Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Talpe heeft het woord
In 2016 steeg het aantal 50-plussers dat via uitzendarbeid aan de slag is met 17 procent. Terwijl het aandeel van de 50-plussers in de interimsector in 2015 9,8 procent bedroeg, was dat in 2016 gestegen tot 10,7 procent ten aanzien van het reguliere aantal interims, exclusief de jobstudenten. De groep 50-plussers groeit binnen de interimsector sneller dan het gemiddelde. De interimsector ‘vergrijst’ dus.
Dat is in dit geval geen slecht nieuws, want het kadert in de ambitie om oudere werknemers kansen te geven op de arbeidsmarkt en hen langer aan de slag te houden. Gelet op het feit dat interimarbeid het belangrijkste instroomkanaal op onze arbeidsmarkt is, niet het minst voor kansengroepen, en tevens een belangrijk instrument is voor zowel werkgevers als werknemers die dat wensen om flexibel te werken, hoeft het niet te verbazen dat uitgerekend in deze sector, die vaak een voorbode is van de algemene ontwikkeling op de arbeidsmarkt, het aantal 50-plussers dat aan de slag is, substantieel toeneemt. Dat heel wat oudere interims aan de slag gaan, illustreert dat ze nog in staat zijn om flexibel in te spelen op verschillende opdrachten die op de arbeidsmarkt vervuld moeten worden.
Vanuit vakbondszijde wordt de tevredenheid vanuit de interimsector gecounterd. Er wordt aan de alarmbel getrokken. Het zou gaan om onzekere jobs, terwijl uit onderzoek al herhaaldelijk is bewezen dat veel interims na twee jaar doorgroeien naar een vaste job. Daarenboven maakt men zich zorgen over het aanpassingsvermogen van oudere werknemers die van de ene opdracht naar de andere moeten evolueren. Volgens de vakbonden is dit een symptoom van de discriminatie die oudere werknemers ondervinden bij de zoektocht naar een job. Unia bevestigt dit, terwijl Federgon wijst op het feit dat zo’n interimjob net drempelverlagend werkt en een opstap naar een vast contract kan worden.
Minister, hoe percipieert u de evolutie van het aandeel 50-plussers in de interimsector ten aanzien van uw activeringsbeleid voor oudere werknemers?
Deelt u de zorgen die vanuit de vakbonden worden opgeworpen met betrekking tot de jobonzekerheid en het aanpassingsvermogen van oudere werknemers?
Moeten we het stijgend aantal 50-plussers in de interim beschouwen als een bewijs dat er meer leeftijdsdiscriminiatie is elders op de arbeidsmarkt waar met vaste contracten wordt gewerkt?
Welke stimulansen kunt u nog uitwerken om de uitzendsector nog meer uitgesproken uit te bouwen tot opstap voor oudere werknemers tot de arbeidsmarkt of als instrument om actief te blijven?
Minister Muyters heeft het woord.
Het stijgend aandeel van 50-plussers in de uitzendsector ligt in de lijn van de globale vergrijzing van het werknemersbestand. Het aandeel van werkende 50-plussers – we hebben het er daarnet al over gehad, maar ik heb hier nu ook wat cijfers bij – is gestegen in alle sectoren, en niet enkel in de uitzendsector. Dit reflecteert ook in een gevoelige stijging van de globale werkzaamheidsgraad van 55-plussers – ik weet niet of we dat allemaal wel goed beseffen – van 25 procent in 2000 naar 46,7 procent in 2016. We zitten nog niet bij de Europese top, maar we evolueren wel naar de doelstelling uit het Pact 2020 van 50 procent voor de 55-plussers. Dat is dus toch een doelstelling die in zicht komt.
We evolueren dus, bijna over alle sectoren heen, in de goede richting om oudere werknemers langer aan de slag houden. Het is wel nog zo dat de instroomkans naar werk vanuit de werkloosheid nog steeds structureel laag blijft voor oudere werkzoekenden. Gemiddeld stromen om en bij een 3 procent van 50-plus werkzoekenden maandelijks uit naar werk, zo zeggen de cijfers 2012-2015. Er is wel een duidelijke verhoging, in 2016 3,6 procent. In het eerste kwartaal van dit jaar was het 3,8 procent. Dus het verbetert, maar het blijft nog altijd een laag aantal.
Ik wil met mijn activeringsbeleid niet enkel oudere werknemers langer aan de slag houden, maar ook oudere werkzoekenden meer kansen geven op werk. De RSZ-doelgroepenkorting is een efficiënte maatregel om hen aan het werk te krijgen en te houden. Daarnaast is ook de uitzendsector zelf een van de kanalen waarmee werknemers, en ook kansengroepen, kunnen instromen op de arbeidsmarkt. Het is een laagdrempelig instroomkanaal, dat beantwoordt aan de noden van bedrijven om arbeid flexibel in te zetten, maar ook aan behoeften van sommige werknemers die wensen om flexibel te werken. Uitzendwerk creëert doorstroomkansen. Een op de vijf van de 55-plus werkzoekenden, die via uitzendarbeid aan het werk gaan, is na twaalf maanden nog steeds aan het werk. Zij kregen na uitzendwerk een vast contract.
De ‘vergrijzing’ van de uitzendsector interpreteren als een bewijs van leeftijdsdiscriminatie is een vreemde redenering. Een verklaring voor een stijging van het aantal 50-plussers moet precies begrepen worden vanuit de algemene vergrijzing, zoals ik al zei. Dat dit ook de uitzendsector beïnvloedt, spreekt vanzelf, en vanuit de sterke inzet en inspanning van deze sector om oudere werknemers te bereiken. Ze doen net als anderen meer moeite om ook oudere werknemers aan te spreken.
Op uw laatste vraag: eerst en vooral spitst mijn beleid zich niet toe op louter één sector. De oudere werknemers zijn een doelgroep waar ik algemeen sterk op inzet, dat weet u wel, niet naargelang de sector waar zij zijn tewerkgesteld, maar activering op maat staat hier centraal voor het individu. Dus een stimulans naar de uitzendsector alleen is voor mij niet aan de orde. De uitzendsector heeft daarnaast natuurlijk ook zelf zijn plaats in het activeringbeleid als instroomkanaal.
Positief is ook – het is een extraatje – dat minister Homans een voorontwerp van decreet heeft voorgelegd aan de regering waarbij uitzendarbeid nu ook binnen de publieke sector zal mogelijk zijn. Als dat het geval is, krijgen we ook daar een goed kanaal om meer diversiteit binnen het personeelsbeleid van de Vlaamse overheid te creëren.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik dank u, minister, voor uw positief antwoord. De vergrijzing is inderdaad onstuitbaar, dat is overal merkbaar. Ik ben blij dat u de rol van de uitzendarbeid samen met mij op een heel hoog niveau stelt. Het aandeel ervan is substantieel groot en dat zal er niet minder op worden.
Het biedt heel wat opportuniteiten. Het is best jammer dat uitzendarbeid af en toe in een negatief daglicht wordt gesteld. Wij vinden dat totaal ongepast. Spreken over discriminatie is echt een brug te ver.
Uitzendarbeid is voor ouderen een laagdrempelige opstap naar een job. Zoals u zelf zegt, en wat ik in mijn vraag al aanhaalde, krijgen velen na een tijd een vast contract. Heel wat ouderen zijn blij met de flexibiliteit, eerder dan met een vaste job. Ze zijn aangepast beschikbaar, zo zou ik dat noemen.
Minister, hebt u zicht op deze evolutie waarbij ouderen van een interim naar een vast contract gaan? Monitort u dat? Wordt er gewaakt over de opleidingskansen van deze oudere interims om te kunnen doorgroeien?
De heer Ronse heeft het woord.
Ik heb in voormalig minister De Coninck altijd de grootste promotor gezien van uitzendarbeid. Het eenheidsstatuut heeft volgens mij ook geleid tot het feit dat heel veel ondernemers, werkgevers, sneller geneigd zijn om met een uitzendcontract te werken dan om iemand aan te werven gelet op de – in vele gevallen – hogere opzegvergoedingen en langere opzegperiodes. Bestaan daar cijfers over?
Minister Muyters heeft het woord.
Tot mijn spijt, mijnheer Ronse, kan ik daar niet zomaar op antwoorden. Daar heb ik geen idee van.
Mevrouw Talpe, we houden de cijfers zeker bij. Een op de vijf van de 55-plussers is na twaalf maanden nog steeds aan het werk, ik zei het al, en zij waren aan het werk via uitzendarbeid. De evolutie daarvan ken ik niet, maar als u daarover een schriftelijke vraag stelt, bezorgen we u die informatie.
Als we resoluut de activeringskaart willen trekken voor die ouderen, zal interimarbeid altijd een noodzakelijk instrument zijn in het hele menu van maatregelen.
Dat sommigen ongerust zijn voor verandering, dat is volstrekt menselijk. Maar we mogen er geen overdreven schrik van hebben. Men kan niet enerzijds zeggen dat ouderen langer aan de slag moeten blijven met maatwerk, en dan anderzijds roepen dat afwijkende arbeidsvormen die niet uitgaan van een vast fulltime arbeidscontract, niet zouden deugen omdat ze tot onzekerheid leiden voor de doelgroep. Mensen inactiveren en met een toeslag thuis laten zitten, dat heeft wel een zekerheid: het niet bereiken van de hogere werkzaamheidsgraad bij de kansengroep.
Nota bene van de vakbonden mogen we verwachten dat ze opkomen voor werkenden en werken, en niet voor niet werken en mensen thuis te laten blijven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.