Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, uit recente cijfers van het Europees statistisch bureau Eurostat blijkt dat Vlaanderen bij de top van Europa hoort inzake werkgelegenheid. Met 4,3 procent werkloosheid behoort Vlaanderen tot de beste regio’s van Europa. Bovendien is er ook sprake van een positieve trend, want in 2015 bedroeg de werkloosheid in Vlaanderen nog 5,2 procent. Alleen in Duitsland, Tsjechië en Malta zijn er procentueel minder werklozen dan in Vlaanderen.
Positief nieuws dus wat Vlaanderen betreft. Alleen is er wat mij betreft een belangrijke kanttekening bij te maken. Want wat als er tegelijk minder mensen aan het werk zijn? Dan geeft dat wel een ander beeld op het huidige arbeidsmarktbeleid van deze Vlaamse Regering.
Wat vertellen de positieve werkloosheidscijfers van 2016 ons eigenlijk? Dat er meer werkloze Vlamingen een job hebben gevonden? Neen. Ze vertellen ons vooral dat er minder werkloosheidsuitkeringen uitbetaald worden. Het is vandaag veel moeilijker om toelating te krijgen tot de werkloosheid en de daaraan gekoppelde werkloosheidsuitkering. Dat is een bewuste keuze van de huidige regeringspartijen. Vooral het aantal jongeren dat instroomt in de werkloosheid, is in vrije val. De afgelopen zes jaar schreven gemiddeld 17.500 jongeren zich in het derde kwartaal, het kwartaal waarin ze afstuderen, in bij VDAB. In 2016 waren dat er 2000 minder. De verklaring hiervoor ligt in de verstrenging van de inschakelingsuitkering.
Dat minder jongeren zich inschrijven bij VDAB vertaalt zich logischerwijze in een daling van de werkloosheidcijfers. Uiteraard zou dit geen probleem zijn als het zou betekenen dat deze jongeren een baan hebben gevonden. Maar daar knelt net het schoentje. Er zijn helemaal niet meer jongeren die een baan hebben gevonden, ook het afgelopen jaar niet. De daling van de werkloosheid betekent dus simpelweg dat er minder mensen een werkloosheidsuitkering krijgen, niet dat er meer mensen een job hebben.
Waar we echt naar moeten kijken om het arbeidsmarktbeleid te evalueren, is de werkzaamheidsgraad, daar zijn meerdere experten het over eens. Dit is het aandeel werkende Vlamingen binnen de bevolking. En dan krijg je een heel ander beeld. De werkzaamheidsgraad lag in 2015 in Vlaanderen op 71,9 procent, exact even hoog als in 2013 en 2014. Ook de cijfers van 2016 geven aan dat we rond datzelfde percentage van 72 procent blijven schommelen. Bovendien ligt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen lager dan in onze buurlanden, zoals Nederland en Duitsland.
De evolutie van de Vlaamse werkloosheid is dus vooral een papieren evolutie. Wijzigingen in de reglementering zorgen ervoor dat minder mensen, vooral jongeren, een uitkering krijgen. Dat blijkt ook uit de toename van het aantal leefloners. Steeds meer jonge Vlamingen kloppen namelijk aan bij het OCMW. In het najaar van 2016 steeg het aantal Vlamingen met een leefloon met maar liefst 11 procent. Ook dat is een rechtstreeks gevolg van de verscherping van de toekenning van de inschakelingsuitkering. Jammer genoeg zijn deze mensen niet enkel verdwenen uit de werkloosheid, maar ook van de arbeidsmarkt.
Minister, bent u het met mij eens dat we vooral naar de werkzaamheidsgraad moeten kijken om de toestand van de Vlaamse arbeidsmarkt uit af te leiden? Hoe verklaart u dat een daling van de werkloosheidscijfers niet gepaard gaat met een stijging van de werkzaamheidsgraad? Welke initiatieven gaat u nemen om de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen omhoog te krijgen? Staat u nog altijd achter de doelstelling om de Vlaamse werkzaamheidsgraad tegen 2020 op 75 procent te krijgen? We moeten dan nog 3 procent stijgen. Hoe gaat u dit realiseren? Wat is de impact van het schrappen van de inschakelingsuitkering op de evolutie van de werkloosheidscijfers? Hoe verklaart u de toename van het aantal mensen dat zich inschrijft bij het OCMW voor een leefloon? Steeds meer werkgevers ondervinden moeilijkheden bij het invullen van vacatures. Gemiddeld staan er dagelijks meer dan 60.000 Vlaamse vacatures open. Een groot deel hiervan is geschikt voor laaggeschoolden. Daar ligt een grote uitdaging. Op welke manier kunt u bedrijven beter ondersteunen om mensen zonder job en zonder veel ervaring toch een kans te geven? Denk aan het voorstel van de ‘teachable fit’ dat de Groenfractie enkele maanden geleden heeft gedaan.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben blij dat u ook hebt gezien dat Eurostat Vlaanderen een werkloosheidsgraad van 4,3 procent geeft en aan de Europese top zet. Ik kom daar zo dadelijk op terug, maar het is iets waar we best fier op mogen zijn.
In tegenstelling tot wat u in uw vraag liet uitschijnen, heeft het al of niet ontvangen van een uitkering daar niets mee te maken. Daar bent u dus verkeerd. De Eurostatcijfers worden gemeten aan de hand van een enquête bij de bevolking. Om in die enquête tot de werklozen gerekend te worden, moet men niet werken, beschikbaar zijn om te werken, en in de laatste vier weken actief naar werk hebben gezocht. Allicht zouden we niet zo goed scoren mocht dat niet zo zijn en zou je een uitkering moeten krijgen. In het buitenland krijgt men veel minder een uitkering dan bij ons in vele gevallen. Dit is de definitie en de uitkering zit daar niet in. Het al of niet ontvangen van een inschakelingsuitkering of andere uitkering heeft daar dus geen invloed op. Ook in de VDAB-cijfers worden trouwens alle ingeschreven werkzoekenden meegeteld, ook indien zij geen uitkering ontvangen. Op Arvastat vindt u een duidelijke uitleg van wie geteld wordt en wie niet.
De niet-werkende werkzoekenden worden in vier categorieën ingedeeld: de werkzoekende met een werkloosheidsuitkeringsaanvraag, jongeren in beroepsinschakelingstijd, vrij ingeschreven niet-werkende werkzoekenden, bijvoorbeeld de herintreders, en andere verplicht ingeschreven werkzoekenden, bijvoorbeeld werkzoekenden ten laste van het OCMW, werkzoekenden in deeltijds onderwijs en dergelijke meer.
Een federale omzendbrief bepaalt dat de leefloongerechtigden verplicht bij VDAB moeten worden ingeschreven, tenzij er medische of billijke redenen zijn om dit niet te doen. We hebben het daar gisteren nog over gehad. Zij worden meegeteld in de Vlaamse werkloosheidscijfers.
Mijnheer Annouri, ik hoop dat u het er na deze uitleg mee eens zult zijn dat de daling van de Vlaamse werkloosheidscijfers geen papieren evolutie is. Beide werkloosheidsmetingen, zowel die van Eurostat als die van VDAB, hebben die daling vastgesteld.
U hebt verklaard dat de werkzaamheidsgraad een betere maat is voor de prestaties van de Vlaamse arbeidsmarkt. De afgelopen jaren is de werkzaamheidsgraad geplafonneerd op 72 procent. Het aantal werkenden is tussen 2015 en 2016 met 7000 personen gestegen. Volgens Eurostat zijn 7000 mensen meer aan het werk. De bevolking is echter even snel gegroeid. Indien de teller en de noemer op dezelfde wijze stijgen, blijft het aandeel werkenden in de bevolking gelijk en blijft de werkzaamheidsgraad stabiel.
Ik geef toe dat het bijzonder moeilijk wordt de doelstelling, een werkzaamheidsgraad van 76 procent, tegen 2020 te realiseren. Toen de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners zich hebben voorgenomen die doelstelling te halen, kon niemand vermoeden dat de economische crisis zo hard zou aankomen en ons zo diep zou treffen. Een andere vraag is waarom de totale werkzaamheidsgraad niet is gestegen. Naast de zwakke economische groei zijn er nog twee redenen.
Indien we dit met het buitenland vergelijken, blijkt dat de werkzaamheidsgraad van de 55-plussers, ondanks de geboekte vooruitgang, lager dan gemiddeld blijft. Ten gevolge van de vergrijzing zijn steeds meer 55-plussers aan het werk. Ze wegen ook zwaarder door in de gemiddelde Vlaamse werkzaamheidsgraad. Indien we naar het totaal kijken, gaat het echter nog steeds om te weinig mensen.
Mevrouw Kherbache, de werkzaamheidsgraad van jongeren daalt omdat ze steeds langer studeren. Indien u het jaarrapport van VDAB hebt gelezen, hebt u dit zeker gemerkt. Voor de eerste keer ooit heeft meer dan 50 procent van de schoolverlaters hogere studies gevolgd. Dat staat in de studie over schoolverlaters. Dat hebben we op 30 jaar tijd nooit gezien. (Opmerkingen)
Het gaat absoluut om veel meisjes. Het is de eerste keer in 30 jaar dat we dit bereiken. Ik wil dan ook de reden benadrukken waarom de werkzaamheidsgraad van jongeren daalt. Ze studeren langer. Indien we de studenten niet zouden meetellen, bedroeg de werkzaamheidsgraad van jongeren in 2016 76 procent. Dat is voor het tweede jaar op rij een stijging, gelijktijdig met de daling van de werkloosheid. Die stijging is zelfs het meest uitgesproken bij de laag- en middengeschoolde jongeren, die het meest conjunctuurgevoelig zijn. Ik zal de tabel met de werkzaamheidsgraad van de 15- tot 24-jarigen, zonder de studenten, aan de commissiesecretaris bezorgen. Het gaat om de cijfers van 2012 tot 2016.
Ondanks de recente stijging blijft de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolde jongeren te laag. Daar hebben we het al vaak over gehad. Om het behalen van een diploma van het middelbaar onderwijs aan te moedigen, heeft de federale overheid het bezit van een diploma van het middelbaar onderwijs als voorwaarde gesteld voor de toegang tot de inschakelingspremie voor min-21-jarigen.
Met het nieuw doelgroepenbeleid zetten we specifiek in op de tewerkstelling van laag- en middengeschoolde jongeren, zodat ze een betere start op de arbeidsmarkt krijgen. We kunnen dit met de andere maatregelen combineren. We zijn het daar niet allemaal meteen over eens, maar volgens mij doen we in dit verband het nodige met de werkinlevingsprojecten en de begeleiding van laaggeschoolde jongeren. Ik zal al die maatregelen niet herhalen.
Met de zesde staatshervorming is de Vlaamse overheid ook bevoegd geworden voor de arbeidsbemiddeling voor leefloongerechtigden. Door middel van de tijdelijke werkervaring, de specifieke begeleiding en de competentieversterking op de werkvloer kunnen de OCMW’s trajecten aanbieden die tot 24 maanden kunnen duren. De verplichting tot sociale integratie is niet gewijzigd. In toepassing van artikel 60, paragraaf 7, kunnen jongeren worden tewerkgesteld en socialezekerheidsrechten krijgen, met inbegrip van de werkloosheidsuitkering. De tijdelijke werkervaring omvat een begeleiding waarmee we proberen een rechtstreekse brug te bouwen naar de tewerkstelling in het regulier circuit.
De toename van het aantal leefloongerechtigden heeft niet enkel te maken met het aantal personen die in het licht van de werkloosheidsuitkering zijn gesanctioneerd of met het aantal jongeren die niet langer voor de inschakelingsuitkering in aanmerking komen. Het gaat ook om het verhoogd aantal vluchtelingen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Volgens u blijkt uit de cijfers van Eurostat dat het zeker geen papieren evolutie is. Ik wil dat gerust nog eens allemaal nakijken en nagaan of uw bewering klopt. Indien dit zo is, zal ik de eerste zijn om u hiermee te feliciteren.
Wat de werkloosheidsgraad betreft, hebt u verklaard dat het zeer moeilijk zal zijn de doelstelling van 65 tot 70 procent te halen. Indien ik me niet vergis, heeft de Vlaamse Regering die doelstelling drie jaar geleden herbevestigd. Bedoelt u nu dat u die ambitie laat varen? Zult u er nog alles aan doen om de komende twee jaar een bijkomend plan op te stellen en een nieuwe duw te geven om die doelstelling te halen? We moeten duidelijk weten of we u nog op die cijfers moeten afrekenen of dat we die drie jaar geleden gestelde doelstelling gewoon moeten loslaten.
Ik heb nog een laatste vraag. Wat kunnen we doen voor de werkgevers? Hoe kunnen we de bedrijven helpen om de openstaande vacatures voor laaggeschoolden gemakkelijker in te vullen? Ik heb een voorstel gedaan. Op welke wijze kunnen we op dit vlak echt stappen vooruit zetten?
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, eerst en vooral zou het me sterk verbazen indien u de ambitie zou laten vallen de werkzaamheidsgraad te verhogen. Er is een plan, namelijk het investeren in de competenties van de mensen, en dat plan wordt momenteel uitgevoerd.
We hebben net alle decreten daaromtrent goedgekeurd. Alles is in werking aan het treden. En u mist zelfs stukken van het plan, collega Annouri. U zei in de eerste ronde van uw vraagstelling – en u hebt dat gisteren ook in de plenaire vergadering gezegd – dat de jongeren van de kaart verdwijnen als ze bij het OCMW zitten. Het is voor het eerst sinds het begin der dagen dat OCMW’s structureel mee samenwerken met VDAB en dat zij mee mensen gaan toeleiden naar de arbeidsmarkt. Daar zijn ook tools voor ontwikkeld, om te kijken wat hun afstand tot de arbeidsmarkt is.
U vraagt eigenlijk naar dingen die we net allemaal ‘en route’ hebben gestoken. En u slaat de bal ook mis door te zeggen dat Eurostat over het aantal werkloosheidsuitkeringen gaat. Dat is dus niet zo. Ik hoop dat u, samen met ons, beseft dat er nooit eerder zo veel investeringen waren in CAPEX, in personeel, als vandaag en dat het probleem vandaag niet de werkzaamheidsgraad is, maar wel de paradox op onze arbeidsmarkt dat je met een groot aantal mensen zit die, ondanks een enorme vraag naar talent, geen werk krijgen. We moeten dus verder de ingeslagen weg opgaan, namelijk die mensen verder gaan opleiden en toeleiden en zo meer.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, ik wil een opmerking maken over twee structurele problemen waar de Vlaamse arbeidsmarkt mee worstelt en waarvan u aangeeft dat u al het nodige doet om eraan tegemoet te komen. Het gaat enerzijds over de laaggeschoolden, en vooral de laaggeschoolde jongeren, en anderzijds oudere werkzoekenden. We gaan hier niet heel het debat voeren over de doelmatigheid van het doelgroepenbeleid. Ik vind het nog altijd een foute keuze dat men daar de laaggeschoolden zo benadeelt en dat men op verschillende domeinen de loonkosten heeft verhoogd. Ik vind dat het een algemene stelregel in Vlaanderen zou moeten zijn dat we onze eigen bevoegdheid niet gaan gebruiken om de loonkost te verhogen. Dat is wel gebeurd. Ik vind dat echt fout.
Wat de laaggeschoolde jongeren betreft, zijn de algemene cijfers niet goed, maar als je dan dieper graaft, zie je bijvoorbeeld dat op lokaal niveau steden zeer, zeer slecht scoren, zowel op ongekwalificeerde uitstroom als op jeugdwerkloosheid. Is het nu niet het moment, ook in navolging van de kritiek die de Europese Raad heeft gegeven over de inschakeling van jongeren met een migratie-achtergrond, om daar met de lokale besturen een tandje bij te steken? Zij kennen de jongeren immers het best. Ze kennen de buurten ook het best. Het is herhaaldelijk een engagement geweest om werk te maken van die veel te hoge jeugdwerkloosheid. Het is het moment om daar een tandje bij te steken, de jongeren beter te traceren, beter te begeleiden en bijvoorbeeld ook een betere matching te doen met de beschikbare vacatures.
Er is onlangs een presentatie geweest van het mooie project DUO for a JOB, waarbij meestal oudere, ervaren vrijwilligers jongere nieuwkomers of nieuwkomers tout court begeleiden bij een job. Hoe staat u tegenover dat project? Wordt dat ondersteund? Het is zeer lokaal, maar het is een methodiek die vernieuwend is. En ik denk dat we echt wel een nieuwe weg moeten inslaan, in plaats van een beetje ‘business as usual’. Competentieversterking, lastenverlaging, al die structurele maatregelen zijn allemaal nodig, maar ik denk dat we daarnaast ook veel gerichter moeten werken en nieuwe methodieken moeten exploreren om de resultaten te verbeteren.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Collega Annouri, u zult wel gemerkt hebben dat ik vandaag geen groen kleedje aan heb. Dat is omdat ik uw bezorgdheid over dit onderwerp niet deel, anders dan gisteren in de plenaire vergadering bij de vraag van collega Bothuyne. Want u poneert hier dat de werkloosheidscijfers veel meer zeggen over het feit dat er minder werkloosheidsuitkeringen worden uitbetaald dan over concrete werkgelegenheid. En daar heb ik wat bedenkingen bij.
Ten eerste is de werkloosheidsverzekering bij ons weliswaar verstrengd voor jongeren, maar over het algemeen is dat nog altijd heel laagdrempelig. Het is ook nog onbeperkt in de tijd. Dat is in andere landen – u hebt het net aangehaald – helemaal anders. Uiteraard weet ik dat het voor jongeren ondertussen beperkt is, maar de uitzondering zegt uiteindelijk niets over de regel.
Daarnaast is het ook incorrect om te beweren dat de werkgelegenheid niet stijgt. Ik hoef maar te verwijzen naar de herhaalde prognoses van de Nationale Bank van België, die serieuze jobgroei voorspellen: in 2015 een jobgroei van 94.000 tegen dit jaar, in juni vorig jaar 140.000 extra jobs tegen 2018, en in december 2016 voor de periode 2017-2019 een jobgroei van 120.000. De cijfers variëren uiteraard een beetje, maar de tendens is er wel, namelijk dat er meer jobs bij komen.
Wat de werkzaamheidsgraad betreft, kennen we uiteraard de zwaktes van onze arbeidsmarkt, namelijk de uitersten: de jongeren en de ouderen. Daarnaast hebben we uiteraard ook mensen met een arbeidshandicap en allochtonen. Maar daarvoor zijn er maatregelen genomen die nu in volle uitvoering zijn, zoals de doelgroepkorting. Maar we kennen ook de sterktes van onze arbeidsmarkt, en dat is de spitsuurgeneratie, tussen 25 en 45 jaar, waar er een werkzaamheidsgraad is van 85 procent. Daar kunnen andere landen in Europa alleen maar jaloers op zijn. Dat is natuurlijk de andere zijde van de medaille.
Wat u ook niet vermeldt, collega Annouri, is de grote stijging van de opstart van zelfstandige beroepen. We moeten dat zeker ook meenemen. Voor mensen die willen werken, is dat een evenwaardige optie.
Om af te ronden heb ik nog een vraag over de inschakelingsuitkering. Men focust graag op jongeren die daardoor zogenaamd uit de boot vallen, maar ik zou graag weten in welke mate het nieuwe systeem van die inschakelingsuitkering net heeft bijgedragen tot een snellere activering van die jonge werkzoekenden. Om toegelaten te worden, moeten ze al tot drie keer bewijzen naar een job te zoeken. We hebben ook de activeringsinspanning, zoals stages. Wat is daar het concrete resultaat, minister? Krijgt u vanuit VDAB aanwijzingen over welke gevolgen dit heeft?
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Talpe, mijnheer Ronse, ik onderschrijf wat u gezegd hebt als reactie op een aantal punten. Mevrouw Talpe, op uw vraag over de inschakelingsuitkering kan ik echt niet antwoorden, maar met een schriftelijke vraag kan ik u eventueel met cijfers van VDAB een antwoord geven. Dat is altijd waarschijnlijk een beetje fictief, omdat we het niet honderd procent kunnen vergelijken.
Mevrouw Kherbache, ik zal niet reageren – om u het laatste woord te geven – op uw uitlatingen over doelgroepen en zo, maar u kent mijn mening daarover.
En over de steden, leuk dat u dat naar voren brengt. Vorige week woensdag is er nog een persconferentie geweest van de VVSG en VDAB over nieuwe samenwerkingsverbanden op lokaal niveau. Wim Dries heeft als voorzitter van de VVSG het voorbeeld van Mechelen met een innovatief project daaromtrent toegelicht. Wij staan helemaal open voor die innovatieve projecten. VDAB is daar een heel goede speler om samen met lokale overheden te kijken of goede innovatieve projecten ook elders kunnen worden uitgevoerd. Er is zeker geen probleem daaromtrent.
Mijnheer Annouri, neen, ik stap niet af van mijn ambitie. Ik heb daar effectief heel mijn project rond focus op talent met de werkgevers, de werknemers en VDAB. Ik heb een heel pakket maatregelen om de activering te verhogen in plaats van te werken zoals in het verleden, toen mensen gedurende tien jaar in die statuten zaten. We maken daar meer een activerend instrument van. We zetten extra in op heel die werkplekervaring. Die proberen we te realiseren zeker voor laaggeschoolde jongeren maar ook anderen. We hebben een heel traject en plan opgezet. In sommige gevallen moet de uitrol nog starten. Ik denk aan wijk-werken en aan werkervaring. De uitrol daarvan staat in de steigers, maar moet nog starten.
U sprak van de werkgevers. Ik zie dat alle werkgeversorganisaties zeer sterk bezig zijn met het creëren van stageplaatsen in bedrijven. Ik heb het gisteren nog aangehaald, ik weet niet meer of het deze week was of vorige week, we hebben met Voka een WELT-project (WerkErvarings- en LeerTrajecten) gestart. Ik heb in het verleden met UNIZO hun project gestart. De werkgeversorganisaties zoeken bedrijven. En dat is niet alles: ze zoeken stageplaatsen in alle soorten sectoren, en bovendien begeleiden ze de werkgevers. Dat is een zeer goede zaak. Een plaats hebben is niet genoeg. Dat vraagt een engagement van die bedrijven, en hen daarbij bijstaan, coachen en begeleiden is heel belangrijk. We zetten daar heel sterk op in. Er zijn duidelijk initiatieven genomen. Ik ben ervan overtuigd dat deze resultaat zullen opleveren.
Eerst en vooral ben ik blij dat mijn vraag de meerderheidspartners terug dichter bij elkaar heeft gebracht. Het is mooi om te zien hoe jullie allemaal aan hetzelfde zeel trekken. (Opmerkingen. Gelach)
Laat dat alvast de verdienste zijn van deze vraag.
Ik stelde die vraag over uw ambitie, minister, omdat ik het terecht vind dat u daaraan vasthoudt. Het is niet meer dan logisch dat we u daarover zullen blijven ondervragen. We zullen erop blijven aandringen dat die ambitie gerealiseerd wordt. Dat is nodig. Het is een gezonde ambitie. We zullen erachteraan blijven zitten.
Mijnheer Ronse, over de jongeren, in een stad als Antwerpen en ook op andere plekken zie je en hoor je verhalen van mensen die én niet bij VDAB gaan aankloppen, én niet bij het OCMW terechtkomen, en dus min of meer van de radar verdwijnen. Daar blijf ik me zorgen over maken. Daar zal ik vragen over blijven stellen. Ik zal dat blijven opvolgen.
Mevrouw Talpe, een groen kleedje zou u beeldig staan. Wat niet is, kan nog komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.