Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het is niet de eerste keer dat we hierover van gedachten wisselen. Vandaag wordt maar liefst 12 procent van de Vlaamse baby’s en peuters geboren in een omgeving die de kinderen niet alle kansen kan bieden die we zouden willen. Dat kan niet in een welvarende regio als Vlaanderen. Nochtans zijn dit de resultaten van de kinderarmoede-index van Kind en Gezin, uw eigen administratie.
Uit verschillende onderzoeken weten we dat de eerste levensjaren voor de mens doorslaggevend zijn voor de verdere ontwikkeling van zijn leven. We weten dat participeren in kwaliteitsvolle basisvoorzieningen een blijvende impact heeft op de resultaten die jonge kinderen behalen op school. We weten dat een zo vroeg mogelijke participatie aan het kleuteronderwijs en impact heeft, maar we weten ook dat een participatie aan kinderopvang een belangrijke impact heeft op de algemene sociale, emotionele en fysieke ontwikkeling van kinderen. Het is dus heel belangrijk om ouders en kinderen daarin te ondersteunen.
Ik zag uw oproep verschijnen om in het kader van Kind- en Ouderactiviteiten voor Lokale Armoedebestrijding (KOALA) projecten in te dienen tegen oktober. Men wil een vernieuwend aanbod van basisvoorzieningen ondersteunen dat ouders sterker maakt en kinderen zo veel mogelijk kansen op ontplooiing geeft. De financiering is gemengd en komt van de Vlaamse en Brusselse overheid, maar ook van een privaat fonds.
Men wil over een periode van tien jaar elk jaar 3 miljoen euro vrijmaken voor het creëren van een gezinsondersteunend aanbod in combinatie met bijkomende trap 3-plaatsen in de kinderopvang met voorrang voor kinderen die opgroeien in een kansarm milieu. Ook de investering in een vernieuwend en structureel aanbod van kind- en ouderbijeenkomsten voor het realiseren van rechten van gezinnen zit daarin vervat.
Deze projecten vinden hun plaats binnen de Huizen van het Kind om de link naar het lokaal sociaal beleid te maken. Op die manier zal er worden gewerkt aan de sociale cohesie. Men wil wel VDAB, het OCMW enzovoort mee betrekken.
Minister, kansarmoede is geen probleem van steden en gemeenten an sich. Het manifesteert zich sterker in bepaalde steden en gemeenten. Naarmate de verstedelijking toeneemt, neemt ook armoede toe. Er worden in de oproep 46 steden en gemeenten geselecteerd. Dat is redelijk breed, maar het betekent ook dat een aantal steden en gemeenten van deelname worden uitgesloten alhoewel er ook armoedeproblematiek en kansarmoede binnen andere steden en gemeenten voorkomen. Op welke basis kwam de selectie precies tot stand?
Uit de studie van Kind en Gezin blijkt duidelijk dat bepaalde categorieën ongeacht de woonplaats meer kans op armoede hebben. Mevrouw Franssen heeft dit hier ooit zo uitgedrukt: ik verwijs naar gekleurd, vrouwelijk en stedelijk. Waarom neemt u dan geen generieke maatregelen?
Welke conclusie trekt u in algemene zin uit de resultaten van de kansarmoede-index voor uw beleidsdomein? Is het dit? Zijn er nog andere zaken die in de pijplijn zitten om er een passend antwoord op te bieden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, er is expliciet gekozen om de middelen die voorhanden zijn, in te zetten in steden en gemeenten waar de noden het hoogst zijn. De selectie gebeurde op basis van twee criteria.
De kansarmoede-index van 2015 of 2016 moet hoger zijn dan 10 procent. Op die manier krijgen we een nuancering over vier jaar, meer bepaald de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016. De andere indexen zijn altijd een combinatie van een aantal voorafgaande jaren. Daarnaast moet het absoluut aantal geboorten per jaar in kansarme gezinnen hoger zijn dan 30. Het gaat hierbij ook over een gemiddelde over 3 jaar. De 46 gemeenten in de lijst beantwoorden aan beide criteria.
De Brusselse gemeenten komen allemaal in aanmerking. Er is een voorafname gepland voor Brussel, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals opgenomen in het beslissingskader van de oproep. We weten namelijk dat het kansarmoedepercentage bij Brusselse gezinnen heel hoog is, maar we beschikken niet over vergelijkbare cijfers.
Het minimumaantal geboortes is vastgelegd op gemiddeld dertig, omdat organisatoren kinderopvang en gezinsondersteuning voldoende potentiële gebruikers van het aanbod moeten hebben in hun wijk.
Uit de analyse van de kansarmoede-index blijkt inderdaad dat hier grote verschillen zijn. Kansarmoede is ontegensprekelijk sterker aanwezig in de steden maar kan bijvoorbeeld tegelijk niet losgekoppeld worden van de origine van de moeder. 64,2 procent van de kinderen die opgroeien in kansarmoede, heeft een moeder die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had.
Voor KOALA hebben we de keuze gemaakt om het aanbod te realiseren in een beperkt aantal steden en gemeenten met een hoge kansarmoede-index. We willen een degelijk en realistisch budget toekennen per toe te staan project zodat de organisatoren in hun gemeente of stad effectief het verschil kunnen maken.
Daarnaast willen we beklemtonen dat binnen ons beleidsdomein een heel breed aanbod van dienstverlening aanwezig is, waardoor ook kansarme gezinnen in steden en gemeenten buiten de 46 geselecteerde steden en gemeenten, ondersteund worden. Ik denk aan de ondersteuning door Kind en Gezin waar elk gezin met jonge kinderen door lokale medewerkers wordt ondersteund en waar extra wordt ingezet op gezinnen die meer nood hebben aan ondersteuning, ik denk ook aan de Huizen van het Kind, die zich met hun breed aanbod richten tot alle gezinnen.
De krachten bundelen is essentieel om de blijvende stijging van kinderarmoede aan te pakken. Dit doen we door de lokale netwerken te versterken en de samenwerking tussen sectoren te bevorderen, zoals binnen deze oproep het geval is voor de sectoren kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning. Maar het gaat ook veel breder over samenwerking met andere welzijnsactoren en ook bredere levensdomeinen van gezinnen: onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, gezondheid enzovoort.
Kansarmoede grijpt in op deze verschillende levensdomeinen. Kansarmoede aanpakken, vereist dus maatregelen op elk van die domeinen. Het beleidsdomein Welzijn speelt een cruciale rol, maar inspanningen alleen in het beleidsdomein Welzijn zullen niet volstaan. Daarom leggen we in deze oproep zo sterk de nadruk op de doelstelling van verbinden met andere diensten, met andere levensdomeinen. Op die manier kunnen gezinnen in kansarmoede een geïntegreerde ondersteuning krijgen die zoveel mogelijk kansen creëert voor hun kinderen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, onder het motto ‘papier is gewillig’, dank voor het antwoord. U zult me vergeven dat ik toch nog wel een paar problemen heb.
U zegt: ‘We zetten in waar de armoede het hoogst is.’ Dan is de vraag natuurlijk: waar kap je af? Op basis van wat kom je tot dat cijfer 46? Dat is ruim, maar dat dekt dan weer niet alle probleemgebieden af. 30 geboorten: ik denk dat dat een arbitraire grens is die men trekt. Bovendien heb ik gemerkt – dat is misschien iets om mee te nemen in een ruimer gegeven – dat zich in de enquête van Kind en Gezin heel grote schommelingen op jaarbasis voordoen. Ik vraag me toch af of men zou kunnen kijken naar de methodologie van die bevraging. U zegt zelf dat bepaalde categorieën heel uitgesproken meer kans op kansarmoede hebben. Dan vraag ik me af waarom men dan niet kiest voor een categoriale aanpak die men breder probeert uit te voeren dan de selectie die hier gebeurt.
Bijkomend valt het mij op dat men verplicht moet werken via de Huizen van het Kind, wat ertoe leidt dat je eigenlijk één project per gemeente zult hebben. Het valt me op dat hier heel sterk een overheidsgedreven oproep wordt gedaan. Middenveldorganisaties moeten zich aansluiten bij de oproep die wordt ingediend via de Huizen van het Kind. Dat is niet altijd even evident op het terrein. Niet elk lokaal bestuur heeft dezelfde goede relatie met de middenveldorganisaties en omgekeerd. Je zet ze zelfs op een gegeven moment in concurrentie. Ik vraag me af waarom er is gekozen voor die figuur en om andere modellen onmogelijk te maken.
Ik wil ook de suggestie doen om vanuit Kind en Gezin met de lokale besturen in dialoog te gaan over de cijfers van die bevraging naar kansarmoede omdat men wordt geconfronteerd met een cijfer, een evolutie, maar het is niet altijd even gemakkelijk om te duiden wat daar nu in detail aan de hand is.
Het lijkt me dat het lokale bestuur net het niveau bij uitstek is dat wel dat maatwerk zou kunnen leveren, mits het weet waar en voor wie het zijn krachten zou moeten inzetten.
Dit gaat over 180 plaatsen. Ik had u ook gevraagd naar een ruimere aanpak van kinderarmoede. Ik vraag me af of u de berekening hebt gemaakt wat u met die 180 plaatsen doet voor de meer dan 12 procent kinderen die in kansarmoede leven of geboren worden. Dan is de vraag of die 180 plaatsen ook in de feiten, per 1 januari 2018, zullen kunnen worden aangeboden, gegeven het feit dat men tot 15 oktober heeft om projecten in te dienen. Alweer zie ik daar het bedje waar we wel vaker ziek in zijn als het gaat over uitbreidingsbeleid kinderopvang: men kondigt iets aan, men start zogezegd van een bepaalde datum op, maar je weet al bij voorbaat dat dat nooit voor de volle 100 procent in dat jaar wordt ingevuld. Dat is eigenlijk aankondigingspolitiek. Ik vind dat nogal kwalijk.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat de lokale besturen betreft, ben ik het met u eens. Daarom heb ik ook aan Kind en Gezin gevraagd om eens na te denken hoe we daar met de lokale besturen over moeten spreken, want zij doen vaak heel wat inspanningen. De relatie tussen de inspanningen van de lokale besturen en de manier waarop ze dan geframed worden op basis van cijfers die op hun lokaal niveau worden gemaakt, is inderdaad een issue waar we het over moeten hebben om te zien hoe dat instrument voor hen een bemoedigende hulp kan zijn en hen niet het gevoel geeft dat ze van alles doen maar dat dat niet schijnt te helpen. Dat is een beetje de ondertoon die ik bij sommigen begin te voelen. Dat doet onrecht aan de inspanningen die sommigen doen. Daar ben ik het mee eens, daar moeten we zeker eens over nadenken. Ik heb dat trouwens al aan Kind en Gezin gevraagd.
Het andere punt, mijnheer Van Malderen: fantastisch dat er mensen zijn die zeggen: ‘Wij willen een bijdrage leveren aan de strijd tegen armoede en kinderarmoede. Wij doen dat graag op een structurele en recurrente manier en met een zeer groot bedrag.’ Fantastisch dat die mensen zeggen: ‘Wij zien dat Kind en Gezin een performant agentschap is en we zouden graag die middelen die wij ter beschikking stellen, inzetten in samenwerking, gecofinancierd en versterkt door middelen die Kind en Gezin ter beschikking stelt.’ Ik heb daar alleen maar grote appreciatie voor.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Zowel het structurele karakter als het bedrag is uiteraard welkom. De vraag is wat de impact is op de cijfers in hun grootheid. Dat neemt niet weg dat je wel kunt discussiëren over de manier waarop een aantal dingen worden georganiseerd. Ik verwijs naar de relatie van middenveldorganisaties en het lokale bestuur, de positie van middenveldorganisaties in dezen, maar evengoed het afkappen op nogal arbitraire gronden op 46 gemeenten die in aanmerking komen, waar je ziet dat armoede zowel een generieke als een categoriale aanpak vraagt, die compatibel moeten zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.