Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister-president, de invalshoek van mijn vraag zal u allicht niet onbekend zijn. U kent mijn opvatting, die ik jaren geleden na vijf jaar Vlaams ministerschap op papier heb gezet: dat wij, ongeacht het thema dat aan de Vlaamse bevoegdheid raakt, op het Vlaamse niveau te weinig onze invloed gebruiken inzake vervolgingsbeleid. Na de laatste staatshervorming is daarin een kleine stap gezet: een lid van de Vlaamse Regering krijgt een vorm van gecontroleerd injunctierecht toegemeten. Dat betekent dat wij vanuit het Vlaamse niveau institutioneel iets meer invloed krijgen, en dus ook in de praktijk zouden moeten uitoefenen, inzake het vervolgingsbeleid en inzake wat men op het niveau van de parketten-generaal en van de parketten belangrijk vindt.
Vorige week hadden we het nog over kunstroof. Vandaag wil ik het even hebben over asbestmisdrijven. In West-Vlaanderen is er een flagrant voorbeeld van wat eigenlijk niet zou mogen kunnen en wat volgens mij ook niet zou gebeuren indien de inbreuken te maken zouden hebben met federale wetten. Men vindt – en terecht – dat er te veel verkeersdoden zijn. Welnu, in hetzelfde Vlaanderen zijn er per jaar drie tot vier keer meer doden ingevolge asbest. Men heeft soms zelfs met echte misdrijven te maken, met echte verwaarlozing van gezondheid, en erger dan dat, eigenlijk gaat het om het bedreigen van de gezondheid. In ons land zijn bedrijven bezig met het verwijderen van asbest en het plaatsen van asbest op een niet-professionele wijze, erger zelfs: op een schandalige wijze. In de pers was daarvan sprake op 18 en 19 mei. In het zuiden van West-Vlaanderen kon een ex-medewerker van het bedrijf plaatsen aanwijzen waar er al jarenlang asbeststorten zijn. Men kan er de zakken zien liggen met de nodige verwittigingen. Wie de feiten verder onderzoekt, stelt vast dat zelfs de Vlaamse overheid op de hoogte was van de problemen en dat de Vlaamse gewestelijke beboetingsentiteit al meerdere boetes had gegeven aan het bedrijf. Maar het parket treedt niet op, ondanks het feit dat flagrant geweten is waar en hoe de gezondheid of eigenlijk het leven van mensen wordt bedreigd.
Dit leek mij, in alle ernst, een typevoorbeeld van iets waar de bevoegde minister van de Vlaamse Regering met enig injunctierecht zou moeten optreden. Is de Vlaamse Regering, of bent u als bevoegd lid van de Vlaamse Regering, op een moment dat zelfs de Vereniging van Asbestverwijderende Bedrijven (VAVB) vraagt om strenger op te treden tegen diegenen die op een schandalig schadelijke wijze bezig zijn, bereid om een injunctierecht uit te oefenen? Bent u bereid om dit aan te kaarten bij het college van procureurs-generaal en om heel specifiek te verwijzen naar het parket van West-Vlaanderen, dat weet dat de misdrijven bezig zijn en dat blijkbaar niet de tijd heeft om op te treden omdat het andere prioriteiten stelt?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Landuyt, ik ken u inderdaad als een socialist met een voorkeur voor een Vlaams gerecht. U hebt daarover een boek geschreven op de fiets, ik heb het op de fiets gelezen. Maar alle gekheid, dit is een zeer belangrijke aangelegenheid, die inderdaad de volksgezondheid betreft.
Ik breng nog even de regels in herinnering, die voor een deel federaal zijn en voor een deel Vlaams. De Vlaamse regels vallen onder de bevoegdheid van minister Schauvliege.
Er is de strenge federale wetgeving met betrekking tot de bescherming van de werknemers. Er is het KB van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest. Die wetgeving geldt per definitie alleen voor werkgevers die met medewerkers werken. De controlerende instantie is daar de federale arbeidsinspectie. Daarnaast geldt de Vlaamse milieuwetgeving met een regelgeving over asbestemissies en asbestafval in VLAREM II en het Materialendecreet.
Er zijn schendingen van de milieuwetgeving mogelijk door twee categorieën van inrichtingen: door niet-ingedeelde en door ingedeelde inrichtingen. Voor niet-ingedeelde inrichtingen gebeuren alle vaststellingen door de lokale overheden: de gemeentelijke toezichthouders, de toezichthouders van intergemeentelijke verenigingen, de toezichthouders van politiezones.
De gewestelijke milieu-inspectie is enkel bevoegd voor vergunde inrichtingen van klasse 1 of klasse 2. Het Milieuhandhavingsdecreet vermeldt de diverse instrumenten die toezichthouders kunnen inzetten om op te treden bij milieu-inbreuken, milieumisdrijven of veiligheidsmaatregelen. De instrumenten waarover zij beschikken om op te treden bij schendingen, zijn: een raadgeving, een aanmaning, een bestuurlijke maatregel opleggen, een veiligheidsmaatregel nemen, een proces-verbaal opstellen.
Op het vlak van de beboeting en de sancties van de schending van de milieuwetgeving, die dus vallen onder de gewestelijke reglementering, is de gewestelijke beboetingsentiteit binnen de Afdeling Handhaving van het departement Omgeving bevoegd, maar enkel voor de bestuurlijke sancties van milieumisdrijven, wanneer de procureur de gewestelijke entiteit op de hoogte brengt van zijn of haar beslissing om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen.
Ik ga nu naar de zaak zelf. Uit informatie die mij verstrekt is door de diensten van collega Schauvliege, blijkt dat er in dit dossier al drie keer gesanctioneerd is. De gewestelijke entiteit binnen de Afdeling Handhaving van het departement Omgeving heeft, met betrekking tot het bedrijf waar u in uw vraag naar verwijst, kennis van drie sancties, drie dossiers die tot nu toe bestuurlijk afgehandeld zijn voor milieudelicten, vastgesteld door de lokale politie. Het gaat over drie dossiers, daterend uit de periode 2013-2014. De drie dossiers zijn intussen reeds afgehandeld, en wel in de volgende zin.
Twee dossiers hadden betrekking op het wederrechtelijk achterlaten van bouwafval, afkomstig van uitgevoerde afbraakwerken. In geen van beide dossiers ging het om asbest. De gewestelijke entiteit heeft voor die milieumisdrijven op 20 december 2013 en op 15 mei 2015 aan het bedrijf bestuurlijke geldboetes opgelegd, respectievelijk ten bedrage van 894 euro en 1590 euro.
Het derde dossier handelde over het wederrechtelijk achterlaten van een container met asbestafval langs de openbare weg in Deerlijk, in mei 2014. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de container met asbestafval na vaststelling van de feiten alsnog is afgevoerd naar een daartoe vergund verwerker. De gewestelijke entiteit heeft niettemin voor dat milieumisdrijf op 3 september 2015 een bestuurlijke geldboete aan het bedrijf opgelegd ten bedrage van 1686 euro.
Het Vlaamse Gewest heeft dus in de drie gevallen bestraffend opgetreden, weze het via de bestuurlijke beboeting, nadat de gewestelijke entiteit geïnformeerd was door het parket dat het niet strafrechtelijk zou optreden. Het is dus niet zo dat het parket het dossier – toch niet voor die drie dossiers – zou hebben achtergehouden of te laat zou hebben doorgestuurd en dat het daardoor niet meer mogelijk zou zijn geweest om bestraffend op te treden.
De melding in de pers dat er lastens het bedrijf momenteel twee onderzoeken lopen, én het feit dat er sprake is van een klacht van een ex-werknemer die dateert van bijna een jaar geleden, duiden erop dat het thans gaat om andere feiten dan deze die eerder door het parket aan onze gewestelijke entiteit bezorgd waren.
De gewestelijke milieu-inspectie was niet op de hoogte van deze nieuwe feiten. Het bedrijf in kwestie is geen vergunde inrichting klasse 1 of klasse 2 en valt niet onder de toezichtsopdrachten van de milieutoezichthouders van de Afdeling Handhaving van het departement Omgeving.
Uit de beschikbare informatie blijkt ook dat het onderzoek dat het parket van West-Vlaanderen momenteel voert naar dat bedrijf, verband houdt met de toepassing van de regels met betrekking tot de verwerking van asbest. Uit de ervaring van de betrokken administraties met het parket West-Vlaanderen blijkt dat de sectie Milieu van dat parket de milieudossiers correct aanpakt en de dossiers goed opvolgt. De drie gevallen uit het verleden tonen dat aan. Er is geen reden, zegt de entiteit bij collega Schauvliege, om ervan uit te gaan dat het voor de huidige onderzoeken anders zou verlopen. Het ligt voor de hand dat het Vlaamse Gewest voor die nieuwe feiten het parket zijn werk laat doen en de beslissing afwacht.
Ik kan uiteraard niet vooruitlopen op de beslissing van het parket, maar ik kan wel zeggen dat indien de procureur des Konings in de toekomst zou beslissen om de feiten die momenteel in onderzoek zijn, niet strafrechtelijk te behandelen, er twee mogelijkheden zijn. Ik kan dan op voorstel van collega Schauvliege kijken of er inderdaad aanleiding is om het positief injunctierecht toe te passen. U weet dat we daar, net zoals de federale overheid, terughoudend in zijn en dat alleen doen in uitzonderlijke gevallen die de publieke opinie beroeren. En als het over asbest gaat, zijn dat inderdaad zaken die van groot maatschappelijk belang zijn en die gezondheidsbedreigend zijn. Maar ik zal natuurlijk niet vooruitlopen op de beslissing van de procureur. We wachten eerst af wat daar gebeurt.
Er zijn dus twee opties mogelijk. Ofwel stellen de diensten bij collega Schauvliege voor om toepassing te maken van het positief injunctierecht, ofwel kunnen zij, zoals voorheen het geval was, zeggen: we gaan over tot een bestuurlijke bestraffing. Ik zal niet vooruitlopen op de feiten. Het zou ook niet correct zijn om dat te doen. In elk geval is het minste wat je hier kunt zeggen, dat het om een recidiverend, hardleers bedrijf gaat, dat geen erkende inrichting klasse 1 of klasse 2 is en dus niet onder het toezicht valt van de handhavende entiteit in het departement Omgeving. Het is nu aan het parket om die beslissing te nemen. Op dat moment zullen we in gemeenschappelijk overleg moeten nagaan of er al dan niet door ons moet worden opgetreden. In eerste instantie ga ik ervan uit dat het parket die zaak serieus opneemt en behandelt. Wellicht kunnen we verwachten dat die zaak voor de correctionele rechtbank komt. Als dat niet het geval is, blijven de twee opties, zoals ik u geschetst heb, open. Maar we gaan dat dossier nauw blijven opvolgen, omdat het geen veeleer toevallige aangelegenheid blijkt te zijn. Het gaat om een bedrijf dat nu voor de vierde keer, zij het de eerste twee keer met afbraakafval dat niet asbesthoudend was, maar nu dus voor de tweede keer een overtreding zou hebben begaan met betrekking tot asbestafval.
De heer Landuyt heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw geruststellend antwoord.
Ik wil er één beschouwing aan toevoegen. Deze week zal men, naar aanleiding van een Panorama-uitzending, bij minister Schauvliege nog eens het debat aangaan over de aanpak van heel de asbestproblematiek.
Waarvoor ik via de vraag om uitleg wilde waarschuwen, is voor het mechanisme van terug te plooien op de eigen Vlaamse middelen en entiteiten om boetes op te leggen. Wetende dat de genoemde boetes van 1000 tot 2000 euro in deze sector eigenlijk peanuts zijn, dat er drie tot vier keer meer doden vallen ingevolge asbest dan ingevolge verkeer, dat verkeer op federaal niveau terecht een prioriteit is voor vervolging, wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om u, als minister-president bevoegd voor het leggen van de contacten met het parket-generaal, te vragen of er geen onevenwicht is in het stellen van prioriteiten in algemene zin ten opzichte van die – terecht genoemde – asbestmisdrijven.
Hopelijk kan dit dossier een voorbeeld zijn van hoe men op het federale niveau bij de echte handhaving, waar men effectief bedrijven kan en doet stoppen, meer aandacht zou kunnen wijden aan deze problematiek, ondanks het feit dat het geen federale wetgeving is die moet worden gehandhaafd.
De heer Danen heeft het woord.
Het is inderdaad zo dat hetzelfde thema, het asbestdossier, aan bod komt bij vragen aan minister Schauvliege. Dat gebeurt zo dadelijk, dus ik zal straks de commissie verlaten.
Ik vind het een heel belangrijk maatschappelijk probleem. Het lijkt steeds maar groter te worden. Elke dag opnieuw zijn er elementen in de pers die maken dat het probleem toch groter is dan we misschien eertijds dachten. Op dat vlak wil ik de heer Landuyt inderdaad ondersteunen in zijn vraag om te herbekijken of die prioriteiten wel goed zitten bij het parket. We zitten namelijk niet meer in de situatie van tien of twintig jaar geleden, toen we dachten dat het probleem allicht minder groot was dan het nu blijkt te zijn.
Wat ik op het terrein zie, is dat er heel veel moedeloosheid heerst, ook kwaadheid en een gevoel van ‘hoe moeten we hier nu mee omgaan?’ Ik ben zelf gecontacteerd door een aantal mensen – dat zal bij jullie niet anders zijn – die met een probleem zitten in hun – bij wijze van spreken – achtertuin. Zij vragen zich af wat ze hiermee moeten.
Ik denk dat veel mensen, veel burgers in Vlaanderen niet precies weten waar ze naartoe moeten als ze met een mogelijk asbestmisdrijf worden geconfronteerd in hun omgeving. Het is belangrijk dat we daarin duidelijkheid scheppen. Misschien is het voor ons duidelijk, maar ik denk dat het goed is dat we aan de bredere bevolking aangeven hoe ze ermee kunnen omgaan, waar ze terechtkunnen wanneer er zich een probleem voordoet. Voor de mensen komt het er immers niet op aan wie nu precies verantwoordelijk is: zij willen dat er in oplossingen wordt voorzien. In dit geval lijkt het mij dat we nog een hele weg te gaan hebben.
Nogmaals, minister-president, u zegt dat u indicaties hebt dat het parket zijn werk doet op de manier zoals het hoort, maar het is natuurlijk eigen aan de rechtspraak dat sommige dingen toch relatief lang duren. Dit zijn echter vaak kwesties die geen uitstel verdragen. We kunnen geen maanden of jaren wachten tot de dingen worden opgelost. Daarom pleit ik er inderdaad voor om op dat vlak uw bevoegdheid aan te grijpen om hier sterker en straffer mee aan de slag gaan, ook in contact met het federale niveau.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik denk dat ik heel duidelijk ben geweest in verband met de casus. We gaan bekijken wat het parket ermee doet. Ik kan alleen zeggen wat de entiteit strafrechtelijke handhaving in het departement Omgeving laat weten, namelijk dat zij geen slechte ervaring hebben met het parket in West-Vlaanderen. We moeten eerst afwachten wat er met die zaak gebeurt.
Iets anders is of er, zoals gesuggereerd, eventueel andere maatregelen moeten worden genomen, zoals bestuurlijke maatregelen die directer in werking treden dan boetes en dergelijke. Dat moet worden bekeken. Ik denk dat er in het kader van volksgezondheid, de salubriteit van de bevolking, van de openbare orde, altijd kan worden opgetreden, ook op bestuurlijk vlak, door de lokale overheden.
Mijnheer Landuyt, een ander punt – maar dat hebben we al besproken in het kader van andere vragen – is dat er een prioriteringsbeleid moet volgen. Ik verwacht voorstellen van het departement Omgeving, in de loop van de maand juni.
Wat mij betreft, is dit een zaak van groot maatschappelijk belang. Het gaat om de volksgezondheid. Ik bekijk eerst wat de insteek is van het departement Omgeving. Dan – in september als ik me niet vergis – gaan we samen zitten met het college van procureurs-generaal over de prioriteiten die de deelstaten leggen in het vervolgingsbeleid.
We moeten oppassen dat we niet op te veel slakken zout leggen, want dan heb je geen prioriteiten meer. Dat weet u even goed als ik. Maar er moet een afweging gebeuren. Ik doe er nu geen uitspraak over. Ik wacht op de insteken die van minister Schauvliege zullen komen op dat vlak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.