Verslag vergadering Commissie inzake het grensoverschrijdend gedrag in de sport
Vraag om uitleg over de toepassing van het GES-decreet door de Vlaamse sportfederaties
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, minister, beste collega’s, goede middag. Sportregulering op Vlaams niveau verloopt voornamelijk via twee decreten. Er is het decreet inzake gezond en ethisch sporten (GES-decreet) van 2013, maar ook het vernieuwde decreet houdende de erkenning en de subsidiëring van de georganiseerde sportsector. Artikel 4, zesde lid, b), van dat decreet stelt: “Om als sportfederatie erkend te worden en te blijven, moet een sportfederatie aan de volgende voorwaarden voldoen: (…) een werking, statuten en huishoudelijk reglement hebben die (…) in overeenstemming zijn met het decreet van 20 december 2013 inzake gezond en ethisch sporten.” Artikel 11 van dat GES-decreet stelt: “Het ethisch sporten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid en de sportorganisaties.” Ethisch sporten wordt gedefinieerd als “sporten in overeenstemming met het geheel van positieve waarden en normen en daarmee verband houdende maatregelen die eenieder in acht moet nemen met het oog op de bewaring en bevordering van de individuele integriteit (fysieke, psychische en seksuele), fair play en sociale integriteit (…)”. Artikel 12, paragraaf 3, geeft de Vlaamse Regering de mogelijkheid om na breed overleg in de sportsector een aantal richtsnoeren op te stellen voor ethisch sporten waarmee de sportorganisaties in hun beleid en initiatieven tot sportbeoefening rekening kunnen houden.
Nu ontwikkelden Sport Vlaanderen en de Vlaamse Sportfederatie (VSF) een checklist gezond en ethisch sporten voor sportfederaties die erkend zijn of dat willen worden, overeenkomstig het Sportfederatiedecreet van juni 2016. Daarin staat het volgende over het ethisch sporten: “Aangezien er momenteel geen bindende thema’s en richtsnoeren opgelegd worden, is er ook geen rapporteringsverplichting naar Sport Vlaanderen toe.” Dat was trouwens ook een van de aandachtspunten naar aanleiding van de actuele vraag daarover. Ook inzake het gezond sporten wordt in de checklist vermeld dat er geen documenten hoeven te worden ingediend bij Sport Vlaanderen, tenzij Sport Vlaanderen daarom vraagt. Wel moet er informatie, waaronder de contactgegevens, worden gegeven over de arts of artsen die duurzaam worden betrokken bij het gezondsportenbeleid van de federatie.
Minister, u hebt recent aan Sport Vlaanderen en het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) de opdracht gegeven om voor álle federaties te onderzoeken hoe ernstig ze elke vorm van grensoverschrijdend gedrag aanpakken, wat goed is, maar ook welke tuchtprocedures er bestaan en natuurlijk ook of die goed werken. Dat laatste is de vraag naar de actuele realiteit.
Ik heb daar de volgende vragen over. Klopt het dat er, omdat er geen bindende thema’s of richtsnoeren werden opgelegd, geen enkele rapporteringsplicht is ten overstaan van Sport Vlaanderen wat ethisch sporten betreft? Moet ook wat gezond sporten betreft enkel de informatie over de arts worden gegeven aan Sport Vlaanderen, zoals ik eerder zei? Dan hebben we twee mogelijkheden. Indien ja, op welke manier wordt dan gecontroleerd of de sportfederatie voldoet aan die erkenningsvoorwaarde omtrent gezond en ethisch sporten? Indien neen, welke informatie moest dan wél worden gegeven over het gezond en ethisch sporten om die erkenning te verkrijgen? Dat lijkt me fundamenteel. De checklist opgesteld door Sport Vlaanderen en de VSF geeft immers de indruk dat het GES-decreet dode letter lijkt te worden, althans als het gaat over de erkenningsvoorwaarden voor de sportfederaties. Dat is het gevoel dat er is.
Waarom moet u nu die opdracht geven aan Sport Vlaanderen en ICES om dit te controleren, aangezien er nog maar net erkenningen werden uitgereikt? Kunt u daarover wat meer uitleg geven? Wanneer wordt het eindrapport daarvan verwacht, en zult u die oplossingen dan integraal met deze commissie delen?
In het verleden maakte u wél gebruik van richtsnoeren. De sportfederaties moesten zich toen toeleggen op minstens één thema en twee richtsnoeren. Zo wordt het gesteld. Er was wel een thema ‘fysieke en psychische integriteit’. Dat was te lezen, dat was duidelijk. Daarbij wordt seksuele integriteit echter niet vermeld. Kunt u die keuze toelichten, aangezien het decreet, zoals ik eerder aanhaalde, specifiek de fysieke, psychische én seksuele integriteit behelst? Er wordt op dit moment niet gebruikgemaakt van de richtsnoeren. Ik heb daarnaar verwezen naar aanleiding van de actuele vraag. Waarom? Kunt u dat toelichten?
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dit is eigenlijk een vervolg op de vragen die we samen hebben gesteld in de plenaire vergadering van 31 mei. Minister, u kondigde toen aan dat u de opdracht had gegeven aan Sport Vlaanderen en ICES om bij alle federaties in kaart te brengen wat ze nu zouden doen inzake ethisch sporten, precies in uitvoering van het GES-decreet waarnaar de collega ook al verwees.
Minister, ik heb hierover enkele vragen, die aanvullend zijn op die van collega Bajart. Is het gevraagde overzicht reeds beschikbaar? Wat zijn de belangrijkste vaststellingen over de uitvoering door die sportfederaties van het GES-decreet, onder andere met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag? Welke beleidsacties zult u nemen? Bent u van oordeel dat het GES-decreet moet worden aangescherpt en/of dat er een meer dwingende regelgeving moet komen, bijvoorbeeld via het Sportfederatiedecreet? Ik denk dat de vragen die collega Bajart en ik nu hebben gesteld, u meteen de kans geven om een heel brede schets te geven van de maatregelen die u hebt genomen of nog wilt nemen, en op die manier is er eigenlijk een mooie aanzet gegeven voor de werkzaamheden van deze commissie, die speciaal is opgericht om werk te maken van de strijd tegen grensoverschrijdend gedrag in de sport.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Poschet, ik vind het ook mooi dat ik de kans krijg om op die manier toch een beetje de filosofie te geven wat we eigenlijk wilden bereiken met het GES-decreet. Dat decreet is in 2013 unaniem goedgekeurd in het parlement, zij het dat we toen in een andere coalitie zaten. Ik wil de vier centrale uitgangspunten even toelichten, omdat dat me toch fundamenteel lijkt en ik vandaag geen reden zie om daar opnieuw van af te wijken.
Het eerste was dat we de autonomie van de sportgemeenschap wilden respecteren en stimuleren, maar ze ook voor een stuk wilden responsabiliseren. Daartoe was al een aanzet gegeven in het voorgaande decreet inzake medisch en ethisch verantwoord sporten, dat ik vanaf nu het ‘oud’ decreet zal noemen, maar dat hebben we overgenomen. We leggen dus de verantwoordelijkheid bij de sportgemeenschap, we responsabiliseren, stimuleren en geven autonomie.
Ten tweede zouden we vanuit Sport Vlaanderen maximaal ondersteuning bieden en faciliteren als overheid. We zouden dus niet opereren via ‘command and control’, zoals dat in het verleden misschien soms het geval was, waarbij wij bevelen en controleren. Neen, we gaan helpen. We gaan, met Sport Vlaanderen, met de kennis die we hebben, samen met die sportfederaties zorgen voor vooruitgang.
Ten derde is er het bewaken van stroomlijning en kwaliteit, en ten vierde het nemen van een aantal sturende maatregelen om problemen te corrigeren. De laatste fase was dus eigenlijk een corrigerende.
Met het GES-decreet is er inderdaad geen verplichting meer om administratieve rapportage te doen. Mijnheer Bajart, u hebt daar sterk de nadruk op gelegd. Ik ga daar dadelijk nog wat verder op in, en ik maak een onderscheid tussen gezond sporten en ethisch sporten. Voor ik daar echter concreet op inga, wil ik nog meegeven dat we samen met de VSF bij het GES-decreet een checklist hebben opgemaakt. Die checklist was een hulpmiddel om na te gaan of de nodige elementen voor een onderbouwd beleid qua gezond en ethisch sporten aanwezig zijn bij organisaties.
Ik wil met gezond sporten beginnen. U hebt daar uitdrukkelijk naar gevraagd. Wat gezond sporten betreft, voorziet het GES-decreet in een rapportage op verzoek van de administratie. U hebt dat letterlijk gezegd in uw vraagstelling, en dat klopt.
Met die rapportage kan een sportfederatie dan aantonen dat ze een beleid voert inzake gezond sporten. Dat is in lijn met die responsabiliserende en stimulerende aanpak die heel het parlement ook wou met het nieuwe GES-decreet, met een nadruk op het ondersteunen van gezond sporten veeleer dan op het administratief maken van rapportjes. Dat lijkt me eigenlijk de filosofie te zijn geweest. Het is niet een aanvinken op een lijst. Beleid voeren is daarmee bezig zijn, daar iets aan doen, daarvan doordrongen zijn. We helpen hen met Sport Vlaanderen om daar echt mee bezig te zijn.
De checklist bestond uit vijf stappen. Over drie van de vijf voorziene stappen inzake gezond sporten werden de federaties de afgelopen twee jaar bevraagd. Concreet betrof het de betrokkenheid van een arts. Dat was stap 1. Stap 2 was de analyse van de sportspecifieke risico’s. Dat is niet te onderschatten: nooit tevoren zijn de sportspecifieke risico’s in kaart gebracht. Dat is eigenlijk vrij nieuw. Bijvoorbeeld volleyballen heeft andere sportspecifieke gezondheidsrisico’s dan voetballen of gaan wandelen, om concreet het verschil aan te geven. Stap 3 was de sportmedische geschiktheid. Stap 4 en 5 waren dan de leeftijdsgrenzen en het informeren van de leden, maar over de eerste drie stappen is er een bevraging geweest. De resultaten van die bevraging inzake gezond sporten vormen ook de basis voor de ondersteuning vanuit de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde (VVS) inzake het geven van informatie aan de federaties. Zo hebben we de sportfederaties stapsgewijs begeleid naar een kwalitatief beleid inzake gezond sporten. Dat lijkt me een heel belangrijke stap. Het is eigenlijk raar om te zeggen, maar anno 2012 of 2014 bestond dat niet. Dat is dus een grote stap vooruit die we ter zake hebben gezet.
Inzake ethisch sporten is er ook geen rapportageverplichting, noch een andere concrete verplichting. De richtsnoeren in het verleden, die u als element aangaf, waren echter eigenlijk ook geen harde verplichting. Het ging om de vraag om bottom-up met ethiek bezig te zijn, om daar aandacht voor te hebben, vanuit een ondersteunende rol en met inbreng van de expertise van ICES. Ik kom daar zo dadelijk nog op terug.
Ondertussen zijn er een aantal beleidsplannen. We hebben de beleidsplannen van alle in 2017 erkende en gesubsidieerde sportfederaties bekeken, om na te gaan welke initiatieven en maatregelen de sportfederaties nemen in het kader van gezond en ethisch sporten. Voor de gesubsidieerde sportfederaties wordt er bovendien een samenwerkingsovereenkomst afgesloten, en daarbij wordt in een specifieke passage voorzien met betrekking tot gezond en ethisch sporten. Dat is toch wel belangrijk. In die samenwerkingsovereenkomst leggen we vast wat de afspraken, de engagementen en de vooropgestelde doelen zijn inzake gezond en ethisch sporten. Eigenlijk gaat dat dus verder dan een administratieve verplichting. We maken afspraken: wat verwachten we van die gesubsidieerde sportfederatie inzake gezond en ethisch sporten? Dat verschilt van federatie tot federatie. Dat is maatwerk. Ik vind dat wel belangrijk.
Ter opvolging van die inspanningen inzake gezond en ethisch sporten komt dat thema natuurlijk dan ook telkens aan bod in de bilaterale gesprekken met de sportfederaties. We hebben immers iets opgesteld, we hebben doelstellingen bepaald, die verder gaan dan wat in het verleden bestond. In het verleden ging het over rapporteren. Nu zijn er engagementen, afspraken en vooropgestelde doelen. Telkens als we een gesprek voeren, vragen we hoe ver men daarmee staat en hoe dat voortgaat.
De huidige opdracht voor de aparte bevraging inzake seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarnaar u allebei hebt gevraagd, is belangrijk om een meer gedetailleerd beeld te krijgen van welke maatregelen de federaties specifiek in functie van dat thema voorstellen en toepassen. Dus, dat thema kwam niet automatisch overal aan bod. We hebben nu uitdrukkelijk in kaart gebracht waar dat al dan niet aan bod komt.
Vooral willen we toetsen waar er nog vragen, noden en hiaten zijn. Soms wil een federatie daar immers best wel aan werken, maar weet ze niet goed hoe ze dat moet aanpakken. We willen daarin ondersteuning aanbieden vanuit Sport Vlaanderen. Dat was ook de filosofie van het GES-decreet.
Aangezien die samenwerkingsovereenkomsten nog niet definitief zijn afgerond, kunnen we de elementen die zijn voortgekomen uit die specifieke bevraging, meenemen in de af te sluiten samenwerkingsovereenkomsten. Dus, we kunnen ook wat dat betreft opnieuw engagementen, afspraken, doelstellingen gaan vooropstellen.
Het doel van die samenwerkingsovereenkomsten wil ik toch nog wel even duidelijk in beeld brengen. Dat is niet om straffend te kunnen optreden. In eerste instantie is het de bedoeling van die overeenkomsten om de federaties te kunnen coachen en begeleiden, op basis van die vooraf vastgestelde doelstellingen. In tweede instantie willen we met die samenwerkingsovereenkomsten en het in het decreet voorziene correctiemechanisme een stok achter de deur hebben. Als je afspraken maakt en die worden uiteindelijk niet ingevuld, als je doelstellingen vooropstelt en die worden uiteindelijk niet gehaald, dan is er een stok achter de deur. Het verhaal is echter positief: we gaan samen iets doen met betrekking tot een aantal thema’s.
Mijnheer Bajart, wat de verwerking van die aparte bevraging betreft, moet ik u spijtig genoeg zeggen dat die nog bezig is. We hebben die bevraging opgebouwd op basis van het achtstappenplan ‘Op weg naar een volwaardig ethisch sportklimaat’ van ICES, met de focus op dat seksueel en grensoverschrijdend gedrag. Uiteraard zal ik de commissie met veel plezier bij een volgende gelegenheid informeren over de concrete resultaten. Ik denk dat u ook wel begrijpt dat ik vandaag geen uitspraken ga doen over de conclusies. De bevraging is immers nog volop bezig. Ik herhaal alleen die filosofie van het GES-decreet, met name dat we samen met Sport Vlaanderen, samen met ICES, samen met de VSF willen werken aan een versterking van de acties van de diverse federaties. Mijnheer Poschet, u vroeg me of ik denk dat het GES-decreet moet worden gewijzigd. Het is aan jullie om dat uiteindelijk te bepalen, maar mijn gevoel is dat een wijziging van het GES-decreet vandaag niet nodig is. We zijn daar goed aan aan het werken, op een positieve manier, niet met administratieve rompslomp, maar aan de essentie van de zaak, en dat is dat men bewust omgaat met dergelijke zaken.
Mijnheer Bajart, dan is er uw derde vraag. Het klopt dat we bij de start in 2009 van het beleid inzake ethisch verantwoord sporten een thema ‘fysieke en psychische integriteit van het individu’ hadden, naast vijf andere thema’s. Het spreekt voor zich dat dat thema de seksuele integriteit wel behelsde. Dat was duidelijk de bedoeling. De thema’s en richtsnoeren inzake ethisch verantwoord sporten voor de periode 2013-2016 werden uitgevaardigd via het besluit van 21 december 2012. Het oude decreet betreffende medisch en ethisch verantwoord sporten was toen nog van toepassing. Ik verwijs naar het werk dat in de periode 2012-2014 werd verricht binnen een overheidsopdracht inzake ethisch verantwoord sporten en het project ‘Sport met grenzen’. Dat bewijst nog eens dat we al heel lang bezig waren met dat thema, lang voor de eerste getuigenissen aan bod kwamen. Ik vind dat toch wel essentieel. Ik denk persoonlijk dat heel het kader waarmee we in 2012-2014 en ervoor zijn gestart, met het decreet, met de richtlijnen, mee mensen de moed heeft gegeven om getuigenis af te leggen. We waren daar dus al echt mee bezig. Als gevolg van dat verrichtte werk hebben we in de nieuwe definitie van ethisch sporten in het GES-decreet van 2013 het begrip ‘seksuele integriteit’ expliciet opgenomen. Dat is een duidelijk gevolg geweest van het werk dat we al hadden gedaan.
Mijnheer Bajart, wat uw vierde vraag betreft: ik wil een goede balans bereiken tussen stimulerende maatregelen en een sturende en controlerende benadering. Met een harde verplichting is er daarom nog geen beleid of praktijk in de sportfederaties, laat staan in de sportclubs. In het verleden werd de beleidskeuze gemaakt om via gestuurde zelfregulering, via een open coördinatiemethode sportfederaties te stimuleren om meer aandacht te geven aan die thema’s. De filosofie van het oude, maar ook van het nieuwe decreet is dat dergelijke ethische normen niet van bovenaf worden opgelegd. Dat denk ik ook. Vanaf het moment dat men iets oplegt, dan wordt dat administratie, dan wordt dat een papierboel, maar men doet dat niet als dat niet tussen de oren zit. Voor mij is het heel belangrijk dat we veeleer zijn gegaan voor een bottom-up laten groeien in de filosofie van zowel het oude als het nieuwe decreet.
Het uitvaardigen van richtsnoeren in de periodes 2011-2012 en 2013-2016 heeft zonder twijfel een aantal zaken in beweging gezet. De afdwingbaarheid en de opvolging bleken problematisch, en de rapportage zorgde vooral voor een overbelichting van de vormelijke en procedurele aspecten. Het ging meer over een procedure. Het ging veeleer over het aanvinken van alles wat moest worden gedaan. Het was veeleer een administratieve last dan een doorleefd gevoel dat men daaraan wou werken. De praktijk op het terrein had weinig aan een vooral papieren plan- en rapportagestroom tussen sportfederaties en administratie. Dat is toch iets wat ik als minister van Sport de jongste acht jaar sterk heb ervaren, ook in de commissie: er is niemand die gaat voor administratieve rompslomp. We willen iets bereiken op het terrein, maar dan werkelijk op het terrein, geen papieroverlast.
Daarom hebben we op basis van het GES-decreet vanaf 2015 vooral gewerkt aan een strategisch lerend netwerk, en we hebben daar alle koepelorganisaties uit de sector bij betrokken. Ik wil ze toch wel even opsommen: uiteraard is er Sport Vlaanderen, maar er is ook de Vlaamse Trainersschool (VTS), de VSF, het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS), Sportwerk Vlaanderen en uiteraard ook ICES. We hebben dat gedaan vanuit een benadering die veel ruimer gaat dan enkel de sportfederaties. Iedereen die daar op het terrein op een of andere manier bij kon worden betrokken, is daar dus eigenlijk bij betrokken. Daarnaast werd expliciet ingezet op de ondersteuning en begeleiding van de sportsector door ICES. Ook dat is eigenlijk wel nieuw. De rol van ICES is daar zeer duidelijk in meegenomen. Ik heb toch ook gezien dat in het najaar van 2016 de federaties zeer sterk zijn begeleid door ICES om een nieuw beleidsplan op te stellen, op basis van een concreet stappenplan. Wie dat eens wil consulteren, moet gaan naar www.ethischsporten.be. U zult daar zien op welke manier de federaties dat concrete stappenplan konden toepassen.
Daarnaast is er ook een thematische benadering, waarbij ICES preventief of reactief optreedt en ondersteunt naargelang het thema dat zich aandient. Nu heb je dat natuurlijk inzake grensoverschrijdend gedrag, maar men heeft ook al twee jaar gewerkt met betrekking tot pesten, wat me ook een ethisch thema van belang lijkt. Ik weet dat ICES in het najaar start met betrekking tot het thema ‘sportouders’. Dat is ook een thema dat toch wel zijn belang heeft.
Dat sterke samenwerkingsverband tussen Sport Vlaanderen, de VSF, de federaties, ICES en de VVS moet die sportfederaties verder kunnen stimuleren, begeleiden en ondersteunen met het oog op kwalitatief gezond en ethisch sporten. Het is immers een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat zullen jullie allemaal onderschrijven. De sportfederaties moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid zeker zelf ook opnemen. Zij moeten het zonder twijfel mee op het terrein gaan doen.
Mijnheer Poschet, ik dank u dus voor de vraag, want met dit overzicht vandaag kunt u zien dat dit geen thema is dat we nu rap rap moeten aanpakken omdat er getuigenissen zijn gekomen. Ik ben heel blij dat er getuigenissen zijn gekomen, maar het is een thema waarmee ik sinds 2009, op het moment dat ik minister ben geworden, bezig ben geweest, met diverse stappen en in 2014 met een nieuw decreet, een decreet waar heel het parlement op dat moment achter kon staan. Ik vraag echt dat we dat samen sterk blijven ondersteunen.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, ik wil u danken voor uw antwoord. Het was ook het opzet van de vragen, om in het algemeen en voor iedereen hier duidelijk het kader te kunnen schetsen waarbinnen wij hier zullen moeten samenwerken om een en ander te kunnen bewerkstelligen. Ik versta dat u vandaag niet kunt antwoorden over de samenwerkingsovereenkomsten, omdat dat nog gaande is. Ik deel ook absoluut uw mening over de verantwoordelijkheden, maar ik deel ook uw mening over de afdwingbaarheid en de opvolging. Dat lijkt me nu net de richting die we moeten uitgaan. De vragen die ik heb gesteld en zal stellen, zijn er altijd op gericht om de zaken beter te verstaan, en niets meer.
Ik wil in deze tweede ronde ook even verwijzen naar een artikel van 25 juni, waarin u liet optekenen dat u 20 procent van de subsidies aan goed bestuur koppelt, met inbegrip van een aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat is interessant om te weten. Ik citeer u: “Wie niet over een meldpunt of een tuchtprocedure beschikt, kan een deel van zijn subsidies verliezen”. Dat is een duidelijk signaal. Ik denk dat dat ook sterk moet worden genuanceerd. Immers, voor het eerst wordt goed bestuur zo belangrijk, maar de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag is in het huidige besluit maar een van vele indicatoren. Dat is een realiteit. Concreet is het een onderdeel van een van de veertien zachte indicatoren, die in totaal maar voor 5 procent van de subsidies tellen. Het is ook geen indicator op zich, maar onderdeel van één indicator. Dat is een vaststelling. Met alle respect en in alle openheid, op die manier zeggen dat het hebben van een meldpunt of een tuchtprocedure vandaag verplicht is, lijkt me dus een beetje overmoedig. Dat lijkt me een overschatting. Als die verplichting wel uw intentie is – en ik ben ervan overtuigd dat dat de intentie is – dan kijken we voluit in dezelfde richting. Ik ben het met u eens, maar dan zal dat ook echt moeten worden opgenomen in de regelgeving.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandige uitleg. Wat de collega net zei, klopt: een goed werkend meldpunt en klachtenprocedure tellen maar voor een zeer beperkt aandeel mee voor de subsidiëring. Ik denk dat we hier de hand collectief in eigen boezem moeten steken. Wij hebben dat allemaal samen zo beslist. We hebben dat gedaan in een periode voor de grote schandalen losbarstten in Groot-Brittannië en Nederland. Mijn partij is ervan overtuigd dat dit een vormvereiste moet zijn. Zoals moet worden voldaan aan een aantal kwantitatieve en kwalitatieve vereisten om subsidies te kunnen krijgen, zo zou het hebben van een meldpunt, van een goed draaiende klachtenprocedure ook een vereiste moeten zijn om in aanmerking te kunnen komen voor subsidies, in plaats van mee te tellen voor enkele luttele procenten van het mogelijke subsidiebedrag. Dat lijkt me dus een punt waar we zeker op kunnen werken, maar dat is uiteraard werk dat we samen moeten aanpakken, zowel vanuit het parlement als vanuit de regering.
Ik heb een bijkomende vraag. Zoals ik daarjuist al zei, zijn wij niet het enige land met deze problematiek. Wat hebt u tot nu toe al kunnen leren uit de aanpak van het gelijkaardige fenomeen in Groot-Brittannië en in Nederland? Elk is op zijn eigen manier aan de slag gegaan. In Groot-Brittannië zijn er op enkele maanden tijd enkel in het voetbal al 550 slachtoffers bekend geworden. In Nederland is men ook met een commissie aan de slag gegaan, met 3 experts. Daar is veel over terug te vinden in de media, ook op internet. Wat hebt u daaruit al opgepikt?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden, en ook dank aan de collega’s om de vraag te stellen. Minister, ik ben het volledig met u eens dat we voor dit probleem commissiebreed, over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen, een oplossing moeten zoeken. Ik zei het ook toen ik samen met andere collega’s de actuele vraag stelde toen die getuigenissen aan de oppervlakte kwamen, toen we hier enkele maanden geleden die hoorzitting organiseerden, en toen we in het verleden al vragen stelden. Dit gaat niet over wie van ons juist of fout zit. Dit gaat over onze verantwoordelijkheid ten aanzien van slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag terwijl ze sport willen beoefenen. Wij hebben daar allemaal de verantwoordelijkheid om oplossingen te vinden. Daar ben ik het compleet met u eens.
Minister, grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van sporters is een aantasting van de fysieke integriteit en is een kwestie van veiligheid. We zijn het er allemaal over eens dat elk van onze kinderen of vrienden of al wie zich inschrijft bij een sportclub weet wat hij moet doen als er bijvoorbeeld brand zou uitbreken. Iedereen weet wat hij moet doen en wat er moet gebeuren in geval van brand. Ik wil niet meer en niet minder dan dat iedereen – coach, ouders, spelers, speelsters – weet wat hij of zij moet doen bij grensoverschrijdend gedrag, dat evenzeer een gevaar vormt voor de fysieke en mentale veiligheid. Dat is minder evident. Maar dat, en niets minder dan dat, moet de ambitie zijn van ons allemaal.
Minister, ik ben het ook met u eens dat u niet enkel op papier ambitieus wilt zijn terwijl we daar in de praktijk helemaal achterop hinken. Ik stel voor dat we bij de discussie over de afdwingbaarheid van de subsidies en het GES-decreet mensen en experten horen die ons hun adviezen geven hoe zij het decreet zien. Wij zullen op het juiste moment dat gesprek voeren, ook over de voorbeelden in het buitenland, mijnheer Poschet. Het zou voor ons heel interessant zijn om die mensen uit het buitenland te horen en te zien hoe zij met de dingen die daar zijn gebeurd aan de slag zijn gegaan. We hebben een grote verantwoordelijkheid. Er ligt heel veel werk op de plank. We mogen vooral niet de fout maken om te denken dat dit een kwestie is van elkaar politiek te bekampen. We moeten samen oplossingen zoeken.
Minister, u zegt dat de specifieke bevragingen over seksuele veiligheid gaande zijn. U wilt terugkoppelen als er resultaten zijn. Hebt u er een idee van wanneer die resultaten er zullen zijn, wanneer we concreet antwoorden mogen verwachten en wanneer we erover in discussie kunnen gaan?
De heer Wouters heeft het woord.
Collega’s, dank voor jullie vraag, en minister, voor uw uitgebreide antwoord.
Het decreet Gezond en ethisch sporten gaat uit van een positieve en sensibiliserende aanpak en niet van allerlei verplichtingen. Het werd in de vorige legislatuur unaniem, door alle fracties, aangenomen. Het was de bedoeling om als overheid stimulerend en ondersteunend te zijn in plaats van betuttelend en formaliserend. Die aanpak kon op een brede steun rekenen, ook vanuit de sportsector zelf en vanuit het Vlaams Parlement. Mijn fractie blijft zeker achter de uitgangspunten van dit decreet staan.
Het klopt dat er op zich geen verplichtingen in het decreet zijn opgenomen om op frequente basis te rapporteren over de uitgevoerde maatregelen en het uitgestippelde beleid. Maar, collega’s, de federatie moet wel de informatie in een bepaalde vorm ter beschikking hebben zodat erover kan worden gerapporteerd als de overheid daar om vraagt. Daarnaast past dit in de filosofie van dit decreet. In de vorige regelgeving was het heel gedetailleerd opgenomen waarover er moest worden gerapporteerd. In de opencoördinatiemethode wordt minder de nadruk gelegd op rapporteringsverplichtingen en de formele opvolging daarvan, maar wel op lerende netwerken.
Collega’s, misschien is het nu niet het moment om grote uitspraken te doen over aanpassingen van de regelgeving. We moeten eerst onze werkzaamheden hier ernstig opnemen. Dan moeten we alles evalueren en bekijken. We mogen niet aan steekvlampolitiek doen of haastwerk afleveren. Wij hebben een bepaalde tijdsspanne gekregen. We moeten die tijd nuttig gebruiken, maar zeker ook gebruiken. Het is belangrijk, zoals de heer Annouri ook al aanhaalde, dat we de sportfederaties meekrijgen in deze cultuuromslag. Ik denk niet dat het goed is om top-down te werken.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik begrijp de reacties. Mijnheer Wouters, ‘Bezint eer ge begint’ is een spreekwoord. We moeten ons goed bezinnen. We zijn al lang bezig met het onderwerp. Laat ons nu niet op basis van een voorval aan steekvlampolitiek doen.
Ik geef deze bedenking mee. Stelt u zich een federatie voor met duizenden clubs. In één club is er één coach met grensoverschrijdend gedrag, geldt in dat geval de vraag om een vormvereiste die ik daarnet heb gehoord? Gaan we dan alle clubs en die hele federatie hun subsidies afnemen omdat er in één club één coach iets misdaan heeft? Mijnheer Poschet, u hebt dat niet gezegd, ik geef dit mee als bedenking. Hoe pak je dat aan? Het is niet zo eenvoudig.
We hebben het hier niet over clubs: het Federatiedecreet gaat over federaties en hun werking. Als die werking sterk inspeelt op het ondersteunen van de clubs om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, garandeert dat dan dat het in de praktijk overal gebeurt? Neen. Kunnen we dat 100 procent voorkomen? Neen. Ik geef geen kritiek, dit is een overweging. Hoe ga je daarmee om? Is een sterk optreden vanuit de federatie tegen die coach genoeg, of is dat een vormvereiste om geen enkele subsidie meer te geven? Daar moeten we toch eens over nadenken. Ik ben bereid om daar mee over van gedachten te wisselen.
Als u naar de ervaring van mijn collega’s vraagt: samen met Engeland nemen wij op dit moment in Europa als enigen corporate governance mee op als een criterium voor subsidiëring. In Engeland is het een vormvereiste ten aanzien van de federatie, maar wel op een ander niveau. De subsidies worden niet afgenomen als er iets fouts gebeurt. Je moet corporate governance-regels toepassen om subsidie te kunnen krijgen. Dat is iets anders. Dat garandeert nog altijd niet dat in de praktijk alles goed verloopt. In Nederland heeft men een streng beleid, maar kampt men nog altijd met problemen.
Veel meer andere voorbeelden hebben we vandaag niet. Ik moet wel zeggen dat ik blij ben dat wij in Vlaanderen niet nu moeten beginnen met een beleid. We zijn daar al lang mee bezig. Daaruit blijkt dat dat nooit sluitend is.
Mijnheer Annouri, u zegt dat we het moeten weten als iemand wordt geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag. Dat is waar we 100 procent op hebben ingezet. Bekijk het vlaggensysteem en de begeleiding van clubs en federaties: het kan! En het loopt. Normaal moeten we voor die overeenkomsten met federaties de werking bekijken. We moeten nog een extra stimulans geven. Ik zeg niet dat we er zijn. Ik heb echt die pretentie niet. Maar we zijn op de goede weg, we zitten op het juiste spoor. We moeten dat verder uitrollen, we moeten daar verder op werken.
Mijnheer Wouters, het is jullie bedoeling veel mensen uit te nodigen en goed te luisteren. Ik ben heel erg bereid om er samen met jullie over na te denken waar er nog verbeteringen mogelijk zijn, zonder te vervallen in regulitis, administratie, rompslomp. Niemand van ons wil dat. Maar als we nog een stap kunnen zetten om jongeren grotere zekerheid te bieden dat ze kunnen sporten met plezier en goesting, vindt u in mij zeker een bondgenoot.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden. Nogmaals, ik zeg niet dat er niets is gebeurd. Er zijn veel en ook goede zaken gebeurd. U zegt dat we op het juiste spoor zitten. Ik ben geneigd dat te geloven. Maar ik ben er ook toe geneigd om samen na te denken of we niet verder moeten gaan. U zegt dat het beleid nooit sluitend is. Daarin volg ik u ook. Dat is een realiteit. Maar ik verwijs naar die indicatoren en naar die 5 procent. We zouden in de regelgeving een stok achter de deur moeten hebben. Met die 5 procent is dat vandaag een meitakske. Daar kan je niet veel mee doen.
Mijnheer Wouters, ik wil u van harte danken voor uw tussenkomst, maar hier is geen steekvlampolitiek. Iedereen wil samenwerken om vooruit te geraken. Ik vind het sympathiek dat u dat onderstreept.
De heer Poschet heeft het woord.
Niemand heeft hier aan steekvlampolitiek gedaan, minister, zelfs niet bij de meerderheid. Bottom-up werken en goed gedrag stimuleren, dat is absoluut zeer belangrijk. Mijn partij schuift dat altijd naar voren, in verschillende domeinen. Als er strafrechtelijke overtredingen gebeuren, dan moeten we ook wel eens de harde zijde gebruiken en moeten we die softere aanpak laten voor wat hij is. Er moet een en-enverhaal zijn. Daarover zijn we het eens. Ik kijk alvast uit naar de verdere activiteiten van de commissie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.