezin eindelijk perspectief was op hulp. De school werd ingelicht in januari 2017 en er werd meteen een gon-dossier opgestart. Er was wel wat onduidelijkheid in het begin, maar er werd aangegeven dat Aline vanaf september 2017 een traject opgestart zou krijgen. In tussentijd werd ze geremedieerd door wat haar papa een ‘superjuf’ noemt. Ze kreeg die bijnaam van de ouders wegens haar betrokkenheid. Ze nam persoonlijke spullen mee van thuis, zoals een hoofdtelefoon, die ervoor kon zorgen dat Aline niet te veel prikkels kreeg, zodat ze echt meekon in de klas en dat er ook voldoende rustmomenten werden ingebouwd. Zowel tijdens de lesuren als tijdens de pauzes was er de mogelijkheid op school om toch wel in wat afzondering te voorzien. De leerkracht deed er samen met de ouders alles aan om het schoolgebeuren ook voor Aline zo aangenaam mogelijk te maken. Zo werd die periode, die een kortere periode was, voor iedereen haalbaar. Het was een overbruggingsperiode.
Sinds mei 2017 kreeg de familie onverhoopt snel de mededeling dat er thuisbegeleiding zou worden opgestart. Ze waren daar niet op voorbereid. Dat was dus goed nieuws. Ze hebben een intakegesprek gehad, maar hebben nadien niets meer gehoord van de begeleidingsdienst. Dat was dan weer een domper. De dossierbeheerder was ziek geworden en door de lange wachtlijsten en te veel aanvragen, kon er geen thuisbegeleiding meer worden vastgelegd.
De zomermaanden braken aan. Ondertussen werd het nieuwe ondersteuningsmodel goedgekeurd in het parlement en dachten de ouders dat ze vanaf 1 september opnieuw geïntegreerd en op een positieve manier ondersteuning konden krijgen. Maar tijdens de zomermaanden was het onzekerheid troef voor het gezin. De ouders wisten niet of hun dochter gon of de nieuwe vorm van leerlinggebonden zorg ook effectief zouden krijgen en het CLB bleef onbereikbaar.
Toen ik de interpellatie indiende, was het halfweg de eerste schoolmaand en kregen ze de boodschap dat zorg op maat of het nieuwe gon wellicht niet voor dit jaar zou zijn. Dat was natuurlijk een vreselijke mededeling, waarop ze absoluut niet voorbereid waren. De school kreeg te horen dat de CLB-medewerkers en de leerkrachten die terechtkunnen in het ondersteuningsteam, zich nu vooral zullen richten op de reorganisatie van het team en dat er geen bijkomende hulp kan worden aangeboden.
Ook voor de kleuterjuf was dat een serieuze domper, omdat ze een klas heeft met 26 kinderen en zij ook zelf wel wat extra hulp zei te kunnen gebruiken. Ook type 9-onderwijs is door het gezin in overweging genomen, maar ook die klasjes zitten overvol.
Het gaat niet zo goed met de dochter van het gezin. Ze kan de stress van het schoolgebeuren op dit moment absoluut niet plaatsen. Er is veel onzekerheid, geen zorg op maat. De school wil wel, leerkrachten willen wel, maar ze kunnen niet omdat het niet op punt staat. Overgangen verlopen moeilijk, begeleiders kunnen niet voldoende tijd besteden. Aline huilt ’s nachts, ze is angstig. Ik hoorde vorige week dat ze eigenlijk ook niet meer praat, ook al is ze vier. Ze is helemaal het noorden kwijt. Vooral de middaglunch is voor haar heel moeilijk. Dan zitten tachtig kinderen onder het toezicht van één PWA-begeleider. Die overprikkeling kan ze duidelijk echt niet aan.
De ouders, hardwerkende tweeverdieners, zitten nu echt met de handen in het haar. Er is geen thuisbegeleiding, geen schoolbegeleiding, enkel een juf met 26 kinderen en 2 hardwerkende ouders.
Minister, ik vertel dit verhaal omdat het niet helemaal onverwacht is en ook omdat het geen casuïstiek is. Op dat vlak sluit ik me aan bij de heer Daniëls. Veel ouders, scholen en leerkrachten worstelen op dit moment nog altijd met de implementatie van het nieuwe zorgondersteuningsmodel.
In mei en juni hebben we uitvoerig gedebatteerd over de ondersteuningsteams. We zijn met z’n allen kamerbreed voorstander van de evolutie naar meer inclusief onderwijs die het M-decreet ons oplegt. We moeten daar ook niet te veel over polariseren, politiseren. Ik denk dat we allemaal willen dat elk kind en elke leerkracht zorg op maat krijgt om die inclusie maximaal te kunnen garanderen.
Vanuit onze fractie hebben we de nood bevestigd en gesteund om de middelen die versnipperd waren met betrekking tot zorg, gon, ion, de waarborgteams en de extra middelen te integreren. Daar staan we nog steeds achter. Maar we hebben ook toen gewaarschuwd dat het nieuw zorgmodel uitrollen op 1 september heel moeilijk zou worden als niet aan een aantal cruciale voorwaarden voldaan zou zijn.
Eerst en vooral – en dat hebben we ook altijd aangegeven – vinden we het belangrijk dat de noden van leerlingen centraal blijven staan in een nieuw zorgondersteuningsmodel. Die leerlinggebonden zorg schijnt nu toch wat naar het achterplan te verschuiven, ten voordele van leerkrachtgebonden ondersteuning.
Voor ons, sp.a, is een zorgmodel pas levensvatbaar, vitaal en doeltreffend als de drie pijlers waarop het gestoeld is, volwaardige en evenwaardige pijlers zijn. De eerste pijler is de leerlinggebonden zorg, die het kind rechtstreeks ten goede komt, en die ook die 25.000 leerlingen in ons basis- en secundair onderwijs die tot nu toe gon-begeleiding kregen, effectief bereikt. De tweede pijler is uiteraard de professionalisering en versterking van de leerkrachten. Maar dat betekent dat er in de zorgondersteuningsteams ruimte moet zijn voor verschillende expertise, en dat die ook maximaal aan kwaliteitscriteria moet voldoen. Dat betekent: aanwezig in het team, geïnsourcet vanuit het bredere onderwijsveld, maar waar nodig misschien ook wel in te kopen uit andere sectoren, zoals de welzijnssector. De derde pijler die we allemaal belangrijk vinden, is uiteraard de versterking van het beleidsvoerend vermogen van al onze schoolteams, zodat alle scholen op termijn inclusieve maatwerkscholen worden, zowel in het buitengewoon als in het gewoon onderwijs.
Minister, vandaag stellen we vast dat die leerlinggebonden ondersteuning ontoereikend is. Gisteren nog had ik contact met een algemeen directeur van een grote scholengroep in het gemeenschapsonderwijs. Hij gaf aan een zorgondersteuningsteam te hebben met 31 vte’s, maar in zijn scholengroep al met 500 aanmeldingen te zitten van 500 kinderen die de zorgvraag hadden gesteld. Dat komt neer op 17 kinderen per begeleider. Dat is heel zwaar. De scholengroep beperkt zich ook niet tot één stad of één gemeente, maar is geografisch uitgestrekt. Als hij de rekening maakt, zegt hij: ‘Ik kom nu op 1,07 uur per kind, waar dat in het verleden toch minstens 2 uur gon per week was.’ Hij zegt dus dat de leerlinggebonden ondersteuning die hij kan bieden met de omkadering, kleiner is dan ze in het verleden was.
Minister, daarom willen we vragen of u heel sterk die nieuwe zorgondersteuningsteams kunt monitoren en ook in het oog kunt houden om zo de kwaliteit te verzekeren.
U erkende dit voorjaar zelf dat het wat laat was om die uitrol nog in alle sereniteit te kunnen doen tegen het begin van dit schooljaar. We zijn nu een maand verder. U zei dat u ervan overtuigd was dat met bijkomende financiële middelen dit schooljaar de nodige budgettaire zuurstof wordt gegeven om het nieuwe ondersteuningsmodel gefaseerd te kunnen invoeren. Maar vandaag zijn er toch nog een aantal onzekerheden.
Minister, daarom wil ik u heel concrete vragen stellen.
Bent u er zich van bewust dat er momenteel kinderen uit de boot vallen en niet de ondersteuning krijgen waarop ze recht hebben? Kent u op dit moment – ook al is het nog vroeg in het schooljaar – de omvang van dit probleem? Hoe monitort u het probleem? Hoeveel kinderen hebben vandaag onvoldoende begeleiding of ondersteuning ondanks hun individueel verzoek, met of zonder attest in zorgcontinuüm 2?
Welke verklaring kunt u geven voor het tekort aan ondersteuning in het kader van het M-decreet? En welke maatregelen treft u eventueel om deze tekortkomingen te remediëren?
Welke boodschap kunt u aan ouders en leerkrachten geven op beterschap? Tegen wanneer plant u die remediëring?
Hoe verloopt op dit ogenblik tussen de verschillende netten en over de netten heen de organisatie van de ondersteuningsnetwerken? Ik sluit mij aan bij de heer Daniëls, die aangaf dat dat netoverstijgende, waarop er vanuit het parlement door de meeste fracties is aangedrongen, toch minstens moeizaam verloopt, niet alleen in het officieel onderwijs, waar het nochtans al op 1 januari volledig verplicht is, maar waar het kennelijk toch nog niet overal lukt. Tussen het officiële en het vrije zou het zo mogelijk nog moeizamer verlopen. Wat zijn daarbij de vaststellingen die u hebt gedaan?
Tot slot spelen de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) ook een cruciale rol. In een gemotiveerd verslag kan de nood aan zorguitbreiding worden gemotiveerd en kan worden bepaald welke maatregelen een leerling met specifieke onderwijsbehoeften nodig heeft. Wij horen dat er voor nieuwe verslagen eigenlijk geen ondersteuning wordt vastgelegd. Klopt dit? Is het mogelijk om dat eventueel bij te sturen? Zo ja, wat zou dan de wachttijd eventueel kunnen zijn?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, vooraleer we starten, wil ik nog iets meegeven. We hebben inderdaad de keuze gemaakt om het nieuwe ondersteuningsmodel te laten starten op 1 september van dit jaar en niet nog een jaar te wachten. Daar zijn een aantal redenen voor, waarover we het al uitvoerig hebben gehad. Een van de redenen – maar daar kom ik straks nog op terug – is dat ik het bijzonder ongemakkelijk vond dat de waarborg of de prewaarborg die we in het leven hebben geroepen, toekwam aan enkele scholen in Vlaanderen en dat heel wat scholen daar niets van kregen. De ondersteuning die daardoor aan leerkrachten werd geboden, bleef zo beperkt tot enkele scholen.
Een tweede reden is dat er bij de budgetcontrole plots 15 miljoen euro recurrent per schooljaar extra is uitgetrokken. We konden die budgetten op twee manieren inzetten. Je kon een jaar wachten. Je kon zeggen: ‘We gaan nog een paar projecten doen.’ Of je kon zeggen: ‘Laat ons de sprong maken.’
We hebben toen samengezeten met de vakbonden en de onderwijsverstrekkers en samen de keuze gemaakt om niet nog een jaar te wachten, maar effectief de handschoen op te nemen en het nieuwe ondersteuningsmodel van start te laten gaan.
Mevrouw Gennez, ik ben het eigenlijk eens met de drie pijlers die u noemt. Op dat vlak verschillen we dus niet van mening. Het klopt inderdaad dat die drie zaken op gelijkaardige wijze aan bod moeten komen.
Mijnheer Daniëls, ik had een hele decretale uiteenzetting mee. Maar aangezien u zo eloquent het decreet hebt geciteerd, zal ik mij beperken tot een verwijzing naar uw uitspraken, waarmee ik het uiteraard eens ben, althans wat de decretale citaten betreft.
Collega’s, waar staan we vandaag? Ik geef eerst wat cijfers. U kunt die op de website terugvinden, maar ik geef ze mee voor het verslag.
Er zijn in Vlaanderen per 1 september dertig ondersteuningsnetwerken actief. Ze zijn allemaal gevormd. Het grootste netwerk, waarvan de initiatiefnemer in ons midden zit, is op 14 september 2017 gelanceerd.
Alle netwerken zijn opgestart. (Opmerkingen)
Het is inderdaad de heer De Ro. Het is niet zíjn netwerk, maar hij heeft veel voor dat netwerk gedaan. Hij is de bezieler van dat netwerk. Ere wie ere toekomt.
Alle scholen voor gewoon onderwijs in Vlaanderen zijn aangesloten bij een netwerk. Geen enkele school in Vlaanderen is niet aangesloten. Dat is positief.
Volgend belangrijk punt: de aanspreekpunten voor ouders zijn actief. Voor mij was het van belang dat vanaf 15 augustus elk netwerk een aanspreekpunt had voor ouders, om te vermijden dat ouders de boodschap zouden krijgen: ‘Kom half september nog eens terug.’ Want dat kan niet de bedoeling zijn.
Collega’s, van die dertig netwerken zijn er veertien netwerken waar twee verschillende onderwijsverstrekkers samenwerken – dus ongeveer de helft. In zes netwerken werken drie verschillende onderwijsverstrekkers samen en in vier netwerken werken ze allemaal samen. Dat is een resultaat dat beter kan, maar dat toch aantoont dat men over de netten heen de handen in elkaar slaat.
Collega’s, u hebt mij allen vlak voor het reces gevraagd om een grondig evaluatierapport ter bespreking neer te leggen en dat zo snel mogelijk te doen. Ik zal dat uiteraard ook doen. Ik zou niet graag elke maand evaluatierapporten moeten maken, want dat zou natuurlijk wat moeilijk zijn.
Ik heb van Leen, die aan mijn rechterzijde zit, begrepen dat we ongeveer tegen de herfstvakantie exact zullen weten hoeveel aanmeldingen er zijn en hoeveel daarvan er ook gegrond zijn. Het is namelijk niet omdat een kind wordt aangemeld, dat het ook automatisch recht heeft op ondersteuning. We hebben nu al het signaal dat er veel meer aanmeldingen zijn dan vroeger. Op zich is dat een goede zaak, omdat het betekent dat ouders en ook leerkrachten alert zijn. Maar een aanmelding betekent nog niet dat er sowieso een ondersteuning komt. Vermoedelijk zullen we die cijfers tegen de herfstvakantie hebben. Dan kunnen we een eerste evaluatie maken, ook wat de budgettaire impact van een en ander betreft.
Want u hebt natuurlijk gelijk, collega’s, we zetten de middelen nu in zodat elke school is aangesloten bij een netwerk en zodat het CLB de draaischijf kan zijn om na te gaan wat een kind aan ondersteuning nodig heeft. Maar het is van belang dat we zicht krijgen – en dat kan tegen de herfstvakantie – op hoeveel aanmeldingen er zijn en hoe de middelen worden ingezet. Mevrouw Gennez verwees daarnet naar de berekening van een directeur, die zei hoeveel uren hij zou krijgen. Maar je weet nog niet welke aanmeldingen er gegrond zijn. Net om te vermijden dat er in Vlaanderen zoveel verschillende situaties komen, moeten we er zicht op krijgen hoeveel het totale aantal aanmeldingen zijn, welke gegrond zijn verklaard, wat de budgettaire impact ervan is en of er al dan niet voldoende budget is uitgetrokken.
Vooraleer ik alle vragen beantwoord, wil ik meegeven dat er op het terrein – en de heer De Ro heeft daar deze voormiddag al een en ander over gezegd – enorm hard gewerkt is. De scholen voor buitengewoon onderwijs zijn de draaischijf voor de nieuwe netwerken. Ik vind dat persoonlijk een uitstekende zaak – dat heb ik deze voormiddag al gezegd – omdat we zo de toekomst van onze scholen voor buitengewoon onderwijs duurzaam verankeren. Ze moeten natuurlijk wel de handen in elkaar slaan. Het is belangrijk dat de expertise zo maximaal mogelijk wordt gedeeld.
Waar staan we op dit ogenblik? Zoals de voorbije jaren het geval was, wordt in de maand september de ondersteuning volop opgestart. Zij die zouden beweren dat vroeger op 1 september iedereen alle ondersteuning kende: dat klopt niet. Men gebruikte ook de maand september om ondersteuning voor kinderen effectief op te starten.
Op 1 september, de eerste schooldag, ben ik op bezoek gegaan in een netwerk aan zee. Ik heb daar een vrij grondig gesprek gehad met de voorzitter van het ondersteuningsnetwerk en een aantal ondersteuners die zouden worden ingezet. Men maakte zich daar op 1 september sterk dat vanaf maandag 4 september ondersteuners op pad zouden gaan. Er moesten er nog worden aangeworven, maar de effectieve ondersteuning in de klas, of naar kinderen toe, zou aanvangen op maandag 4 september.
In sommige netwerken was er de eerste week van september in elke school al een ondersteuner aan de slag, in andere netwerken heeft men wat meer tijd nodig gehad om vragen te ordenen en met iedereen in overleg te gaan. Het is natuurlijk mensenwerk, het zijn geen robotten die aan de slag gaan. Het zijn mensen die elkaar moeten vinden in de wijze waarop kinderen worden ondersteund.
Het merendeel van de netwerken geeft aan dat leerlingen die nog recht hadden op gon en nog een ondersteuningsnood hebben, die ook krijgen. Ik weet niet of u het zich nog herinnert, maar ik heb hierover expliciet een communicatie gedaan, ook naar de scholen. Al wie recht had op gon kon, om de overgang goed te laten verlopen, die ondersteuning ook krijgen. Dat moest niet noodzakelijk door dezelfde ondersteuner gebeuren. De scholen kunnen daar vrij over beslissen.
In de vakantie – zo rond 15 juli – was er plots wat commotie. Men zei: ‘Crevits, je hebt nu pas beslist dat ondersteuners ook kunnen worden uitgewisseld tussen netwerken.’ Ik betwist dat formeel. Dat zat in de initiële beslissing. We hebben van bij de start gezegd: je kunt perfect met elkaar afspreken dat ondersteuning duurzaam kan worden gecontinueerd. Nogmaals: dit is mensenwerk. Het vraagt dat je op het terrein met elkaar spreekt.
Ik heb uit dit dossier geleerd dat men op het terrein in het verleden blijkbaar niet altijd met elkaar sprak. Dat is natuurlijk een van de grote veranderingen, dat men nu wordt verplicht, over scholen heen en over netten heen, met elkaar te spreken. Als je het mij vraagt, is dat een zeer goede evolutie.
Mevrouw Gennez, ik zei het al: de drie pijlers vind ik elementair in de werking van álle ondersteuningsnetwerken. Dat is ook onze communicatie met de netwerken: een, volwaardige leerlinggebonden zorg; twee, professionalisering en versterking van leerkrachten; drie, versterking van het beleidsvoerend vermogen van al onze schoolteams.
Het is evident – dat wil ik onderstrepen ten opzichte van jullie allen – dat elke euro van de middelen die we investeren in ondersteuning, het leerproces van de kinderen ten goede moet komen. Het gaat over ondersteuning die in scholen wordt geboden en die de kinderen ten goede moet komen. Soms kan het zijn dat, als je iemand op de klasvloer hebt die de leerkracht ondersteunt, dit maximaal rendeert voor het kind. Maar soms kan het zijn dat de ondersteuning helemaal apart moet zijn, dat het kind individuele begeleiding nodig heeft. Voor een aantal types is die persoonsgebonden ondersteuning effectief verder ingeschreven in onze reglementering.
Ik kom straks terug op uw terechte opmerkingen, mevrouw Gennez en mijnheer Daniëls. Maar ik stel vast – ik voel dat toch zo aan op het terrein – dat er bij het vormen van de netwerken heel veel energie is gestopt in het tot stand brengen van die samenwerking, die voor de ene gemakkelijker was dan voor de andere, omdat sommigen elkaar beter kenden dan anderen. Er is heel hard gewerkt. Dat werk zal volgend jaar uiteraard niet meer op dezelfde wijze moeten gebeuren. Om het even op welk moment we gestart zouden zijn, zouden we een overgang zoals deze hebben gehad.
Leen, die aan mijn rechterzijde zit, heeft elke week – élke week – stuurgroep rond het ondersteuningsmodel. Dat betekent dat alle vakbonden en alle onderwijsverstrekkers samenzitten om te kijken wat de knelpunten van de voorbije dagen zijn en hoe we die tegemoet kunnen komen.
Mijnheer Daniëls, u hebt op een bepaald moment een tweet gedaan. Ik hou de tweets goed in de gaten. U zei dat er soms wordt gezegd dat er geen leerlinggebonden zorg meer wordt gegeven. Wel, ik heb dat onmiddellijk overgemaakt aan Leen. Zij heeft op tafel geklopt in de wekelijkse vergadering. Dat sijpelt onmiddellijk door naar de netwerken.
Mijn uitdrukkelijke vraag is dat als jullie individuele bemerkingen hebben of individuele vragen van ouders, mij dan de coördinaten te bezorgen. Er zijn een aantal verhalen die mij bereiken, maar het verhaal van collega Gennez en anderen niet. Wij respecteren uiteraard de privacy, maar dan kunnen we minstens de scholen van het netwerk al contacteren of de voorzitter van het netwerk vragen om in te grijpen waar het nodig is of de contextanalyse laten maken. Ik kan dat als minister niet oplossen maar als er zorgen zijn waarvan mensen denken dat het meldpunt of het aanspreekpunt voor ouders niet voldoende tussenkomt, dan is het goed dat wij het ook weten en de gegevens kunnen doorgeven.
Collega De Meulemeester, ik herinner mij dat u mij een tijdje geleden ook eens zo'n dossier hebt overgemaakt over de AED-toestellen, en we hebben toen ook ingegrepen. Ik denk niet dat we het hier publiekelijk moeten bespreken, maar ik denk wel dat het belangrijk is dat de zorgen die er zijn, ook worden doorgegeven.
Als het doel was om alle kinderen – en nu ga ik ook misschien een klein beetje sceptischer worden – met enige vorm van zorgbehoeften te begeleiden, is het dan niet vreemd dat in 2014 een decreet is goedgekeurd zonder 1 euro aan extra middelen? Het M-decreet is er gekomen. Er stond in dat er een andere manier van zorg moest komen. Als ik zo vrij mag zijn, maar het is in deze legislatuur dat we de prewaarborg hebben ingevoerd. Het is typisch Onderwijs, maar we zagen dat er met het M-decreet, alvorens het van kracht ging, al effecten waren op het onderwijs. We hebben toen samen met jullie gezegd dat we een jaar vroeger zouden starten met die waarborg. De gon-middelen zijn op niveau gehouden. Ik denk dat, als ik me niet vergis, collega Meuleman daarvoor een betoog heeft gehouden: er moeten plafonds zijn. Op een bepaald moment zagen we dat de gon-middelen naar beneden gingen, wat eigenlijk niet kan. Als je het decreet heel strikt interpreteert, dan waren er minder gon-attesten en zouden de middelen zakken. We hebben ze bevroren om ze zeker op peil te houden. We hebben boven ook extra 15 miljoen euro recurrent geïnvesteerd, wat betekent dat, als je de vergelijking maakt, er in 2014 63 miljoen euro werd geïnvesteerd in gon en we vandaag 40 miljoen euro extra investeren in begeleiding van kinderen met zorgnoden in de klassen. Daarnaast investeren we jaarlijks bijna 1 miljard euro in ons ‘buitengewoon onderwijs’. Dat zijn cijfers die we toch niet onder de mat mogen vegen.
Is er nog werk aan de winkel? Zeker. Maar ik wil ook even de gelegenheid aangrijpen om mijn appreciatie te uiten voor die dingen die wel goed lopen op het terrein en de zaken die vooruitgaan.
Zo’n gevoelig thema – en ik dank de beide sprekers die het zo hebben gedaan – verdient het om met zorg benaderd te worden, om samen te zoeken naar oplossingen voor die zaken die op het terrein nog niet lopen zoals ze horen te lopen. Maar nog eens: dit is mensenwerk. Er is enerzijds de regelgeving en anders de interpretatie en de toepassing op het terrein.
Collega Gennez, in uw inleiding wekt u een beetje de indruk dat het CLB twee maanden dicht zou zijn. Dat is natuurlijk niet het geval. De CLB’s zijn effectief gesloten tussen 15 juli en 15 augustus. U weet dat we een nieuw decreet hebben goedgekeurd dat nog niet in werking is. Maar ook zij hebben zich ingespannen om scholen op weg te helpen met het verzamelen van de zorgvragen, voor het einde van het schooljaar. Voor het volgende schooljaar is het zo dat op het einde van het lopende schooljaar alle zorgvragen al zullen zijn geïnventariseerd, waardoor men in september natuurlijk beter kan starten. Ook nu hebben CLB's tegen het einde van het schooljaar al zo veel mogelijk zorgvragen gebundeld. Wij van onze kant hebben de budgetten verdeeld voor het parlementair reces begon. U hebt in het parlement dan ook de nodige initiatieven genomen.
We stellen vast dat de wekelijkse vergaderingen van het ondersteuningsnetwerk lang duren maar ook dat er week na week constructief wordt gewerkt om knelpunten op te lossen.
U zult in de begroting ook merken dat we 1 miljoen euro werkingsmiddelen voor de ondersteuningsnetwerken hebben vrijgemaakt om toe te laten dat ook de werkingskosten van de ondersteuners uiteraard mee worden gedragen.
Wat met de kinderen die uit de boot vallen? Collega Gennez, ook mijn hart bloedt als ik het verhaal lees, en ik veronderstel dat het een exemplarisch verhaal is. We hebben dit gezien in de voorbije jaren en we zullen dit ook nog in de toekomst zien. Het is van groot belang dat kinderen op de juiste manier de juiste ondersteuning krijgen. Er wordt effectief wel hard aan gewerkt.
Net zoals de voorbije jaren hebben we geen aparte telling gedaan van het aantal kinderen die op dit moment al of niet ondersteund worden, hetzij via leerlinggerichte, hetzij via leerkracht- of teamgerichte ondersteuning. Ook in het vroegere systeem van gon liepen in de maand september vaak nog gesprekken voor nieuwe gon-leerlingen die dan op 1 oktober van het lopende schooljaar geteld werden, waarna de ondersteuning kon worden opgestart. We hebben het nu dus sneller gedaan, maar het tempo verschilt van netwerk tot netwerk. Het hangt een beetje af van de manier waarop men zich organiseert.
In het nieuwe systeem is het zo dat scholen vanaf dit schooljaar voor het einde van het schooljaar duidelijkheid zullen hebben over de omkadering waarover ze beschikken om de ondersteuningsvragen van scholen voor gewoon onderwijs op te vangen. Het doel is om die ondersteuning vanaf volgend schooljaar ook vanaf 1 september te bieden. Ik kan natuurlijk niet uitsluiten dat er nog nieuwe vragen bij komen, maar in principe is dit het jaar waarin er heel wat aan de oppervlakte zou kunnen komen van extra ondersteuning die er nog is, maar die vroeger gewoon niet boven water kwam omdat mensen geen attest vroegen, of omdat men niet wist dat het bestond.
De meeste netwerken hebben nu de maand september nog nodig om met alle betrokken actoren afspraken te maken. Ze hebben wel veel flexibiliteit gekregen om mensen in te zetten, daar waar ze het meest tot hun recht komen.
Scholen gewoon onderwijs hebben bovendien de gelegenheid aangegrepen om meer leerlingen aan te melden aan het netwerk. Wij hebben het gevoel dat er heel veel meer leerlingen zijn aangemeld, maar het is nog even wachten op de definitieve cijfers. Dan moet er goed worden afgebakend welke leerlingen op welke manier ondersteuning krijgen.
Collega Gennez, ik kan nu geen uitspraken doen over ‘tekorten’. Ik verwijs terug naar de inspanningen die we doen om meer jongeren een begeleiding te geven. Ik zal nog even duidelijk maken op welke manier de middelen worden verdeeld. Voor het schooljaar 2017-2018 ontvingen de scholen voor buitengewoon onderwijs in de loop van de maand juni een dienstbrief met de gon/ion-omkadering van vorig schooljaar die ze voor 100 procent terugkregen, goed voor 63 miljoen euro. Die omkadering werd dan midden juli nog aangevuld met de middelen die via de paritaire commissies werden verdeeld en die hun herkomst vinden in de waarborgregeling, 25 miljoen euro, en in het extra budget, 15,2 miljoen euro, waarvan 4 miljoen euro voor het uitbouwen van een ondersteuningsmodel in het hoger onderwijs. En straks komen daar nog 1 miljoen euro werkingsmiddelen bij.
Het beschikbare budget voor ondersteuning in het gewoon onderwijs is met bijna 40 procent toegenomen. Bovendien wordt het hele budget nu altijd ingezet voor ondersteuning aan een leerling met specifieke zorgnoden, waar de voorbije twee schooljaren het budget voor de waarborg projectmatig en enkel voor leerkrachtondersteuning kon worden aangewend. Het kon de voorbije jaren dus gebeuren dat je leerkrachtondersteuning gaf in een klas waar eigenlijk geen zorgnoden waren. Het is niet duidelijk hoe dat is gebeurd en het was ook enkel voor een beperkt aantal leerkrachten. U weet dat er projecten zijn ingediend en dat er dan gekozen is wie dat kreeg. Er was geen een-op-eenrelatie. Die moet er nu altijd zijn. Er is de zorg en de zorgnood van kinderen en ook als je leerkrachtgerichte ondersteuning inzet, is dat met de bedoeling dat het leerproces van kinderen die dat nodig hebben, wordt verbeterd. Als daar discussies over zijn, zal ik dat nog eens verduidelijken aan diegenen die bezig zijn met de organisatie.
Het extra budget is precies bedoeld om in het ondersteuningsmodel nieuwe ondersteuningsvragen te kunnen beantwoorden. Het gaat om leerlingen met een emotionele of gedragsproblematiek en kleuters met een verslag type 2 waarvoor er vroeger niets bestond, zoals u weet.
Er zijn heel veel mogelijkheden om over de netwerken heen samen te werken, om ervoor te zorgen dat de middelen toekomen waar de zorgnoden het grootst zijn. Dit kan door gon-begeleidingen te continueren in afstemming met de netwerken – dat gebeurt intussen ook –, door samenwerkingen op te zetten, door overdrachten van lestijden, lesuren en uren.
Wat de ouders betreft, moeten we hier een onderscheid maken tussen leerlingen die al gon hadden en nog recht en nood hebben aan ondersteuning. De onderwijsverstrekkers hebben zich geëngageerd om hier kort op de bal te spelen en voor continuïteit te zorgen. Situaties die niet opgelost geraken, worden kort opgevolgd door de onderwijsverstrekkers, die dan de dialoog aangaan met de betrokken scholen. Samen gaan zij na hoe de juiste ondersteuning kan worden geboden. De nieuw aangemelde leerlingen, die voldoen aan de voorwaarden voor ondersteuning, krijgen in de loop van de maand september duidelijkheid over hun ondersteuning. Dat was in het vroegere systeem ook het geval. Het decretaal kader bepaalt dat elke ondersteuningsvraag van scholen voor gewoon onderwijs voor leerlingen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, moet worden opgenomen. Scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs zijn samen verantwoordelijk in overleg met de ouders en het CLB.
Collega Gennez, op uw vraag over hoe de organisatie verloopt, heb ik het antwoord gegeven.
De rol van de centra voor leerlingenbegeleiding is absoluut cruciaal. Als u doelt op vragen die nu pas gesteld worden, is het logisch dat het eerst de nodige tijd vraagt om een handelingsgericht traject kwaliteitsvol te doorlopen vooraleer een antwoord te kunnen geven op de vraag of een leerling in aanmerking komt voor ondersteuning of niet. Dat is niet anders dan vorig jaar. Dit zijn dus geen wachttijden. Het is de tijd die nodig is om een degelijk traject te lopen.
Het 'administratieve' luik nemen de CLB’s nu voor hun rekening, maar de kinderen zijn al wel aangemeld en er zijn ook reeds gesprekken gevoerd of gepland om de ondersteuning op te starten.
Het M-decreet bepaalt ook dat voor leerlingen die van school veranderen, de nieuwe school samen met het nieuwe CLB finaal de beslissing moet nemen of een leerling nood heeft aan ondersteuning of niet. Voor deze groep is het dus ook logisch dat dit traject nu nog loopt als school en CLB dit kwaliteitsvol willen doen.
Collega Daniëls, ik heb het signaal ook opgevangen en ik heb het rechtstreeks, zij het met een tussenweg, via Twitter opgevangen. Ik denk dat iemand u ook heeft getelefoneerd. Ik til er eigenlijk zeer zwaar aan.
Als er systematisch wordt gecommuniceerd dat enkel nog leerkracht- of teamgerichte ondersteuning mogelijk is, dan is dat liegen. Dat is totaal afwijken van de expliciete decretale bepalingen, en ik neem dat bijzonder ernstig. Ik heb ook aan mijn medewerkster gevraagd om dit in de stuurgroep op te nemen. Men heeft daar duidelijke engagementen genomen. Als u nog zulke signalen zou krijgen, gelieve ze ons dan te bezorgen, want dit kan absoluut niet. Wat niet wegneemt dat het mogelijk is dat in een bepaalde klas – ik heb dit al gezegd – er leerkrachtondersteuning is. Maar nog eens, het verschil met vroeger is dat het niet leerkracht-leerkracht is, maar dat het leerkracht-leerlingondersteuning is. De ondersteuning moet prioritair worden ingezet in die klassen waar er kinderen zijn met zorgnoden. Het kan dus perfect zijn dat een bepaalde klas twee of drie kinderen heeft met specifieke zorgnoden en er ondersteuning nodig is in het derde leerjaar. Als die kinderen naar het vierde leerjaar gaan, is de ondersteuning in het vierde leerjaar nodig. Ik til echt zwaar aan de opmerkingen die u maakt, niet voor u persoonlijk uiteraard, want ik ben blij dat u het hebt opgemerkt, maar wel voor de plaatsen vanwaar het komt, en ik zou ook graag weten vanwaar het komt.
U weet dat in de communicatie, niet alleen van mijzelf maar ook van de Vlaamse overheid, nooit is gesteld dat leerlinggerichte ondersteuning uitgesloten was. Integendeel, het moet leerlinggerichte ondersteuning zijn, ook als ze leerkrachtgericht wordt toegepast. Dat blijkt ook uit de passage uit de omzendbrief waar u een duidelijk citaat van hebt gegeven. We zijn wel van oordeel – en ik denk dat jullie dat delen – dat er een evenwicht moet zijn – collega Gennez heeft dit in de drie pijlers ook gemeld – tussen leerling- en leerkracht- en teamgerichte ondersteuning om de handelingsbekwaamheid van leerkrachten omhoog te krikken. Dat wordt in communicatie ook benadrukt. Ik krijg uit de informatie vanuit de ondersteuningsnetwerken geen signaal dat er enkel op systeemniveau zou worden gewerkt. Dat sluit natuurlijk niet uit dat het op bepaalde individuele plaatsen wel zou kunnen zijn, maar we hebben ook gevraagd dat de verantwoordelijken voor de netwerken hierop zouden wijzen.
Collega's, dit is een eerste reactie op de talrijke vragen die zijn gesteld.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u nog eens onderstreept wat in het decreet staat en dat de N-VA-fractie ondersteunt, namelijk dat leerlinggerichte ondersteuning mogelijk blijft – en niet alleen mogelijk blijft, maar in sommige gevallen ook absoluut noodzakelijk is. Ik denk dat we dat moeten blijven herhalen. Ik heb hier ook nog powerpoints waarop staat: “We zetten prioritair in op de ondersteuning van leerkracht en teams, niet langer een begeleiding per week van een leerling.” Als je dat op een powerpoint zet, begrijpen directeurs daar iets anders onder dan wat we hier willen zeggen. Daarover gaat het.
Minister, ik heb wel wat te doen met u en met ons, collega's, want we worden voorgesteld als de grote boeman. U ook. Men zegt: "Dat mag niet meer van de overheid. Dat mag niet meer van Brussel." Terwijl dat heel duidelijk niet zo is. Minister, ik denk dat we op dat punt heel erg moeten inzetten opdat we dat signaal weerleggen.
Ik heb van een aantal scholen vragenlijsten gekregen die leerkrachten nu moeten invullen. Het zijn vragenlijsten van vier pagina's. Men moet alles invullen voor alle leerlingen, ook voor de leerlingen die al gekend zijn. De zorgleerkrachten worden knettergek want die moeten voor elke leerkracht opnieuw sjablonen invullen voor leerlingen die men al kent. Ik heb het niet over nieuwe aanmeldingen, maar over leerlingen die men al kent. In sommige scholen zitten nu mensen uit het ondersteuningsnetwerk anderhalve maand, tot aan de herfstvakantie, leerlingen te observeren die al gon-begeleiding hadden en al een attest hadden. Ja, dat is zonde van de tijd en van de middelen. En wat zeggen de leerkrachten? ‘Dat moet van de overheid, we moeten al die leerlingen opnieuw inschalen.’ Dat is dus verschrikkelijk. Het zijn niet de leerkrachten die die documenten uitvinden, ook niet de CLB-medewerkers, want het wordt gebruikt in al die scholen. Het wordt dus ergens gecoördineerd aangestuurd. Ik kan daar niet aan doen. Ik kan dat alleen maar vaststellen.
Ik hoor collega De Ro zeggen: 'Bij wie gon-begeleiding kreeg in het verleden, laten we dat gewoon doorlopen.' Dat lijkt de logica zelve te zijn, maar blijkbaar is dat niet zo. U hebt het daarnet aangehaald: mensen moeten elkaar vinden, maar er waren in het verleden al mensen die elkaar gevonden hadden. Het werkte. Plots moesten die stoppen, ook al was het een goede samenwerking. Ze moesten stoppen. En daar is heel veel expertise verloren gegaan.
Ik noteer ook dat er nu mensen uit een ondersteuningsteam, expert in autisme, worden gestuurd naar een leerling met dyspraxie. De ondersteuner vraagt dan aan de leerkracht hoe die dat vorig jaar deed en of hij dat op mail kan zetten, want dat hij er zelf niets van kent. Dan komt bij mij toch de stoom uit mijn oren, en vooral bij de ouders. Ik kom dan bij een belangrijk punt.
U zei daarnet dat de aanspreekpunten er moeten zijn, maar kennen de ouders die? Hoe kennen ouders de aanspreekpunten? Hoe weten die mensen dat, zeker voor de leerlingen die de vorige jaren al begeleid werden? Die mensen horen het letterlijk in Keulen donderen. Het gaat niet over één casus, maar we hebben weet van meerdere.
U hebt daarnet verwezen naar de waarborg en prewaarborg. Die competentiebegeleiders zijn er natuurlijk ook nog. De vraag is wat die op dit moment doen in het licht van het nieuwe decreet dat we hebben gemaakt. Ik wil er wel nog eens op wijzen: er is iets gewijzigd, dus ook aan hun taakstelling zou er iets moeten worden gewijzigd.
Minister, u haalt terecht aan dat er middelen zijn geïnvesteerd. Er zijn extra middelen geïnvesteerd, maar het komt er natuurlijk wel op aan dat de middelen worden ingezet waar ze nodig zijn. We hebben het over systeemondersteuning en leerkrachtondersteuning. Dat is inderdaad belangrijk, maar daar is al een dienst voor: de pedagogische begeleidingsdienst.
Minister, ik denk dat er toch nog wel wat werk is om een aantal neuzen in de juiste richting te zetten, want daar knelt het schoentje. We hebben als parlementsleden het decreet goedgekeurd maar als wij tegen mensen zeggen dat het in het decreet staat, zeggen zij dat het niet waar is omdat ze andere signalen krijgen.
Het is eigenlijk een heel frustrerend verhaal, een frustrerend verhaal voor twee partijen of eigenlijk drie: de leerling waarover het gaat, de leerkracht waar hij bij zit en de ouders die de leerling begeleiden. Ik denk dat het effectief nodig is om op de tafel te blijven kloppen. Misschien moeten we publiekelijk nog iets doen, samen met de parlementsleden over meerderheid en oppositie heen, om duidelijk te maken dat een aantal van die zaken echt niet kunnen en echt tegen het decreet ingaan.
Daarnet ging het over de aantallen. Ik heb net het antwoord op de schriftelijke vraag waaruit u citeerde, gekregen. Van de dertig netwerken zijn er veertien met twee en zes met drie en vier met vier netten. Als ik snel reken, zijn er zes netwerken met maar één koepel of net. Mijn vraag is of ze dan alle expertise in huis hebben om dat te doen op een redelijke afstand, of wil het zeggen dat er mensen zijn die heel veel kilometers moeten rijden?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had nog een aantal bijkomende vragen, die ook een beetje aansluiten bij de repliek van de heer Daniëls.
Ik denk dat er inderdaad nog eens een poging moet worden ondernomen om de aanspreekpunten voor de ouders echt bekender te maken, want daar knelt blijkbaar het schoentje, niet alleen voor ouders wier kind al begeleiding kreeg, maar zeker ook voor de nieuwe. Ik denk dat daar toch nog wel bijsturing mogelijk is.
De expertise in de gevormde ondersteuningsteams beantwoordt blijkbaar niet altijd aan de zorgaanmeldingen of de zorgvragen die tot de ondersteuningsteams worden gericht. Dat klopt, en dat is natuurlijk wel een groot probleem. Het voorbeeld dat collega Daniëls geeft, is natuurlijk schrijnend, maar zo zijn er blijkbaar nog wel een aantal. Dat is toch wel iets dat moet worden verholpen. Hoe zorgen we dat de correcte, juiste expertise wordt geïnsourcet binnen de netwerken, uit het onderwijs maar misschien ook uit andere expertisevelden. Hoe gebeurt dat? Zijn er al specifieke vragen in die zin gesteld aan u, minister?
Als men vandaag merkt dat een aantal jongeren die in het verleden bijvoorbeeld gon kregen van buiten het eigen net of buiten de eigen koepel, op dit moment de mededeling krijgen dat dit niet meer kan omdat er nu een ondersteuningsteam is dat netgebonden is, dan teert men natuurlijk in op de zorg die die jongeren nodig hebben. Ze hebben niet alleen geen ondersteuning meer van dezelfde begeleider maar ze blijven van de zorg verstoken. Dat zou niet mogen. Hoe lossen we dat op?
Er bereiken ons ook klachten over bijvoorbeeld de verplaatsingsonkosten van de mensen die in de ondersteuningsteams zitten. We zijn allemaal vragende partij om die breed te hebben en netoverstijgend, maar dat betekent ook dat mensen zich soms ver moeten verplaatsen. Hoe worden zij daarvoor vergoed? Blijkbaar is dat op dit moment niet gegarandeerd. Ik hoor u zeggen dat u in 1 miljoen euro aan werkingsmiddelen voorziet. Ik neem aan dat die niet bedoeld zijn om de verplaatsingsonkosten van de ondersteuners te betalen. Of is dat wel het geval? Het is wel het geval. We noteren dat zeker maar de vraag is natuurlijk of dat toereikend zal zijn om Vlaanderenbreed met dat miljoen alvast die kosten, maar ook vele andere, te dekken.
Mijn laatste vraag gaat specifiek over de leerkrachtgebonden ondersteuning. De meeste mensen die ik gesproken heb op het veld zijn absoluut overtuigd van de noodzaak aan leerlinggebonden ondersteuning. Ik heb niemand gehoord die dat betwist. Nochtans wordt dat niet altijd op die manier gecommuniceerd vanuit de koepels, vanuit de netten en toch is op het terrein iedereen vragende partij. Elke leerkracht heeft wel kinderen die leerlinggebonden ondersteuning vragen.
Voor leerkrachtgebonden ondersteuning geeft men aan dat de profielen van de expertise in de ondersteuningsteams, ook bijvoorbeeld met overtalligen uit het buitengewoon onderwijs, niet altijd de sterkste of de geknipte profielen zijn om de leerkrachtgebonden ondersteuning te bieden. Zij hebben de expertise en de ervaring van het werken met kinderen in het buitengewoon onderwijs; leerkrachtgebonden ondersteuning vergt toch een andere competentie en die is in sommige teams onvoldoende vervat.
Ik denk dus dat er nog heel veel vragen zijn en er ook nog heel veel losse eindjes aan het model hangen. Er is nood aan permanente monitoring, betere communicatie, nog betere organisatie. Het is sowieso moeilijk om, ondanks de bijkomende 15 miljoen euro waarvoor wij u hebben gesteund, de implementatie van het M-decreet en het nieuwe zorgmodel te doen in toch een context van besparingen die tot nu toe in deze legislatuur zowel in het gewone basisonderwijs als in het secundair onderwijs, is gerealiseerd. Dat maakt het voor mensen op het terrein natuurlijk bijzonder moeilijk, en dat zien we de eerste maand in het nieuwe schooljaar toch al gebeuren.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u hebt er al op gewezen dat u het M-decreet hebt geërfd als minister van Onderwijs en dat er op het terrein eigenlijk voorbereidend werk had moeten gebeuren dat er niet is gebeurd. Mijn collega's Meuleman en Vanderpoorten en ikzelf hebben dat in de plenaire vergadering, net voor de goedkeuring van het M-decreet, uitgebreid aangehaald als een van de grote gebreken. Het ging dan niet over de principes van het M-decreet maar wel over de operationalisering. Ik ben geen politicus van 'Ik heb het gezegd' maar het is des te spijtiger omdat wij hebben opgeroepen om de ervaring van het buitengewoon onderwijs in te zetten om de zorgbreedte van de scholen, zowel basis, secundair als gewoon onderwijs, op voorhand aan te pakken, zodat men in het zorgcontinuüm van het niveau 0 en 1 sterker had gestaan, gisteren en eergisteren meer dan we vandaag staan.
We kunnen veel kritiek hebben op de netten en de koepels, maar bij het begin van deze zomervakantie is er door de vier grote netten een heel expliciete boodschap gegeven aan al hun scholen dat de gon die vorig jaar liep en doorliep – want sommige ouders denken dat ze recht hebben op meer dan ze in het verleden hadden, maar dat is niet zo –, netoverstijgend of binnen het net, doorging. Daar was een akkoord over. Er zijn garanties gegeven, er is communicatie over geweest. Ik weet dat de vier netten ook vragen aan scholen om te melden als dit niet zo is – dan kan het besproken worden in de vergadering waar uw medewerkster de trekker van is – en op te treden. Als er scholen zijn – ik wil dit uitdrukkelijk namens onze fractie zeggen – die bewust aan andere scholen en ouders zeggen dat zij de middelen hebben gekregen om kind X of Y te begeleiden maar het toch niet gaan doen, dan kan dat niet. Op dat vlak mag de verificateur en de inspectie optreden. Ik heb er geen medelijden mee, in welke streek dan ook, in welk net dan ook. Een directie die dat doet, vertoont crimineel gedrag, en dat moet worden aangepakt.
De cijfers over de netoverstijging zijn hoopgevend, maar ik ga toch nog zeggen dat het voor onze fractie gerust had gemogen dat er in elke regio één ondersteuningsnetwerk was waar de vier netten of alle scholen van het buitengewoon onderwijs van die regio zouden hebben samengewerkt. Voor we het parlementair werk hebben gedaan, heeft één net zeer uitdrukkelijk gezegd dat omdat het meer pedagogisch zou worden, men niemand van een ander net zou gaan toelaten omdat ze leerkrachten moeten begeleiden. Er is dan voor het ‘second best' gekozen. Uiteraard wordt dit op het terrein anders uitgelegd, maar ik wil toch nog zeggen dat dat wel de oorzaak was van het niet tegelijkertijd met alle netten voor alle scholen in een bepaalde regio werken. Ik vind nog altijd de geografie veel logischer dan de ideologische opdeling.
De nieuwe constructie heeft ook wel wat tijd nodig, tijd om ook in de hoofden te groeien. Er moet aan sommige ouders worden gezegd dat wat vroeger bestond, niet meer wordt voortgezet, dat er een nieuwe vorm van ondersteuning is. Het is geen gon meer, wel nog even een voortzetting, maar nadien komt er een nieuwe ondersteuning.
Ook de mensen of de scholen die een waarborg gewoon waren en die op systeemniveau ondersteund zijn, hebben ook die vraag waarom het niet verdergaat. Dus dat doen groeien tegelijk met de uitbouw van het netwerk, zijn twee zware operationele opdrachten die we eigenlijk verwachten in een grote vakantie.
Wat daar nog wel belangrijk is, minister, de pedagogische begeleidingsdiensten hebben zich ook geëngageerd om scholen bij te staan inzake dat zorgcontinuüm niveau nul en één en ze beter te ondersteunen.
Ik maak me nog zorgen over de sterkte van de secundaire scholen op dat vlak. Ik wil ze daarmee niet in een negatief daglicht stellen, maar het basisonderwijs – kleuter- en lager – heeft daar de afgelopen twintig jaar veel grotere stappen in gezet, vind ik, dan het secundair. Op het terrein zie ik dat ook. Vooral over de B-stroom in het secundair maak ik me grote zorgen. Het is daar dat de meeste kinderen die vroeger in het buso terecht zouden zijn gekomen, nu zitten. Ik weet niet of dat met cijfers kan worden onderschreven, maar ik zie bij mij in de regio dat er veel kinderen die in het buitengewoon basisonderwijs gezeten hebben, nu meer terechtkomen in de B-stroom in het secundair en daar in grote klassen zitten. De zwaarte voor de leerkrachten en schoolteams is daar toegenomen. Ik hoop dat er in het netwerk waar ik zelf ook een duwtje in de rug kan geven, genoeg dossiers zijn, individuele dossiers, vragende dossiers van zorg in die B-stroom, zodat er genoeg mensen als ondersteuner kunnen optreden. Dat zou voor heel de school vooruitgang betekenen. Maar dit moet het komende jaar goed worden opgevolgd.
Een laatste zorg, minister, is het materiaal – de heer Daniëls heeft er al naar verwezen – dat al bestond, voornamelijk in systemen zoals het Leerlingen Activiteiten en Registratie Systeem (LARS) bij CLB-medewerkers en bij zorgcoördinatoren in scholen. Ook daar is de bezorgdheid inzake privacy en beroeps- en ambtsgeheim een begrijpelijk element. Ik heb nog maar vorige week op ons beheerscomité aan de vertegenwoordigers van de CLB’s gezegd: besef goed, ofwel delen jullie een beetje in de grijze zone zo veel mogelijk informatie, ofwel gaan jullie bij elke beoordeling in die ondersteuningsnetwerken persoonlijk mee aan tafel gaan zitten. Ik weet niet of de CLB’s daarvoor de mensen hebben – het tegendeel is me altijd gezegd. Men heeft daarvoor een tekort, of men moet al op de toppen van zijn tenen lopen. Ik pleit daar echt voor pragmatisme op het terrein. Men mag niet te snel zeggen: ik kan of mag dat niet delen. Overtuig ouders om de dossiers en gemotiveerde verslagen te delen, en dan kan er tijd worden gewonnen.
Voor de rest wens ik de mensen die het operationele werk moeten doen, ongelooflijk veel succes, en ik ben blij in een netwerk te zitten waar we eigenlijk al een jaar voorsprong zullen hebben op het decreet binnen een paar weken.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik zal me beperken tot een paar algemene beschouwingen. Eerst en vooral, ik ben zoals niemand onder u doof of blind voor de zorgen van ouders en hun kinderen waarmee we allemaal wel eens worden geconfronteerd. Aan de andere kant vind ik persoonlijk wel: als men erin geslaagd is om op dergelijke korte termijn dertig ondersteuningsnetwerken op punt te stellen, dan is dat sterk werk. We zijn vandaag 27 september, en vandaag verwachten dat alle problemen en zorgen reeds opgelost zijn, is een hoog gegrepen verwachtingspatroon. Ik zou dat heel graag hebben, maar enige realiteitszin is op zijn plaats.
Ik constateer ook dat er een aantal problemen zijn, niet alleen ten gevolge – en misschien zijn dat de minste – van de nieuwe regelgeving, maar wel van de reglementering die we vroeger hadden, waar het nieuwe systeem juist verbeteringen moet aanbrengen. Ik heb het net gezegd: op 27 september denk ik dat het niet realistisch is om te verwachten dat alle problemen reeds opgelost zijn.
Ik ben begonnen met mijn begrip voor ouders en kinderen die zorgen hebben. We moeten zoeken naar oplossingen.
Minister, ik had ook een vraag om uitleg ingediend, maar die kwam binnen na het interpellatieverzoek. Dus die werd onontvankelijk verklaard, wat normaal is. Aangezien ik reeds antwoord gekregen heb in de uitgebreide toelichting van de minister, ga ik die specifieke vragen uiteraard niet herhalen.
Derde beschouwing, minister, u hebt erop gewezen dat uw budget met ongeveer 40 miljoen euro is toegenomen: 25 miljoen euro via de waarborgregeling – uiteraard was die reeds lopende – en 15 miljoen euro extra middelen. En toch is er soms nog een spanningsveld tussen verwachtingen van ouders, kinderen, leerkrachten en scholen, niettegenstaande deze vele extra middelen en de realiteit. Ik ben ervan overtuigd dat we met 40 miljoen euro aan extra middelen – en dat zal nog toenemen – voor specifieke doelstellingen in het onderwijs een verschil moeten maken.
Ik ben graag bereid om het werkveld daar nog enige tijd voor te geven, maar ik denk dat we binnen afzienbare tijd toch duidelijk moeten kunnen stellen: met deze extra middelen hebben we die doelstellingen, dit werk, op een betere manier gerealiseerd voor onze kinderen met zorgnoden.
Ik vind het belangrijk om effectief te blijven opvolgen hoe deze extra middelen hun bestemming krijgen. Voorzitter, ik wil het in deze beperkte tijdspanne beperken tot deze beschouwingen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, ik wil inpikken op de collega’s inzake het aanspreekpunt van de ouders. Ik zal ook met plezier ingaan op de oproep, minister, om bepaalde dingen door te geven. Er zijn netwerken die effectief verbieden aan de begeleiders om contact te hebben met de ouders. Ik zal u dat netwerk doorgeven. Ik ken het. Een begeleider heeft bij mij aan de alarmbel getrokken. Ik zal het u doorgeven via mail.
Datzelfde netwerk verbiedt ook de begeleiders die vroeger een flexi-gon-werking hadden opgestart, een werking om heel flexibel met de gon-uren om te gaan, om volgens datzelfde systeem te werken en dus vooral op leerkrachten- en schoolniveau te werken. Het leerkrachtenniveau is uiteraard goed, maar dus vooral die twee niveaus en veel minder op leerlingenniveau.
Ik wil even op het element ‘netoverschrijdend’ ingaan. Ik zou een warme oproep willen doen om de scholen die eigenlijk geluisterd hebben naar wat wij in het parlement hebben gezegd, en een beetje genegeerd hebben welke ‘richtgeving’ zij van hun koepel of netwerk hebben gekregen, zeker toch niet te straffen. Er zijn bij onze kennis 34 gemeentescholen die zich aangesloten hebben bij een katholiek netwerk en die worden onder druk gezet om per 1 september 2018 aan te sluiten bij een officieel netwerk. Zij hebben natuurlijk voor dat netwerk gekozen omdat zij de werking wensen voort te zetten die ze genoten. Zij willen dat na 1 september 2018 ook doen. Ik heb hen gezegd dat ze middelen kunnen genereren aan het ene… Ik zou willen vragen om die scholen niet te straffen en te steunen in hun keuze.
Ik sluit me aan bij heel veel punten, ik zal die niet herhalen.
De heer De Meyer heeft het al gezegd: er is heel veel werk verzet in heel korte tijd. Men klaagt dat ook aan. Ik heb wat netwerken aangesproken om de werking te bevragen. Men heeft mij gezegd dat de snelheid waarmee men alles moest organiseren wel weegt.
We hebben het daarstraks even over de directeurs gehad. Er zijn heel veel directeurs van het bijzonder onderwijs die heel de vakantie hebben doorgewerkt, en die nu nog overuren draaien, uiteraard om alles goed georganiseerd te krijgen. Zij geven natuurlijk aan dat er op voorhand weinig nagedacht is over het operationele.
Ze geven aan dat er nu ondersteuningsnetwerken gestart zijn die honderd of meer personeelsleden in dienst hebben om het zo te zeggen. Die zijn verdeeld over die verschillende buitengewoononderwijsscholen. Binnen hun netwerk hebben een aantal scholen zich gegroepeerd of opgeofferd om die mensen allemaal een soort ‘thuisplaats’ of ‘vertrekplaats’ te geven. Dat vraagt om wat structurele aanpassingen van lokale en dergelijke. Men wil daar toch wel aangeven dat het niet zo evident is om dat georganiseerd te krijgen.
U hebt daarstraks ook gezegd dat er 1 miljoen euro werkingsmiddelen extra gegenereerd zou worden, en men gaf ook aan dat die eventueel kunnen worden ingezet voor die verplaatsingsonkosten. Maar men geeft nu al aan dat de ondersteuners veel geld kosten, onder meer door die verplaatsingsvergoedingen; dat die kosten eigenlijk verhoogd zijn omdat ze die nu van deur naar deur mogen aangeven, van de vertrekdeur tot aan de deur van de school waar ze hun diensten gaan verlenen. Dat is verhoogd en wordt momenteel betaald uit de werkingsmiddelen van de school zelf. De school die mij daarover bericht heeft, haalt dat nu uit de eigen werkingsmiddelen. Dat is een dubbel gegeven. Ik weet niet of die 1 miljoen euro daar voldoende oplossing aan gaat geven, maar als dat bij deze school zo is, zal het bij andere scholen ook het geval zijn.
De coördinatoren zetten zich uiteraard 100 procent in. Wat zij ook moeilijk vinden, is de coaching. De directeurs offeren zich op om zoveel mogelijk coaching en begeleiding te geven aan al die begeleiders. Dat komt natuurlijk extra bij hun gewone taak om de school en de werking draaiende te houden. Ik denk aan pedagogische en competentiebegeleiders, zij moeten daar misschien een ondersteunende taak opnemen. Ik weet niet of dat nu al voldoende gebeurt omdat toch veel directeurs berichten dat het allemaal op hun schouders terechtkomt.
Nog iets dat we bij de monitoring en beetje moeten opvolgen. Doordat de gon-uren verdwenen zijn, moeten administratief alle leerkrachten die in het ondersteuningsteam tewerkgesteld worden, weer ingeschaald worden op uren van de school. Dat geeft enorme administratieve gevolgen waarbij de overtallige verlofstelsels nemen enzovoort. Dat geeft blijkbaar wel wat problemen, die we misschien toch eens moeten bekijken. Misschien kunnen we daar een controle of monitoring op doen zodat het niet te veel nadelige invloed heeft op de administratie- en werkingsmiddelen.
Dan is er nog de prefinanciering die momenteel wordt gevraagd en doorweegt op de organisatie.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik wil inderdaad geen oude koeien uit de gracht halen. Ik wil niet blijven herhalen dat wat gevraagd werd aan het onderwijsveld een bijna onmogelijke en onmenselijke opdracht was. De timing is niet goed. U kunt wel zeggen dat u niet wou wachten en dat we iets moesten doen tegen 1 september. De beslissing is heel laat gevallen. Er kwam heel laat duidelijkheid.
Dat heeft ervoor gezorgd dat de directies en de mensen op het terrein gewoon geen zomervakantie hebben gehad – ik krijg wat dat betreft dezelfde signalen als mevrouw Krekels. Ze zijn bezig geweest met aanmeldingen verzamelen, ervoor te zorgen dat er voldoende begeleiders waren in het netwerk, om de hele boel op poten te zetten een hele vakantie lang. Die signalen heb ik ook gekregen.
Als sommige zaken niet zo vlot lopen, en het netwerk sommige zaken nog niet helemaal juist interpreteert, als men nog zoekende is, dan zou ik zeker niet met een beschuldigende vinger naar de netwerken wijzen. Dat is een duidelijk gevolg van die timing die hen is opgelicht en van het feit dat het vrij complex is om alles zo goed mogelijk te laten verlopen op zo korte termijn.
Een van de grootste problemen, zo hoor ik ook, is het feit dat er inderdaad heel wat kinderen zijn die verwachten en die het echt nodig hebben dat er individuele begeleiding komt. Ouders schrijven me aan en melden dat het voor hun kind met autismespectrumstoornis onvoldoende is om leerkrachtgebonden ondersteuning te krijgen in de klas. Voor kinderen met dyslexie geldt dat ook. Ze krijgen te horen dat dat voor hen niet meer zal gaan, dat het niet meer mag, de paraplu wordt opengetrokken en men schuift het door naar de overheid. Men zegt: ‘Het mag niet meer, dat is niet juist.’ De heer Daniëls heeft het gezegd, dat is misschien niet juist, dat mag niet.
Feit is: soms zijn de middelen er niet om die individuele begeleiding te organiseren en is het een keuze, en zegt men dat het niet mag omdat men het gewoon niet kan realiseren binnen het netwerk. Dat is een beetje het gevolg, minister, van het feit dat, misschien ook wel begrijpelijk, men gezegd heeft dat men over twee jaar die gon-uren gaat bevriezen. Het resultaat is dat men een netwerking krijgt waarin bijvoorbeeld een school buitengewoon onderwijs zit die zich gespecialiseerd had in gon-begeleiding en zeer veel gon-begeleiding deed. Als die valt in één netwerk dat het geluk heeft dat het een beroep kan doen op zeer veel bevroren gon-uren, dan hebben die zeer veel uren met de nieuwe verdeling bij. Dan is er een ander netwerk dat geen grote gon-school heeft en niet zoveel gon-uren uit het verleden heeft, en dit moet de schaarste verdelen, met als gevolg, minister, dat men een grote ongelijkheid krijgt. Het ene netwerk heeft zeer veel uren ter beschikking, daar krijgen de kinderen wel individuele begeleiding, het andere kan dit niet.
Zijn daar verschuivingen mogelijk? Misschien hebt u daar al een antwoord op gegeven. Dat was de kwestie op het einde van de vakantie. Kan men doorschuiven? Het antwoord was uiteindelijk ‘ja’. Dan rekent men op een soort solidariteitsprincipe van de netwerken die goed bedeeld zijn qua gon-uren. Zij kunnen wat uren doorgeven aan een ander netwerk. Maar zo rijkelijk bedeeld is niemand. De vraag is verschrikkelijk groot. U zegt zelf dat de nieuwe aanmeldingen binnenstromen. Het zijn er zodanig veel dat als het ene netwerk wil ingaan op de individuele vragen, het niet zomaar een hoop uren kan doorschuiven naar een ander netwerk. We zitten met een grote ongelijkheid in ondersteuning. Op de ene plek is er wel voldoende individuele ondersteuning. Op een andere plek is het klasondersteuning. Dat zorgt voor grote vraagtekens, voor wat wrok en voor situaties waarin sommige netwerken het echt niet kunnen omdat ze een pak minder uren hebben.
Ik begrijp die communicatie soms wel. Misschien kunt u nog eens kijken hoe dat kan worden opgelost. Als er op bepaalde plekken echt veel te weinig individuele steun is, moet dat op een of andere manier worden opgelost. Ik kijk uit naar de globale evaluatie. Als u tegen de herfstvakantie al zicht hebt op het totale aantal aanmeldingen in de verschillende netwerken, zouden we dat in kaart kunnen brengen.
Nog een bijkomende vraag. U zegt dat u heel blij bent omdat alle scholen aangesloten zijn. Dat is inderdaad het geval. Dat wil niet zeggen dat alle scholen in begeleiding voorzien. Ik kreeg signalen uit Limburg dat de scholen wel aangesloten zijn, maar dat ze daar niet op ingaan en dat daar geen begeleiding zou zijn. Hebt u dat ook al vernomen? Komt dat op meerdere plekken voor? Weet u wat daar de reden voor kan zijn?
Minister, ik heb de voorbije dagen ook signalen opgevangen die vragen deden rijzen. Ik heb zelf ook moeten vaststellen dat er geen leerlingondersteuning meer kan zijn. Die communicatie doet de ronde. Ik heb daarop gereageerd dat we dit niet hebben goedgekeurd in het decreet. Het kan een keuze zijn, een weloverwogen keuze, dat het niet de gepaste ondersteuning is die nodig is, maar het is niet zo dat het niet meer mogelijk is. Dat is een element dat zeker met de stuurgroep moet worden opgenomen.
Ook de vraag naar de werkingsmiddelen is naar voren gekomen. In mijn regio is een groot probleem dat er drie ondersteuningen zijn, niet netoverschrijdend, bijzonder jammer, ondanks het feit dat er wel vraag is vanuit het vrij onderwijs om de samenwerking die er altijd geweest is, te kunnen verderzetten. De officiële netten willen daar op dit moment niet op ingaan, en dat leidt dus tot de situatie die mevrouw Meuleman zonet heeft geschetst. In het officiële net zitten nog een massa uren om de ondersteuning te bieden, en in het vrije net is dat zeer beperkt, maar daar zijn wel zeer veel vragen.
Er is dus een overschot aan uren op de ene plek en een tekort op de andere plek, en er is geen samenwerking mogelijk. Dat vind ik bijzonder jammer. Ik vind dat we de juiste keuze maken, we leggen de verantwoordelijkheid waar die moet worden genomen, bij de scholen zelf. We hebben als parlement die keuze gemaakt, en ik blijf daarachter staan, dat is de juiste keuze. Op het terrein gebeuren zeer veel positieve dingen, dat mag gezegd worden, maar er zijn ook zaken waar we vraagtekens bij kunnen plaatsen.
Minister, ik vind niet dat wij de problemen nu opnieuw in de plaats van de scholen moeten oplossen. Ik vind dat ze op hun verantwoordelijkheid moeten worden gewezen. Ze moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Wij mogen de vraag stellen of het een goede keuze is om niet solidair te zijn met elkaar. Een aantal zaken opnieuw gaan opleggen, zie ik niet zitten. Ik zou liever hebben dat men tot een verstandige keuze komt op het terrein zelf. Ik heb vragen bij een aantal keuzes die worden gemaakt en ik vind dat we de verantwoordelijkheid moeten blijven leggen waar ze moet worden genomen.
Er zijn een aantal situaties waar ik me vragen bij stel. Ik zou veel liever hebben dat we alle samenwerking die ook maar mogelijk is in de toekomst mogelijk maken. We mogen als parlement geen grenzen stellen aan de samenwerking die er op bepaalde plaatsen tot op vandaag wel was, maar die er nu niet meer is. Het ligt niet aan de koepels die dat onmogelijk zouden maken, het ligt aan de scholen die bepaalde keuzes maken los van hun koepel – ze hebben die vrijheid.
Ik denk dat we daar de vragen mogen stellen die mogen worden gesteld, maar de verantwoordelijkheid ook moeten laten waar ze moet worden genomen.
Wat bedoelt u met het overschot? Er is toch geen enkel netwerk met een overschot? Men genereert toch middelen op basis van…
Er zijn nog uren van vorig jaar.
In uw streek?
Er is een serieuze wijziging wat gon betreft.
Het officieel onderwijs weigert de gon-begeleiding van het vrije onderwijs over te dragen? (Instemming)
Is dat gemeld aan de stuurgroep? Zij moeten toch mee waken over die afspraak?
Ik raad iedereen aan – ouders, directeurs en verantwoordelijken in een netwerk – om het te melden als er zoiets gebeurt. (Opmerkingen)
Ja, drie aparte netten. Er was een goede samenwerking tussen alle netten sinds die regeling van kracht was. Er was inzet van personeel over alle netten heen, zonder problemen, iedereen was tevreden. En nu sluit iedereen zich op in het eigen net, met toch wel een aantal consequenties die ik bijzonder jammer vind. Een keuze is een keuze, als dat weloverwogen is en er zijn goede redenen toe, oké. Maar ik zie nu, dit schooljaar, dat het beter zou kunnen. Dat is jammer.
Voorzitter, ik wil beginnen met uw laatste opmerking over die nieuwe regeling. Ik heb zeer veel respect voor uw tussenkomst, mevrouw Meuleman. U zegt dat het te snel gaat, dat het zo moest gaan. We hebben gekozen om het in te voeren. Er is altijd een plus en een min. U allen hebt over de partijgrenzen heen gereageerd op een wijze die de zorgen uit, maar met respect voor al wat er gebeurt op het terrein. U hebt dat ook gedaan, waarvoor mijn oprechte dank.
Er zijn heel veel opmerkingen gemaakt. Om een paar dingen ben ik echt kwaad op dit ogenblik, niet op jullie, maar op de situaties op het terrein. Ik zal daar nog op ingaan. Om een aantal zaken ben ik ook echt gelukkig. Ik zie dat op bepaalde plaatsen in Vlaanderen alle scholen van het buitengewoon onderwijs de handen in elkaar slaan, zoeken naar samenwerking. Ze hebben natuurlijk een andere cultuur, u weet dat elke school in Vlaanderen haar eigenaardigheden heeft, maar ze overstijgen deze verschillen om in het belang van het kind oplossingen te zoeken en de juiste expertise bij het kind te brengen. Dat moeten we voor ogen houden bij wat we doen.
Voorzitter, u zei dat de scholen nog de kans krijgen om het zelf te doen, maar dan mogen ze zich niet opsluiten in de eigen wereld, dan moeten ze het geheel overstijgen. Ik word triest, immens triest, als ik hoor dat men – het was collega Daniëls die het voorbeeld gaf – de verkeerde expertise op de verkeerde plaats inzet. Dat is nergens voor nodig. Men heeft alle kansen en alle vrijheid om de juiste persoon op de juiste plaats in te zetten. Dat maken we mogelijk, en ik ben niet van plan om daar iets aan te veranderen.
Ik heb wel zonet een berichtje gekregen van de 1700-lijn. Het is met urgentie aan mij overgemaakt. Een man meldt mij: “Nog altijd even strijdvaardig, nog altijd even glimlachend. Ben je zwanger of oververmoeid? Want je hebt zware oogwallen. Wat rust is nodig. Kiss to you, Hilde.”
U ziet hoe ernstig we hier bezig zijn. Mensen kijken blijkbaar toch naar de uitzending van deze commissie. (Opmerkingen. Gelach)
Minister, ik heb hier de vragenlijst voor u bij om ondersteuning te krijgen. We zullen hem invullen. Ik lees de vragen over welbevinden. Komt u nog graag naar hier? Voelt u zich goed? (Gelach)
Over betrokkenheid: bent u nog geïnteresseerd? Fysiek welbevinden: daar zal ik de wallen invullen. (Gelach)
Ik overloop alle opmerkingen. Ik zal beginnen met de vragenlijsten. Dat is een van de zaken die mij hopeloos frustreert. Ik vind het niet kunnen. We hebben vanmorgen gesproken over de werkdruk bij directeurs. De heer De Meyer deed dat onder andere. De heer Daniëls zei dat men de deleteknop moet durven gebruiken. Als iemand op het onzalige idee komt om alle kinderen een lange vragenlijst te laten invullen en de ondersteuners die lijsten gedurende hele dagen te laten verwerken, dan dat is niet wat wij vragen als overheid. Wij vragen dat de ondersteuning die wordt ingezet, maximaal of volledig ten goede komt van het kind. De expertise van de leraar die opgebouwd is, moet worden geborgd. Ik kan dat niet allemaal individueel vastpakken. We hebben natuurlijk wel scholen nodig die zich zo organiseren, maar ik wil toch voor alle kijkers en voor het geschreven verslag de boodschap meegeven dat het helemaal niet nodig is, zelfs niet gewenst is, om voor elk kind ellenlange verslagen te maken.
Dan zijn er de aanspreekpunten. In de stuurgroep is meerdere keren het belang van een goede communicatie van de aanspreekpunten aan bod gekomen. Ik heb het aan mijn medewerker nog eens gevraagd. Dat zal nog eens gebeuren. Ik wil gerust zelf ook een oproep doen, maar eigenlijk moeten in de communicatie van de school naar de ouders in het begin van het schooljaar de aanspreekpunten vermeld zijn en worden.
Dan zijn er de competentiebegeleiders. We hebben de afspraak gemaakt dat deze competentiebegeleiders mogen blijven, maar dat ze moeten worden ingezet op de klasvloer. Het zijn er zeventig. Dat betekent dat zeventig mensen effectief op de klasvloer terecht moeten kunnen. Het is evident dat het voor mij goed is dat zij prioritair worden ingezet voor de leerkrachtgerichte ondersteuning. Ik heb daar totaal geen probleem mee, maar ik wil niet dat ze niet worden ingezet in de school. Daar gaan we over waken. Dat moet worden meegenomen. Ik denk dat het op een aantal plaatsen al goed gebeurt. Als men hen op sommige plaatsen niet ziet, wel, we zullen ze moeten zien. Ik heb jullie een verslag beloofd tegen het einde van dit jaar. We gaan die competentiebegeleider daar zeker in opnemen. Dat is absoluut van belang.
Mevrouw Gennez, ik zal nog een extra inspanning doen omtrent de aanspreekpunten voor de ouders. We gaan de scholen daarover nog eens aanspreken.
Dan, de expertise in de gevormde teams beantwoordt niet altijd aan de noden. Hier, mevrouw Gennez, en anderen, zijn de netwerken echt zelf verantwoordelijk voor. Het is perfect mogelijk om expertise op te halen in een ander netwerk. Ik zou zelfs meer durven te zeggen: het is hun verdomde plicht om dat te doen.
Ik zou zelfs meer durven zeggen: het is hun verdomde plicht om het doen. Ik zal daar nog iets bij vertellen. De stuurgroep buigt zich nu over de 1 miljoen euro werkingsmiddelen die werden uitgetrokken, om daarover een akkoord te vinden. Maar, collega’s, ik zal niet toestaan dat we kilometervergoedingen betalen van 70 of 80 kilometer als je de expertise ook in het netwerk in je eigen buurt of bij je eigen school kunt vinden. Dat zal ik niet betalen. De noden zijn te groot. Het is een vriendelijke oproep aan de mensen van de stuurgroep om daarin een goede oplossing te vinden. Als je expertise dichtbij kunt inroepen, dan gaan we niet al die kilometers betalen.
Een van de grote kritieken op de CLB’s in de audit was dat tot 40 procent van de middelen wordt gebruikt om kilometers te betalen. Dit gaan we niet mee organiseren. Ik zal daar zeer duidelijk over zijn. Ik ga ermee akkoord dat er kilometers worden betaald. En u hebt gelijk, mevrouw Gennez: van deur tot deur is anders. Maar dat biedt het ongelooflijke voordeel dat je niet eerst naar je school moet rijden, om dan weer elders te worden ingezet. Dat zou dus een meerwaarde moeten zijn. Maar naar de andere kant van het land rijden, daarmee kan ik niet goed leven. Dat is een verspilling van overheidsmiddelen.
Wat betreft de gon buiten de eigen koepel en de bergen waarover mevrouw Meuleman het had, is het inderdaad mogelijk dat men op dit ogenblik – de overgangsperiode – op een bepaalde plaats op een berg zit en op een andere plaats met een put. Dat kan. Maar dat is de consequentie van de keuze die we hebben gemaakt om te zeggen dat het eerste jaar iedereen zijn gon behoudt. Het zou logisch zijn dat er, zeker in onderwijs, een beetje solidariteit ontstaat en dat zij die gon te veel hebben, die gon delen met anderen. Ik vind dat zeer bedroevend als dat niet gebeurt. Het is een tijdelijke situatie. U weet dat het de komende jaren sowieso zal worden uitgevlakt, om het nieuwe systeem alle kansen te geven. Ik heb Leen gevraagd om dit te bekijken binnen de stuurgroep. Ik heb begrepen dat er hier en daar al overdrachten zijn gebeurd of aan het gebeuren zijn.
Wat betreft de leerkrachtgebonden ondersteuning, zegt men dat er profielen zijn die niet geschikt zijn. We geven de netwerken net alle kansen om de juiste expertise in te huren, ook om leraren aan te werven, ook om leerkrachtgebonden ondersteuning te doen. Ik reken daarbij op de pedagogische begeleidingen enerzijds en de competentiebegeleidingen anderzijds.
Mevrouw Gennez, u bent lid van de oppositie. Ik begrijp dat u moet zeggen dat ik al zo veel heb bespaard. Gisteren hebben we het debat gevoerd in de plenaire vergadering. Ik geef u nogmaals mee: als de begroting 2018 wordt goedgekeurd, hebben we deze legislatuur 750 miljoen euro, dat is drie kwart miljard, extra, dat we elk jaar inzetten in ons onderwijs in Vlaanderen in vergelijking met het begin van de legislatuur. U hebt het natuurlijk over de werkingsmiddelen, dat begrijp ik. Maar er wordt gekozen voor ondersteuning via leerkrachten. De middelen zijn daar toch wel spectaculair gestegen, vind ik zelf.
Mijnheer De Ro, ik wil ook iets zeggen over de voorbereiding en de onvoldoende voorbereiding. Het is juist wat u zegt. Ik heb soms het gevoel dat de kar voor het paard gespannen is geweest. Maar dat heeft ook zijn oorsprong in de manier waarop we vorige legislatuur te werk zijn gegaan.
Wij hebben nu, met deze Vlaamse Regering, het nieuwe decreet Leerlingenbegeleiding goedgekeurd. Eigenlijk vind ik dat je, als je de historiek opnieuw zou mogen schrijven, eerst een decreet Leerlingenbegeleiding nodig hebt. Want het is nu pas dat we de erkenningsvoorwaarde zullen inschrijven dat elke school in Vlaanderen – ook de scholen in het secundair onderwijs, mijnheer De Ro – het zorgcontinuüm 0.1 op punt zou moeten stellen en dat dat een zorg- en erkenningsvoorwaarde wordt. Je zult dus allemaal een zorgenbeleid moeten hebben en de inspectie kan je daarop controleren. En nadien zou je eigenlijk moeten zeggen: we beginnen met de uitrol van het M-decreet enzovoort. We werken hier omgekeerd.
Maar als u allemaal het decreet Leerlingenbegeleiding goedkeurt, waar ik toch op hoop, zullen we deze legislatuur die twee pijlers al op punt hebben gezet. Dan zul je in een cadans kunnen werken. De ondersteuning waarover we het vandaag hebben, geldt niet voor 0.1. Het gaat over een ondersteuning waarvan we ervan uitgaan dat het niet de ondersteuning is die je kunt verwachten in een school die een normaal zorgbeleid ontwikkelt.
Dit was een kleine uitsmijter, niet om mijn verantwoordelijkheden te ontlopen, maar net om duidelijk te maken dat wij onze verantwoordelijkheden absoluut nemen, maar dat het nu ook wel spijtig zou zijn om de klok terug te draaien. Dat zal ik zeker niet doen.
Mijnheer De Ro, ik dank u voor uw opmerking in verband met de continuering van de gon.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik de zorg deel van mevrouw Krekels. Zij zei dat ze niet graag zou hebben dat de scholen die ervoor hebben gekozen om bij een bepaald netwerk te zitten, zouden moeten kiezen. Dat is ook mijn interpretatie. Maar ik heb de bepalingen die decretaal ingeschreven staan, misschien op een andere manier gelezen dan u allen.
De filosofie waarmee we de bepaling hebben ingeschreven over dat publieke net, was voor mij de volgende. Ik heb weinig medelijden met de SES-netwerken die nog alleen zijn. Als je helemaal niet netoverschrijdend werkt, moet je het minstens met het publieke doen. Men zegt nu: ‘Neen, al het publieke moet sowieso samen.’ We zullen er moeten uit geraken wat nu de juiste interpretatie is. Het grootste punt van mijn zorgen zijn diegenen die niet samenwerken met anderen. Ik vind dat je dat moet inzetten. Ik heb daarnet ook gezegd wat mijn idee is over expertise die niet of onvoldoende aanwezig is en dat ik het niet oké vind dat je dan dat aantal kilometers gaat rijden.
Mijnheer De Ro, u zei daarnet dat in het secundair onderwijs, zeker in de B-stroom, het probleem misschien iets groter is. Maar ik zit daar met een wrang gevoel. Ik vind het niet zo evident dat alle jongeren die in het buitengewoon onderwijs lager onderwijs hebben gevolgd, in de B-stroom van het secundair onderwijs terechtkomen. Ik vind dat ons buitengewoon secundair onderwijs ook een eigen opdracht heeft. Ik vind ook – ik heb dat ook aan Leen gezegd – dat die grote zorg die er nu in het basisaanbod is mijn verantwoordelijkheid is. Want de scholen basisaanbod en ook de scholen basisonderwijs basisaanbod zitten op dit ogenblik een beetje in een ijle situatie. Wij zien dat zelf ook. Ze vragen zich af wat hun finaliteit nu eigenlijk is. Ik ben het totaal oneens dat die scholen zich enkel zouden moeten bezighouden met het rijp maken van de kinderen om ze terug naar het gewoon onderwijs te brengen. Dat kan niet. We hebben daar dus een eigen finaliteit nodig. Ik denk dat we daar een stuk op zullen moeten ingrijpen, om daar wat rust te brengen en de stabiliteit te verzekeren. Ik zal daar een voorstel voor doen. U zegt dat al die leerlingen daar in de B-stroom terechtkomen. Dat is niet noodzakelijk de beste plaats voor die kinderen. Als we het daarover allemaal eens zijn, kunnen we ook voor dat basisaanbod de nodige rust brengen in de toekomst.
Ik heb begrepen dat het delen van het bestaande materiaal en het infodelen een item is in de stuurgroep. We maken er werk van om expertise maximaal te delen.
Mijnheer De Meyer, ik was zeer verheugd over uw opmerking dat je, als je 40 miljoen euro extra investeert, daarvan ook de resultaten moet kunnen zien. Ik ben het daarmee eens. Ik denk ook dat je de resultaten al kunt zien. Er zijn plaatsen in Vlaanderen waar men schitterend werk levert. Dit loopt op een ongelijke cadans, maar die cadans zal uiteindelijk wel ten goede keren, zoals dat altijd gebeurt in onderwijs. We zien dat vaak. Op de ene plaats loopt dat al wat stugger dan op de andere plaats, voorzitter. Maar uiteindelijk plooit iedereen zich. Ik ben ervan overtuigd dat dat ook hier het geval zal zijn.
We zullen wel, collega’s, duidelijk de budgettaire noden moeten monitoren. Ik heb op het kabinet lang discussie gevoerd met Leen of het nu allemaal ‘open end’ moet zijn of niet. De keuze is gemaakt om dat een stukje ‘open end’ te maken voor bepaalde types en een stukje niet, net om scholen ook voor de verantwoordelijkheid te stellen dat je ook via leerkrachtgerichte ondersteuning veel kunt doen. Als je alles tot in het oneindige ‘open end’ maakt, dan is de gevoeligheid om via leerkrachtondersteuning ervoor te zorgen dat je voor een groep oplossingen kunt vinden, ook een beetje weg.
Het mooiste voorbeeld daarvan zijn kinderen die een lichte vorm van autisme hebben. Als een leerkracht bepaalde pedagogische bekwaamheden heeft om met die kinderen om te gaan, dan is dat heilzaam voor de hele groep en kun je een klasgroep versterken en ondertussen bepaalde kinderen met autisme – niet iedereen natuurlijk – ondersteunen, zonder dat je extra budgetten nodig hebt in de klas.
Mijnheer De Meyer, ik denk dat het juist is dat er wat spanning is tussen verwachtingen en realiteit. Heel veel collega’s hebben dat hier ook aangetoond. Maar het is de taak van de scholen, samen met de CLB’s, om met dat spanningsveld om te gaan. We moeten hun daarin wat vertrouwen geven.
We hebben in de begroting 2018 wat extra middelen uitgetrokken voor het decreet Leerlingenbegeleiding. Als dat decreet wordt goedgekeurd, zouden ze ook wat slagkrachtiger moeten worden. Het is de eerste keer dat we ook vastleggen dat CLB’s op basis van het aantal SES-leerlingen die ze begeleiden, beter zullen worden ondersteund. Ze zouden dus ook beter in staat moeten zijn om ze te begeleiden. SES is natuurlijk niet een-op-een gerelateerd met zorgnoden, maar de kansen zijn misschien wel groter. Dat zou dus wat soelaas moeten kunnen bieden.
Mevrouw Krekels, ik val van mijn stoel als ik hoor dat er een verbod is om contacten te hebben tussen begeleiders en ouders. Dit is onaanvaardbaar. Ik vraag nogmaals aan elk van jullie: geef alstublieft de coördinaten door van die scholen. Je bent daarmee geen klikspaan, van geen kanten. Maar als je aan mij zegt ‘wij hebben zo’n school’, dan kan ik mij daar niet tegen verweren. Ik kan dat alleen zeer sterk veroordelen. Dit is níét de lijn. Als je dat dan nog eens combineert met het niet kennen van het aanspreekpunt, ben je helemaal vertrokken.
Omgekeerd is het wel zo dat ik niet vind dat ouders per definitie recht hebben op continuering van de begeleider. Het kan zijn dat de begeleider wijzigt in het belang van het netwerk van de kinderen. Daarover zal ik geen uitspraken doen. Maar een verbod op contact lijkt mij toch wel een brug te ver.
Dat de directies buitengewoon onderwijs veel extra werk hebben gehad en hebben, daarmee ben ik het volkomen eens. Dat is deze ochtend ook aan bod gekomen bij de vraag rond de taakbelasting van de directeurs. Daar is wat extra werk.
Ik weet dat er, zeker vanuit jullie fractie, zeer hard op is aangedrongen dat alle ondersteuning moet gebeuren op de klasvloer. De directies buitengewoon onderwijs vragen om toch een beetje de ruimte te krijgen om in coördinatie te voorzien. Ze zeggen dat ze nu op geen enkele wijze echt goed kunnen coördineren. Als ze daar niet wat marge voor krijgen – maar u hebt eigenlijk al wat openingen gelaten om dat te doen – dan wordt dat problematisch. Voor mij is het ook wel belangrijk dat we dit thema bekijken. Het is niet zo dat ik nu wil dat alle middelen naar coördinatie gaan, maar er zal op dat vlak wel iets mogelijk moeten zijn.
De vragen over de thuisplaats, de kosten en verplaatsingskosten heb ik beantwoord.
Ik wil nog iets meegeven over de waarborgwerking. Ik kijk in het bijzonder naar mevrouw Meuleman, die mij hierover in het verleden een vraag heeft gesteld, waarna we dat ook hebben aangepast – u weet wel: op een bepaald moment hadden we de waarborg, die was op de omkadering, maar nog niet op de werking. Die waarborg rond de werking en ook de integratietoelage moet nog mee worden verdeeld met dat ene miljoen dat we hebben. Die middelen worden dus samengevoegd, en daarover gaan we dan de verdeling doen. Maar ik ga er niet over discussiëren hoe men dat zal doen. Hiermee heb ik de vraag over coaching ook beantwoord.
Mevrouw Meuleman, uw ‘bergvraag’ heb ik beantwoord. De situatie die nu bestaat, is tijdelijk. Het wordt ook besproken op de stuurgroep, om daar wat meer uitwisseling te doen.
Wat het doorgeven van de info betreft, haalt u een heel belangrijk punt aan, waarmee ik het ook eens ben. Ik vind het eigenlijk niet kunnen dat je telkens opnieuw zou moeten starten. Ik vind het dus van belang dat de systemen die we hebben om door te geven, ook worden gebruikt. Daarover wordt ook op de stuurgroep gesproken.
Ik vat samen, collega’s. Ik heb geprobeerd om het meeste hier te beantwoorden. Die stuurgroep zit elke week samen. Wij monitoren. Bezorg ons uw zorgen, u zult zeker een antwoord krijgen. Na de herfstvakantie maken wij sowieso een verslag. Ik denk dat het goed zou zijn dat Leen of ikzelf dan een toelichting geeft over hoe het loopt.
Ik heb er geen probleem mee dat jullie de leden van de stuurgroep ook eens zouden zien, maar dat moeten jullie dan maar bekijken in de regeling van de werkzaamheden. Ik denk dat het goed is dat we tegen het einde van het jaar of begin volgend jaar daar eens een middag aan wijden. We kunnen bekijken of het al dan niet nodig is dat we bijsturen in het decreet en hoe we een aantal zaken vanuit het parlement kunnen optimaliseren.
Collega’s, tot slot wil ik in dit dossier met een positieve noot eindigen. Ik weet dat het voor velen vrij intens en snel werken is geweest. Maar we geven hier echt heel veel vertrouwen aan het veld. Dat stond ook in het regeerakkoord, dat we vertrouwen moeten geven. Ik ga ervan uit dat iedereen dat vertrouwen ook op een positieve wijze interpreteert. Ik stel op het terrein vast dat dit ook wel echt gebeurt, een aantal zorgpunten niet te na gesproken.
Ik vind het van belang dat we, daar waar men met al die energie die gebruikt is tot mooie resultaten komt, nu al, op het einde van september, daarvoor al wat appreciatie uitdrukken. Tegelijk kunnen we daar ook moed uit putten om hen, bij wie het stroef loopt, aan te tonen dat het ook op een andere wijze kan.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is inderdaad zo dat vele mensen hard hebben gewerkt om ondersteuningsnetwerken en ondersteuning van leerlingen, leerkrachten en scholen mogelijk te maken.
Laat mij daarmee concluderen. Ik ben zeer blij dat u hier heel fors de lijn die wij als N-VA steeds naar voren hebben geschoven, dat het leerlinggerichte moet kunnen blijven bestaan, ook met dezelfde kracht ondersteunt. We moeten met alle middelen iedereen duidelijk maken dat het níét de bedoeling is om vier keer op een personeelsvergadering een powerpoint door te klikken over hoe om te gaan met een kind met ASS. Dat heeft, ten eerste, geen nut. Ten tweede, leerkrachten leren nog altijd het meest als iemand in hun klas met een leerling werkt. Zij zien dat dat werkt. Zij geloven dat. En dan zullen ze gaandeweg die aanpak kunnen overnemen.
Gebruik de info die er is. Laat ons inderdaad alstublieft stoppen met nog eens alle leerlingen te beschrijven, in te schalen en te observeren. We kennen leerlingen. Er zijn verslagen van. Er is al heel veel tijd in gestoken. Laat ons die tijd daar nu niet nog eens in steken, maar effectief gebruiken om leerlingen te begeleiden.
Start de ondersteuning op van leerlingen die we al kennen. Als ik hoor dat leerlingen die alle voorgaande jaren gon kregen, pas ten vroegste 15 oktober of na de herfstvakantie zullen worden begeleid, dan zijn we niet goed bezig. Laat ons dat effectief opstarten. We kennen ze.
Betrek de ouders. Het kan toch niet dat ouders moeten horen dat hun kind wordt geobserveerd, niet weten wie dat is of waarvoor dat dient. Maak die aanspreekpunten bekend bij de ouders. De ouders die de voorgaande jaren al begeleiding kregen, kennen we. Doe dat.
Mevrouw Krekels heeft al een paar keer verwezen naar dat netoverstijgende, dat netoverschrijdende. Doe dat. Minister, u haalt heel terecht aan: ‘We gaan de mensen toch geen 70 kilometer laten rijden, als er 5 kilometer ernaast ondersteuning is die men vroeger gebruikte.’ Men kán personeelsleden uitwisselen, men kán punten uitwisselen. Doe dat dan ook. Blijf niet in de cocon van uw koepel zitten onder het motto: ‘Dat is het pedagogisch project en dat gaat niet.’ Laat ons daar toch iets verder over gaan.
De heer De Ro bewijst het in Vilvoorde, en het wordt op nog veel andere plaatsen bewezen. U hebt de cijfers gegeven: veertien netwerken werken met twee onderwijsverstrekkers, zes werken met drie, vier werken met vier, netoverschrijdend. Blijkbaar kan het dan toch en zijn er niet zulke grote problemen.
De competentiebegeleiders moeten op de klasvloer zijn. Ik ben blij dat u het zegt. Het is niet de bedoeling dat die van powerpoint naar powerpoint gaan, maar wel dat ze er zijn. Minister, u haalt terecht aan dat er coördinatie mogelijk moet zijn. Ja, uiteraard. We hebben daarin ook voorzien. Scholen willen dat ook en dat gebeurt ook. Alleen willen zij niet dat er massaal veel middelen naar die coördinatie gaan. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Nee, nee, nee, ik zeg dat scholen niet wíllen dat dat gebeurt. Dat is ook vastgelegd. Als men ermee akkoord gaat, is die coördinatie daar.
Ik wil nog twee punten aanhalen. In de aanmelding van nieuwe dossiers, van nieuwe leerlingen, moet er inderdaad worden gekeken dat dit leerlingen zijn op zorgniveau 2 en niet zorgniveau 0 en 1. Maar we moeten ze wel op de radar krijgen. Ik krijg van scholen het signaal dat er wordt gezegd dat elke leerkracht per maand maar één leerling op het multidisciplinair overleg (MDO) mag brengen. Je zult maar die leerkracht zijn die er drie in de klas heeft zitten. En dan mag je er daarvan maar één aanbrengen. Dat zijn van die zaken … Er wordt dan gezegd: ‘Je mag er maar één aanbrengen per maand. Meer kan niet.’ Dat lijkt mij echt waanzin. Die leerkrachten zien dat natuurlijk ook niet zitten.
Ten slotte, u hebt terecht aangehaald dat we ook nog pedagogische begeleiding hebben. We moeten die ook effectief inzetten voor systeem- en leerkrachtondersteuning, zodat de effectieve competentiebegeleiders, de effectieve ondersteuningsnetwerken kunnen doen waarvoor ze sterk zijn, opgeleid zijn en competent zijn in die zaken waarin we ze moeten inzetten, dat wil zeggen het ondersteunen van leerlingen en leerkrachten die het nodig hebben in een context die inderdaad wil zeggen ‘vooruit’, en niet in een papieren context.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik denk dat de uitgebreide discussie aantoont dat er nog wat werk aan de winkel is. Op het terrein is het zowel voor ouders als voor leerkrachten vandaag nog niet zo dat de zorg terechtkomt waar ze moet terechtkomen. Er zijn schrijnende verhalen van jongeren en kleine kinderen die effectief een maand, twee maanden, zelfs drie maanden, tot na de herfstvakantie, moeten wachten op zorg of zelfs een heel schooljaar moeten wachten zoals sommigen aangeven. ‘We houden ons eerst bezig met de reorganisatie van het netwerk en volgend schooljaar rollen we de ondersteuning uit’, is natuurlijk godgeklaagd en zou niet moeten mogen. Dat betekent dat er middelen moeten worden vrijgemaakt zowel voor organisatie als voor ondersteuning om dit te realiseren.
Minister, sowieso geeft u altijd aan dat er extra geld bij komt in ons onderwijs. Dat is natuurlijk de fameuze open-endfinanciering. Ik heb nog geen enkele minister van Onderwijs dit in vraag weten te stellen. Ik ga ervan uit dat u dat ook niet doet. Het zou geen goede zaak zijn maar de besparingscontext is natuurlijk wat ze is. Er is 45 euro per kind op werking bespaard in het basisonderwijs en 117 euro per kind in het secundair onderwijs. Die context valt niet te loochenen en die context maakt het inderdaad op het terrein moeilijk om de zorg op maat, die het Maatwerkdecreet dat het M-decreet toch is, moest genereren, vandaag voldoende te realiseren.
De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.