Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, kamertraining is een specifieke vorm van verblijf waarbij de jongere binnen de integrale jeugdhulp samen met andere jongeren in een gebouw woont, maar elk voornamelijk in zijn eigen kamer of studio verblijft. Er is 24 uur op 24 begeleiding aanwezig. Kamertraining kan een tussenstap zijn naar zelfstandig wonen wanneer die jongere volwassen wordt, maar er kan ook terug naar huis toe worden gewerkt.
Momenteel zijn er in Vlaanderen een duizendtal plaatsen beschikbaar. De jongeren krijgen daarvoor een toelage van de Vlaamse overheid. Na de aftrek van hun woonkosten blijft daar ongeveer 240 euro per maand van over, afhankelijk van de instelling waar ze verblijven. Dat is bijna vier keer minder dan het leefloon. Daarmee moeten andere kosten worden gedekt zoals eten, kledij, vervoer en ontspanning. In een aantal voorzieningen is het ook de bedoeling dat zij daarvan sparen en wordt, indien mogelijk, een deel afgehouden voor een spaarplan.
Minister, op welke basis werd de toelage van de Vlaamse overheid voor jongeren die een traject volgen in kamertraining, bepaald? Hoe groot kan het verschil zijn tussen de bedragen die jongeren ontvangen in verschillende voorzieningen? Er zijn voorzieningen die andere putatieve kosten in rekening brengen om te bepalen hoeveel zij uiteindelijk cash aan een jongere geven om een aantal kosten te dekken.
Welke evolutie heeft dit gemiddeld bedrag gekend gedurende de laatste vijf jaar? Welke kosten moeten van dit bedrag betaald worden?
Vindt u het realistisch voor jongeren om rond te komen met gemiddeld 240 euro per maand, na aftrek van een aantal vaste kosten zoals de woonkost?
Ziet u mogelijkheden om dit bedrag in de toekomst te verhogen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik moet ter zake een aantal zaken opmerken. Zo hebben we ook de berichten over de 240 euro gelezen. De administratie, meer bepaald het agentschap Jongerenwelzijn, kan uit deze berichten niet afleiden over welke organisatie het gaat, evenmin wat dit in zijn concreetheid betekent: hoe zit het met bijvoorbeeld school- en kledijkosten? In de berichtgeving werd bijvoorbeeld ook gesteld dat de kosten voor openbaar vervoer hier ook zouden moeten worden betaald enzovoort. We mogen in elk geval niet stellen dat dit een veralgemeende praktijk is. Meer zelfs, verschillende organisaties hebben te kennen gegeven dat dit absoluut niet met de realiteit van hun werking strookt.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand inzake subsidiëring maakt immers geen onderscheid tussen verblijf in een leefgroep en kamertraining. Kamertraining is dus louter een modaliteit binnen het residentieel verblijf, de financiering van alle kostencomponenten is dezelfde.
De regelgeving voorziet, niet zoals de bepalingen inzake zakgeld, in een vergoeding kamertraining. Dus voor de duidelijkheid is het genoemde bedrag geen vastomlijnd bedrag dat vastgelegd is in regelgeving. Het gaat over een bedrag dat in het raam van de overgang naar meer zelfstandigheid gehanteerd wordt als een soort trainingsbudget voor de minderjarige. De subsidiëring voor deze modules wordt gevormd door een forfaitaire enveloppe, bestaande uit een personeels-, werkings- en verblijfscomponent, en het leeftijdsgebonden zakgeld dat integraal naar de jongere gaat.
Wat bijvoorbeeld die kosten voor het openbaar vervoer betreft, kunnen we stellen dat een jongere in kamertraining – zoals ook andere jongeren binnen residentiële werkvormen binnen jongerenwelzijn – recht heeft op een gratis netabonnement.
De sector geeft niet op eenduidige manier invulling aan het aanbod kamertraining. Rekening houdende met het pedagogische project en de doelgroep van de organisaties, zijn er kamertrainingscentra die dichter bij de leefgroepwerking liggen, en andere waar de autonomie en zelfstandigheid groter zijn. Dit vertaalt zich ook in de wijze waarop de begeleiding, waaronder budgetbegeleiding en -beheer, vorm krijgt.
Ook binnen organisaties zijn er verschillen die gerechtvaardigd worden door de fase in een traject van een jongere en zijn maturiteit en zelfstandigheid.
Zoals al gesteld bestaat ‘dat bedrag’ an sich dus niet. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de organisatie om, in functie van haar pedagogisch handelen, haar doelgroep en de situatie van de jongere, een passend beleid inzake budgetbeheer en -begeleiding te voeren. Binnen het kwaliteitsconcept wordt van de organisaties verwacht dat ze hun processen en hun werking, ook inzake het budget voor jongeren op kamertraining, evalueren. Deze evaluatie gebeurt met participatie van de gebruikers. We zullen met de sector verkennen op welke wijze we budgetbegeleiding van jongeren op kamertraining als kernthema naar voren schuiven voor een volgende zelfevaluatie.
In uitvoering van het actieplan Jongvolwassenen neemt Jongerenwelzijn het initiatief om met het Samenwerkingsverband Trainingscentra Kamerbewoning in overleg te treden en zullen we via lokale en regionale focusgroepen goede praktijken capteren, die we dan als inspirerende voorbeelden in de sector kunnen uitzetten. Indien uit deze overlegfora en uit de hiervoor vermelde kwaliteitsopvolging blijkt dat een sterkere sturing wenselijk is, zullen we dit te gepasten tijde bekijken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij maar ook een beetje flabbergasted, zoals men dat in het Engels zegt.
Ik ben blij dat u zegt dat het geen realiteit is. Het enige vreemde is dat je op sociale media filmpjes daarover ziet, dat je papieren ziet waarop de jongeren hun leefkosten moeten invullen waarop duidelijk staat dat ze 240 euro per maand krijgen om een aantal heel specifieke kosten te dekken waaronder de vervoerskost. Er bereiken mij berichten dat voorzieningen het leefloon nemen dat niet geïndexeerd wordt. Ze trekken er de huur, elektriciteit, water, wifi en zelfs vuilzakken af. Ze trekken er ook nog eens een huurwaarborg af. Ik heb een kopie bij waaruit duidelijk blijkt dat er 110 euro huurwaarborg wordt gevraagd voor een studio die van hun bedrag wordt afgetrokken, met de instelling dat dit belangrijk is omdat, als deze jongeren later zelfstandig gaan wonen en ze geen ander inkomen hebben dan dit leefloon, zij dit uiteraard ook zullen moeten kunnen. Ik begrijp dus ergens wel de filosofie waarbinnen het gebeurt, maar ik heb gewoon een vraag. U zegt dat het geen uniforme praktijk is en dat het zeker niet het bedrag is dat wordt gemeld door een aantal voorzieningen. Daar ben ik dan blij mee, want ik hoop dan dat het meer is.
Ik vind dat voorzieningen – het zijn private voorzieningen – zoveel mogelijk flexibiliteit moeten hebben. Ik zou wel eens graag nagaan hoe groot de rek is tussen de bedragen die worden uitbetaald. Ik denk dat daar voor ons toch wel een opdracht ligt om daarnaar te kijken. Je kunt er natuurlijk niet omheen – en de twee situaties zijn niet vergelijkbaar – maar met de 240 euro die op zijn minst toch in een voorziening die ik ken, wordt gehanteerd, dan kom je op 7,7 euro per dag, terwijl je in pleegzorg een bedrag krijgt dat 2,5 keer hoger ligt. De situaties zijn niet één op één met elkaar vergelijkbaar, maar ik vind dat het ons wel moet interpelleren om na te gaan hoe groot de verschillen zijn en of het de beste of de meest juiste manier is om jongeren op weg te helpen naar zelfstandigheid. Ik heb daar vragen bij.
Ik hoop dat ik samen met u kan nagaan hoe groot de verschillen zijn en of we toch niet een aantal scheeftrekkingen moeten rechtzetten.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik wil collega Parys danken voor de vraag. Ik heb nog een aantal bijkomende vragen.
Ongeveer 580 euro gaat naar de woonkosten. Op jaarbasis is dat bijna 7000 euro. Hebt u een zicht waar dat geld naartoe gaat? Blijft dat bij de instelling? Wat gebeurt daar precies mee?
Collega Parys heeft het ook al aangehaald. We hebben weet van een voorziening die aan jongeren die op kamertraining zitten, een huurwaarborg vraagt. Het gaat om 110 euro. De vraag is natuurlijk of dit wettelijk is omdat de jongeren nog minderjarig zijn. Kan het wel dat er dan een huurwaarborg wordt gevraagd? Weet u of er nog voorzieningen zijn die zo'n huurwaarborg vragen?
Het vervangend leefloon dat de jongeren krijgen via de Vlaamse overheid wordt niet geïndexeerd, terwijl het voor het gewone leefloon wel gebeurt. Bent u bereid om dat bedrag toch te indexeren voor de jongeren?
Mijn fractie vindt het belangrijk dat sociale rechten zoveel mogelijk aan de jongeren zelf worden toegekend. We weten dat er vaak heel stroeve contacten zijn met de familie en dat de jongeren daardoor vaak sociale voordelen zoals een studiebeurs, zoals een verhoogde tegemoetkoming mislopen. Hun domicilie staat nog vaak bij hun familie waarmee er een stroef contact is waardoor ze geen recht hebben op die sociale rechten. We willen ook vragen om die sociale rechten zoveel mogelijk aan de jongeren zelf toe te kennen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, ik ga heel voorzichtig zijn, want ik vind uw vragen zo merkwaardig dat ik het gevoel heb dat ik iets niet begrijp in de financiering van de jeugdhulp en dat mij dan ontgaan zou zijn, wat natuurlijk mogelijk is.
In mijn perceptie gaat het hier gewoon over residentieel verblijf. De voorzieningen worden gefinancierd vanuit jongerenwelzijn voor het verblijf, voor de verschillende kostencomponenten. Er is in Vlaanderen geen reglementering voor kamertraining. Dat bestaat niet. Het is gewoon residentiële opvang waarin natuurlijk wordt voorbereid op zelfstandigheid en terugkeer naar de samenleving en waarbinnen instellingen modellen van kamertraining opzetten. Ik ga ervan uit dat sommige instellingen zelf appartementen hebben, andere hebben appartementen die ze moeten huren. Ik denk dat er een hele waaier van types is. In die voorzieningen worden dan afspraken gemaakt over de manier waarop ze jongeren op weg kunnen zetten om bewust om te gaan met middelen. Er worden systemen ontwikkeld om de jongeren keuzes te laten maken om om te gaan met budget enzovoort.
Ik heb geen weet van het feit dat er een speciaal statuut zou zijn waarbij de Vlaamse overheid voor heel Vlaanderen overheid een soort van ‘leefloonlight’ betaalt aan diegenen die eigenlijk niet gerechtigd zijn op leefloon. Het is gewoon een situatie waarbij men binnen de jeugdzorg zoekt naar modellen om jongeren in een traject naar kamertraining te brengen. Dat het in de ene instelling zo wordt geregeld, gegeven het feit dat zij waarschijnlijk appartementen hebben en dus de kosten niet aanrekenen, en dat het in een andere instelling anders is en dat sommige instellingen interne afspraken maken om jongeren te leren omgaan met een budget en hun huurwaarborg, kan ik mij best voorstellen. Ik heb niet het gevoel dat er een soort regelgeving bestaat waarin die jongeren rechten hebben om van ons een bepaalde uitkering te krijgen omdat ze in een residentiële vorm van hulpverlening verblijven, buiten het zakgeld. Dat bestaat niet. Het is gewoon niet de praktijk op dit moment.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik denk dat we naast elkaar praten. Het gaat hier niet over het feit dat er een Vlaamse regelgeving zou zijn die zegt dat een jongere dan recht heeft op 240 euro. Het gaat over de praktijk die die private voorzieningen installeren in hun dagelijkse werking. Het gaat over het feit dat een jongere die vaak al de pech heeft gehad dat zijn wieg op een bepaalde plek stond, nu eigenlijk ook nog eens de pech zou kunnen hebben om in een voorziening terecht te komen waar hij bij kamertraining een cashbudget krijgt dat een stuk kleiner is dan in een andere voorziening. Dan is de vraag gewoon of wij in dit parlement een zicht kunnen krijgen op de verschillende praktijken die worden gehanteerd door die private voorzieningen en hoe groot de rek is tussen die twee bedragen. Dat is wat ik graag zou weten, omdat ik graag de filosofie wil begrijpen en ook wil bekijken of we dat vandaag op een realistische manier doen. Dat was de insteek van mijn vraag, maar ik begrijp dat we dieper zullen moeten graven en dat het hier niet om Vlaamse regelgeving as such gaat, want dat is de financiering van de modules die de private voorzieningen dan effectueren, maar over de praktijk, die sterk kan verschillen van voorziening tot voorziening.
De vraag om uitleg is afgehandeld.