Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, de aanleiding voor deze vraag is het feit dat Unia, het Interfederaal Gelijkekansencentrum, op 8 juni in Brussel zijn jaarverslag heeft voorgesteld. Er zijn ook nog andere presentaties in andere steden. Zoals u weet, is Unia een openbare instelling die discriminatie bestrijdt en gelijke kansen bevordert. Unia krijgt opdrachten mee van dit parlement en andere parlementen, maar werkt op zich onafhankelijk. Het is een interfederale instelling, wat betekent dat ze zowel op federaal als op gewest- en gemeenschapsniveau actief is.
Ik ga ervan uit, voorzitter, dat we in de regeling van de werkzaamheden kunnen bekijken of Unia het jaarverslag kan komen voorstellen in deze commissie, net zoals vorig jaar.
Ik denk het interessanter is om de volledige bespreking van het jaarverslag in het bijzijn van Unia te doen, minister, maar ik wou met u wel al een aantal zaken bespreken. Ik geef een paar cijfers mee. Daar zit ook veel Vlaamse materie in. Rond onderwijs, werk en wonen zitten in dat jaarverslag heel belangrijke getallen. In 2016 is het aantal meldingen over vermoedelijke discriminatie, haatboodschappen en haatmisdrijven gestegen tot 5619. Dat is een stijging van 23 procent. Ik wil daar wel bij opmerken dat het niet is omdat er meer meldingen zijn, dat er ook meer feiten zijn. Het kan ook zijn dat het aan de bekendheid ligt, of dat de drempel verlaagt om contacten te leggen. Maar het is wel een gegeven dat het aantal stijgt. Unia werd vooral bevraagd rond werk. Er kwamen 1098 meldingen, wat een stijging van 55 procent is. Ook discriminatiecriteria raciaal, levensbeschouwelijke overtuiging en handicap zijn heel overtuigend aanwezig. Ook daar gaat het telkens om stijgingen.
Zoals ik al zei, is de oorzaak van een stijging niet automatisch dat er meer discriminatie is. Het kan ook liggen aan de naamsbekendheid van Unia. Het kan ook zijn dat de gebeurtenissen van 2016 een rol spelen, met de aanslagen in ons land. Wat het jaarverslag duidelijk toont, is dat Unia een veelzijdige en slagkrachtige organisatie is. De input en analyses die zij hebben, de klachten en feiten die zij verzamelen, kunnen en moeten dienen om uw beleid bij te sturen. Als zij veelvuldig meldingen krijgen van bepaalde vormen van discriminatie, wil dat zeggen dat er daar wellicht een structureel probleem is, en dan is het aan het beleid om de aanbevelingen die uit dat jaarverslag naar boven komen, au sérieux te nemen.
Om dat te doen – en nu komen we tot de essentie – moet er wederzijds vertrouwen en respect zijn tussen u en Unia. We hebben daar vorig jaar veel debatten over gehad. De vraag is vandaag of uw vertrouwen in het waardevolle werk van Unia hersteld is. Trekt u uit het jaarverslag bepaalde conclusies voor uw beleidsdomein? Gaat u aanpassingen doen naar aanleiding van de cijfers in het jaarverslag? Ik ga ervan uit dat elke minister rekening houdt met de feiten die binnenkomen, en eventueel ook bijsturingen doet als die relevant zijn.
Minister Homans heeft het woord.
Collega Van den Brandt, u vroeg of mijn vertrouwen in het waardevolle werk van Unia hersteld is. Ik denk dat het veeleer gaat over de efficiëntie en de effectiviteit van het optreden en de werking van Unia. U verwijst naar verschillende debatten die er hier geweest zijn. Dan gaat het vermoedelijk over de besprekingen van jaarverslagen en dergelijke meer. Er is in deze commissie ook al wel een debat geweest over Unia, met verschillende vragen. Dat klopt. Maar mij gaat het daar over. Het gaat ook over de objectieve en professionele behandelingen van alle meldingen en alle klachten van discriminatie die bij Unia terechtkomen.
Een onderzoek naar de werking is in dit verband zinvol en kan ook voor Unia belangrijke inzichten opleveren, over bijvoorbeeld de werkwijze en de effectiviteit van het behandelen of over de perceptie van de organisatie: hoe wordt de organisatie bekeken door mensen die al dan niet de stap willen zetten om daar een klacht te laten behandelen?
Ik kan u meegeven, mevrouw Van den Brandt, dat er in de tussentijd al heel wat gesprekken zijn geweest met Unia, niet alleen met mij persoonlijk, maar ook met mijn kabinet, bilateraal, met mevrouw Keytsman. Ook de heer Charlier is al bij mij op gesprek gekomen. Die gesprekken zijn veeleer constructief verlopen.
Welke conclusies trek ik uit dit jaarverslag? U citeert hier allerlei cijfers, en ik trek die absoluut niet in twijfel, maar het volledige jaarverslag moet wel nog bezorgd worden, ook aan ons. Er is dus enkel nog maar een uittreksel uit het jaarverslag, en nog geen volledig jaarverslag. Ik ga vandaag dus nog niet allerlei conclusies trekken. Dat lijkt mij een beetje voorbarig, als je niet het volledige jaarverslag hebt.
Maar ik wil ook wel een positieve noot brengen op deze donderdagochtend, collega Van den Brandt. Het is natuurlijk wel goed dat steeds meer mensen de weg naar Unia vinden. Dat wordt nu ook gezegd, en ik ga ervan uit dat dat ook onderbouwd wordt in dat jaarverslag. Ik trek dat niet in twijfel. Ik vind dat in elk geval een positieve zaak.
Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Dat zullen we dan bekijken op basis van het volledige jaarverslag en ook nog eens bilateraal met Unia doorspreken.
Want uit de gesprekken die ik heb gehad met Unia en die ook mijn kabinet met Unia heeft gehad, hebben we wel geleerd – want dat ik enige marge zag voor verbetering, dat is duidelijk – dat ook Unia hieraan wil meewerken. Dat lijkt mij een goede houding.
Kan ik concrete aanpassingen doen naar aanleiding van het jaarverslag? Daarvoor moet ik verwijzen naar mijn antwoord van daarnet. We hebben het volledige jaarverslag nog niet. Het is nog niet beschikbaar. Ik zal dus geen voorbarige conclusies trekken. Maar ik kan u wel meegeven, mevrouw Van den Brandt, dat verschillende beleidsdomeinen nu al hun verantwoordelijkheid opnemen in de strijd tegen discriminatie. Ik ben er absoluut van overtuigd dat alle volgehouden inspanningen – en met ‘alle’ bedoel ik van de verschillende collega’s – binnen de uitgezette beleidslijnen tot resultaten zullen leiden.
Ik verwijs ook nog naar de campagne ‘Zit u hier voor iets tussen?’ die ik heb opgezet binnen mijn bevoegdheid Gelijke Kansen. Daarmee heb ik ingezet en zet ik nog altijd in – want u weet dat die campagne nog loopt tot midden november – op bewustmaking rond vooroordelen en vooringenomenheid ten aanzien van verschillende doelgroepen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u alvast voor uw antwoord.
Ik heb het verslag nog even bij de hand genomen. U kunt wel zeggen dat er geen jaarverslag is, maar er is toch een uitvoerig cijferverslag van 53 pagina’s.
U zegt dat u het finale verslag wilt afwachten. Ik kan daar begrip voor opbrengen. Maar persoonlijk denk ik dat er al heel veel elementen zijn waarmee u aan de slag kunt gaan. Ik heb er echter geen probleem mee om de vraag te herhalen wanneer het verder staat. Ik herhaal mijn voorstel dat het een goede zaak zou zijn om Unia hier haar jaarverslag dan te laten voorstellen, zodat we al die informatie hebben en op basis daarvan van gedachten kunnen wisselen met de minister.
Minister, u zegt dat er constructieve gesprekken zijn. Dat doet mij plezier. Ik denk dat dat belangrijk is. Vertrouwen is iets dat moet worden opgebouwd. En als daar breuken in zijn, moeten die worden hersteld.
U zegt: ‘Het gaat mij om de efficiëntie en effectiviteit van het optreden van Unia, het objectief en professioneel behandelen. Ik zie daar geen problemen in. Ik heb geen meldingen van mensen die zeggen dat ze klacht indienen omdat ze niet worden gehoord.’ Er zijn wel veel mensen die de weg niet kennen. Soms is Unia niet bevoegd. Het is een kluwen in ons land wie waarvoor bevoegd is. Maar ik vind het belangrijk dat u als minister voldoende vertrouwen hebt in het feit dat de gegevens die zij verzamelen professioneel worden behandeld. Als zij daaruit conclusies trekken, moeten die relevant zijn en dienen om het beleid aan te passen.
U zegt dat een onderzoek zinvol zou zijn. U weet dat we vanuit het parlement een voorstel hebben ingediend om zo’n onderzoek te laten doen. Ik denk dat Unia daar zeker geen tegenstander van is, misschien zelfs vragende partij voor is. De meerderheid heeft daar niet mee ingestemd omdat ze een ander instrument wil. Dat is niet úw verantwoordelijkheid, het is een keuze van het parlement. Ik betreur dat, want het had ons inderdaad nu al een analyse van het Rekenhof kunnen gegeven over hoe het loopt, of alles in orde is enzovoort. Het Rekenhof is een heel goed instrument om zulke audits te doen. Maar ik neem er akte van dat de meerderheid van Open Vld, N-VA en CD&V daarin geen baten ziet en op de rem staat.
U hebt zelf gezegd dat u dat onderzoek zou doen. Ik heb in dat verband een expliciete vraag. Het is officieel de rol van het parlement om dat te doen, om Unia te beoordelen. Wellicht zult u zelf ook vaststellen dat het parlement daar wat op stokt. Bent u van plan om daar zelf nog initiatieven in te nemen? Of wacht u op een initiatief vanuit het parlement?
Ik wil ook nog eens herhalen dat Unia zelf ook een onderzoek liet doen. Want u zegt dat ook de perceptie van Unia aan bod moet komen. Ze hebben zelf een onderzoek laten doen, net om een soort nulpositie te hebben en daarop te kunnen voortbouwen.
Er zijn werkpunten. Unia is zich daarvan bewust. Ze willen daar ook aan werken. Het is dus een organisatie die bereid is te leren, die zelf analyses heeft gemaakt en bereid is om daarmee aan de slag te gaan. Ik hoop dat jullie dat inderdaad in samenwerking en constructief kunnen doen.
Ik zal mijn betoog hierbij houden. Ik zal het vervolgen zodra u wel het volledig jaarverslag hebt, hoewel ik denk dat er al een schat aan informatie beschikbaar is.
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, u weet dat ik in deze commissie – en niet alleen in deze commissie – al verschillende keren heb gezegd dat de regeling van de werkzaamheden door jullie moet gebeuren, na afloop van de vragen. Ik laat dat volledig aan jullie over.
Mevrouw Van den Brandt, u hebt het niet met zoveel woorden gezegd, maar ik wil toch duidelijk maken dat ik als minister bevoegd voor Gelijke Kansen ook gelijk welk onderzoek mag doen. Het is niet een voorrecht van het parlement om dat te doen. Als er wordt gezegd dat Unia – we zullen zien of dat al dan niet terecht is – een belangrijke rol speelt in het gelijkekansenbeleid, is het toch niet abnormaal dat de minister van Gelijke Kansen, die financiering geeft aan die instelling, een onderzoek doet? (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Ja, ik zal dat doen. Ik heb dat aangekondigd. Dat is volop in uitrol. Zo kan ik u meegeven dat de onderzoeksvragen momenteel worden doorgesproken met onder andere Unia, zodat het onderzoek wat mij betreft redelijk snel van start kan gaan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We lopen het risico om een debat te voeren dat we eerder hebben gehad. Ik heb u eerder gevraagd of er geen evaluatie moest gebeuren van Unia na zoveel jaren werk. U zei toen: ‘Het is aan het parlement om dat te doen.’ Er is een beetje op en af gepingpongd van wie dat nu moest doen.
U hebt het recht om de onderzoeken te doen die u wilt doen. En dan vind ik het fijn dat u dat in samenwerking met Unia doet, zodat er een meerwaarde is voor iedereen en het niet overkomt als ‘Dit is een controle. We zullen ze eens goed liggen hebben.’ Ik zeg niet dat dat de bedoeling is. Maar dat zou de perceptie kunnen zijn die over dat onderzoek bestaat. Het moet een constructief onderzoek zijn, waaruit iedereen kan leren.
Maar ik betreur nog steeds dat dit parlement niet wil instemmen met een audit vanuit het Rekenhof. Want het lijkt mij het perfecte orgaan om een onafhankelijke audit uit te voeren.
U zegt dat het in uitrol is. We zullen de resultaten afwachten. Ik hoop dat we als commissie op de hoogte worden gehouden van de evoluties daarin.
De vraag om uitleg is afgehandeld.