Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Engelbosch heeft het woord.
BioForum Vlaanderen lanceert een pleidooi voor een transitie naar een duurzame grondgebonden veehouderij. Dit voorstel staat in schril contrast met het bestaande model waarin we evolueren naar een steeds grootschaligere en intensievere veehouderij die zowel het milieu als het dierenwelzijn onder druk zet. Omdat we zoveel dieren hebben op een kleine oppervlakte, worden we ook nog eens geconfronteerd met een mestprobleem. En dan zwijg ik nog over de gigantische hoeveelheden soja die we moeten importeren. De veeboer zelf zit als het ware gevangen in dit model, waarbij groei noodzakelijk is om te overleven, en men steeds lijkt te moeten streven naar een maximale veebezetting.
BioForum is ook van mening dat het huidige beleid de veehouders die het anders willen aanpakken, te weinig ondersteunt. Volgens die organisatie is de oplossing ‘minder en beter’. Dieren maken wel degelijk deel uit van een evenwichtig landbouwmodel. Van nature eet een koe uiteraard gewoon gras en maakt de mest de akkers net vruchtbaar. Zo zouden koeien en schapen bijvoorbeeld kunnen worden ingezet op gronden die ongeschikt zijn voor akkerbouw. Als we de keuze voor een specifieke landbouwproductie dus laten afhangen van de kwaliteit van de grond, zouden we al een duurzamer landbouwmodel bereiken, omdat natuurlijke kringlopen op deze manier worden gesloten.
In de biosector wordt dit vertaald naar een maximaal aantal dieren dat per hectare mag worden gehouden dat overeenkomt met een mestuitstoot van 170 kilogram, zonder derogatiemogelijkheden. Dit heeft als logisch gevolg dat er meer grond nodig zal zijn in de biosector voor eenzelfde hoeveelheid van het eindproduct. Zo wordt de reële milieu-impact per hectare onder controle gehouden. Het is dan ook logisch dat het voorstel dat BioForum doet, zal moeten worden omkaderd door een meer bescheiden vleesconsumptie van de consument.
Vandaag bestaan er al algemene normen wat de oppervlakte betreft die vleesvee ter beschikking moet hebben. Het gaat hier in de gangbare landbouw om 1 vierkante meter per 100 kilogram. In de biolandbouw komt hier nog een uitloop bij van driekwart van de staloppervlakte. Per diersoort gelden er dan nog specifieke normen. Die houden echter te weinig rekening met de draagkracht van de grond.
In de laatste editie van Boer&Tuinder pleit de voorzitster van de Boerenbond, Sonja De Becker, voor een opwaardering van de biolandbouw en andere korteketenmodellen, naast de gangbare. Wat ik in haar artikel lees, is dat er vooral bruggen moeten worden geslagen tussen de verschillende landbouwmodellen. Dat is toch wel een vernieuwende visie. Daarmee zet ze volgens mij een belangrijke stap in het erkennen van de diversiteit van onze landbouwproductie.
Minister, op welke manier, los van het al dan niet biologisch landbouwen, wordt het houden van ‘minder maar beter’-dieren door uw beleid ondersteund via specifiek onderzoek? De zoogkoeienpremie is een markant voorbeeld van hoe het beleid enkele jaren terug gekozen heeft om de beperkte GLB-middelen (gemeenschappelijk landbouwbeleid) hiervoor enkel te verdelen onder landbouwers met voldoende zoogkoeien – minimaal 20 voor de premierechten. Het idee was dat wie zich specialiseerde en dus meer dieren heeft, meer recht heeft op en nood heeft aan de premie. Overweegt u dit minimum te verlagen in het kader van de roep naar nog meer duurzaamheid en grondgebondenheid in onze landbouwsector?
Minister, binnen het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) bestaat de mogelijkheid om steun aan te vragen voor kleine landbouwbedrijven en aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwondernemingen. Welk aandeel van het budget van het VLIF wordt hier gespendeerd, in vergelijking met de investeringssteun voor middelgrote tot grote veebedrijven? Is overheveling van een deel van de middelen naar die aanloopsteun voor kleine bedrijven een optie bij de opmaak van het Vlaamse luik van het volgende GLB?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega, vanuit Wetenschap en Innovatie is er een vierjarig IWT-project (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie) geweest dat de veebezettingsdichtheid heeft bestudeerd en ook het welzijn van vleeskippen en vleeskonijnen. Samengevat kan worden gesteld dat het niet eenvoudig is om de ruimtelijke behoeften van groepen dieren goed te kwantificeren. Er was meer onderzoek nodig.
Er werd ook een gezamenlijk onderzoeksvoorstel door UGent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) ingediend om het effect van bezettingsdichtheid op vleesvarkensbedrijven te onderzoeken, maar dat project werd niet geselecteerd door de wetenschap en is dus ook niet kunnen doorgaan.
Wat betreft de zoogkoeienpremie is het bijzonder verbazingwekkend dat de zaken ook na drie jaar nog steeds foutief worden voorgesteld. Tot en met 2014 organiseerde de Europese Unie een zoogkoeienpremie in het kader van het GLB. Die premie werd ingevoerd in de jaren 90 en heeft dus ongeveer twintig jaar bestaan.
De Europese Commissie stelde in 2011 voor om die premie te schrappen, maar wij waren daar resoluut tegen. Zowel Vlaanderen als Wallonië wilde deze steunmaatregel behouden. Maar daarvoor bleek er geen Europese meerderheid te zijn en Europa heeft dat dus geschrapt. Niet Vlaanderen dus, maar Europa heeft het geschrapt.
Ik roep diegenen die het tegendeel blijven beweren, dan ook op om te stoppen met die foute insinuaties. Als alternatief voor de weggevallen Europese zoogkoeienpremie kregen de lidstaten van de Europese wetgever wel een mogelijkheid om, onder strikte voorwaarden, gerichte steun te verlenen die wordt gekoppeld aan de productie van rundsvlees. Dat gebeurt bijvoorbeeld op basis van sociaal-economische redenen. De Europese Commissie aanvaardde dat we dat deden op basis van die sociaal-economische redenen om de productie van lokaal hoogkwalitatief rundsvlees in stand te houden. Denk bijvoorbeeld aan het Belgisch wit-blauw, dat wordt gekenmerkt door een zeer hoge bevleesdheid.
Op basis van een impactanalyse en na intens overleg besliste de vorige Vlaamse Regering dan ook om een aan de productie van rundsvlees gekoppelde steunmaatregel uit te werken. Want in vergelijking met andere deelsectoren in de landbouw heeft de vleesveehouderij een significant lager inkomen. Vleesveehouders hebben doorgaans ook geen alternatief dan hun specialisatie voort te zetten omdat bedrijfsreconversie niet kan door de instandhoudingsplicht van blijvende graslanden. Mijnheer Engelbosch, u weet dat uw partijgenoot daar een groot voorstander van is. Dus wie a zegt, moet ook b zeggen.
Akkerbouwers kunnen naar andere teelten omschakelen als de markt in die richting stuurt, maar vleesveehouders niet omdat hun graslandarealen in stand moeten worden gehouden en dus niet zomaar kunnen worden geploegd om er plantaardig voedsel te produceren.
Hoe gespecialiseerder het vleesveebedrijf, hoe meer het onderhevig is aan deze moeilijkheden. Om de schaarse middelen gericht in te zetten ten aanzien van de actieve en professionele vleesveehouders, werd een objectieve drempelwaarde ingesteld die aanvaard werd door de Europese Unie.
Bij de opmaak van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling voor de periode 2014-2020, waar de VLIF-steunmaatregelen in passen, werd op basis van een inschatting van de potentiële begunstigden het meerjarenbudget opgemaakt. Het budget voor de steunmaatregel ter ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven bedraagt in totaal 1,4 miljoen euro. Op basis van een extrapolatie van het huidige aantal aanvragen voor deze maatregel naar de volledige programmaperiode 2014-2020, kan worden geconcludeerd dat dit budget normaal gezien zal volstaan.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het jammer dat het onderzoek over die bezettingsgraad dan blijkbaar niet is geselecteerd. Ik denk dat we daar toch op moeten inzetten.
U begrijpt blijkbaar de achtergrond van mijn vraag niet. Als wij vandaag al het vee dat in de stallen zit, op de wei moeten zetten, dan hebben wij inderdaad een probleem. Ik vraag dan ook specifiek naar dat andere landbouwmodel. Moet Vlaanderen in de toekomst nog op die manier blijven produceren? Moeten wij niet meer inzetten op die korte keten van de kleine en familiale landbouw, in plaats van de grote megastallen waar de dieren binnen moeten blijven? Ik was onlangs nog in Engeland waar de varkens buiten lopen en waar er overal schuilhokjes staan. Ik begrijp dat het doorsneevarkensbedrijf met de aantallen die wij in Vlaanderen hebben, dat inderdaad niet kan doen, maar het is precies de vraag over de evolutie naar een ander landbouwmodel die ik hier stel. U hebt het in uw antwoord alleen over wat er fout is en over de zoogkoeienpremie. We hebben wel vanuit Vlaanderen effectief iets anders in het leven geroepen. Misschien is de inleiding bij mijn tweede vraag niet zoals die zou moeten zijn, maar aangezien Vlaanderen zelf specifiek iets anders in het leven heeft geroepen, kan die vraag wel degelijk. U doet daar een beetje lacherig over.
Mijn specifieke vraag betreft een ander landbouwmodel, maar uit uw antwoord begrijp ik dat u blijft doorgaan met het huidige verhaal dat hier al decennialang wordt verteld en waar de landbouwer nog niet beter van geworden is.
De heer De Croo heeft het woord.
Ik ben heel blij met de repliek van de heer Engelbosch, die de echte aard van zijn vraag verduidelijkt. In het begin was ik een beetje luisterend naar het meanderen van zijn exposé, maar in de repliek kwamen de kaarten klaar en duidelijk op tafel.
Mijnheer Engelbosch, binnen de beperkte oppervlakte van Vlaanderen met zijn kwalitatief bijzonder gevarieerde productie allerhande van landbouw, veehouderij, melkveehouderij enzovoort, is er iets dat u niet paait. U zegt dat we van dat systeem af moeten. U bent klaar en duidelijk tegen de intensieve veehouderij of rundveehouderij, en u probeert dat een beetje te verbloemen. Ik stel voor dat we proberen op een andere manier te handelen. Naast het kwantitatieve dat u meent te moeten aanklagen – en ik stel me de vraag wie dan uw grasland zal grazen – is er ook het kwalitatieve. Ik denk dan aan het blauw-wit Belgische ras, dat een ecologische impact heeft van slechts 30 procent van andere producties van gelijkaardig of gelijkwaardig vlees. Men kan daar dus positieve zaken op enten.
Er is ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de andere details van belangrijke impact op het milieu van een aantal producties van vee. Men weet ook zeer goed dat onze export naar bijvoorbeeld Rijsel en Rotterdam een minder grote ecologische voetafdruk heeft dan wanneer men in Frankrijk of Duitsland van het noorden naar het zuiden gaat.
Minister, u hebt een nieuwe kans wanneer een studiegroep de mogelijkheid van intensiviteit van sommige teelten ten aanzien van de opinie en de impact op het milieu beter in kaart zou kunnen brengen. Ik wist niet dat de studie over de bezettingsdichtheid verworpen was. Misschien kunt u ons eens een kaart geven over de intensieve veehouderij zodat we kunnen werken op kwalitatieve criteria eerder dan op kwantitatieve criteria waardoor u minder argumenten geeft aan de heer Engelbosch in zijn repliek.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik heb nog interessante lectuur voor de heer Engelbosch, namelijk onze eigen resolutie die hier unaniem is goedgekeurd over schaalverandering. Wij hebben in de commissie heel duidelijk gezegd dat het mogelijk moet zijn dat elke landbouwer op zijn eigen manier zijn eigen bedrijf ontwikkelt. De ene is geïnteresseerd in massaproductie, de andere kijkt naar de korte keten, nog een ander creëert een extra meerwaarde op zijn bedrijf in combinatie met nevenactiviteiten zoals hoevetoerisme. Wij hebben hier met de steun van het volledige parlement een resolutie gemaakt die al die vormen van landbouw naast elkaar wil laten ontwikkelen. Ik denk dat dat de goede keuze is en dat de overheid in dezen niet sturend moeten optreden. Wij moeten de mensen toch niet verplichten om kleinschalig te werken, om een korte keten te hebben, om grootschalige stallen te bouwen. Het is de ondernemer, de landbouwer die moet sturen en de overheid die moet faciliteren. Laat ons die weg die deze commissie en het Vlaams Parlement unaniem zijn ingeslagen, verder exploreren. Mijnheer Engelbosch, ik kan u een kopie bezorgen van onze eigen resolutie.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voor mij is de ene ondernemer evenwaardig aan de andere. Dat geldt voor de grote chemische industrie in Antwerpen en voor een kleine kmo in de chemische sector.
Dat trek ik ook door naar de landbouw. Kleinschalige landbouw ondersteunen wij ook heel fors. Ook met betrekking tot de korte keten doen we heel veel initiatieven. Ik heb ze hier al diverse keren opgesomd. Doe dus niet alsof we dat niet ondersteunen. Het is echter inderdaad de ondernemer die een bepaald model kiest. Of gaan we dat ook doortrekken naar andere sectoren? Gaan we ook daar zeggen dat alles klein en kleinschalig moet zijn, dat er alleen nog kmo’s mogen zijn, dat we eigenlijk geen zorg meer gaan dragen voor de chemische sector in Antwerpen omdat die een milieu-impact heeft en we daarvan af willen? Het kan dat dat uw lijn is hier vandaag, maar ik ga dat niet doen. Uiteraard moeten we zorg dragen voor de effecten op het leefmilieu. We doen dat voor de grote chemische industrie in Antwerpen en we doen dat ook voor de landbouwsector in al zijn aspecten. Denk bijvoorbeeld aan de vele investeringen die ook gebeuren op het terrein om ook de uitstoot en de impact, ook de stikstofuitstoot, te verminderen.
Mijnheer De Croo, we blijven ook verder onderzoek doen naar de milieu-impact en hoe we die kunnen terugdringen. Dat is trouwens ook een van de hoofdtaken van ons Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), dat daar volop op inzet, maar ook van de praktijkcentra, die wij ondersteunen.
Mijnheer Engelbosch, ik ben doorgegaan op de zoogkoeienpremie omdat u er ook expliciet naar hebt gevraagd in uw vraag. Ik heb gewoon de feiten geduid. U voelt zich kennelijk een beetje aangevallen, maar dat is niet de bedoeling. Als u echter een vraag stelt over een premie, dan kan ik daar natuurlijk alleen maar duiding bij geven.
Onze landbouwers zijn ook ondernemers, die voor heel veel werkgelegenheid zorgen, of dat nu in West-Vlaanderen bij de voedingsindustrie is of in de fruitsector in Limburg. Als we al die grootschaligheid gaan afbouwen, dan denk ik dat we daar een gigantisch probleem hebben. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Minister, als u zegt dat voor u alle landbouwsectoren en alle manieren van aan landbouw doen evenwaardig zijn, dan zou ik u ook willen oproepen om ze inderdaad ook allemaal evenveel kansen te geven en ze allemaal evenveel financieel te ondersteunen. Dat is vooral de opmerking die ik vandaag maak.
Collega Dochy, we hebben inderdaad zeer graag onze steun verleend aan de resolutie over schaalverandering. We hebben die mee ondertekend. Daar staan we nog steeds achter. Ik heb ze trouwens vorige week nog eens doorgenomen. Eindelijk, en dat moet ik wel erkennen, gebeurt de omslag wat de schaalvergroting betreft. In het verleden was schaalvergroting altijd dé oplossing, ook van de boerenorganisaties. De landbouwer komt niet rond? Schaalvergroting. Dat was de oplossing. De aanzet is daadwerkelijk wel gegeven om de omvorming naar schaalverandering te maken, om soms ook eens een schaalverkleining te overwegen, met de nichemarkten. Iedereen kent dat verhaal. Ik denk dat dat een kwestie van evolutie is, niet van revolutie. Minister, als u de vergelijking dan maakt met de industrie, dan bent u het natuurlijk wat op flessen aan het trekken.
Mijnheer De Croo, u hebt het over alles wat mij niet paait. Sorry, het is niet dat het mij niet paait. Het paait het milieu niet, als we naar de waterlopen kijken. Het paait de natuur in het algemeen niet. Het dierenwelzijn paait het ook niet. Dat zien we de jongste tijd helaas ook. U spreekt over het witblauwras. In plaats van er fier op te zijn, zouden we er tegenwoordig veeleer beschaamd over moeten zijn. Die dieren kunnen niet op een natuurlijke manier bevallen. Dat kalf wordt onmiddellijk van die moeder weggehaald. Ik denk dus dat we toch moeten bekijken op welke manier we ons landbouwmodel in de toekomst moeten ondersteunen.
Tot slot, en dat is nog het belangrijkste, het is ook al decennialang dat de boer er niet beter van wordt, want zonder steun kan een veeboer in Vlaanderen blijkbaar zeer moeilijk overleven. Men is in deze commissie altijd bezig over de ondersteuning die nodig is. Zolang we dit landbouwmodel hebben, sta ik daar natuurlijk wel achter, maar misschien moeten we eens evolueren in onze mindset als het gaat over heel dat landbouwbeleid. Echter, elke vraag die dan wordt gesteld, wordt blijkbaar weggelachen. Dan heeft men het over 'industrie dit en industrie dat'. Op die manier, door die mindset niet te veranderen, zal die evolutie inderdaad zeer traag gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.