Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, naar aanleiding van de uitspraken die de heer Leroy, gedelegeerd bestuurder van VDAB, vorige week in de pers heeft gedaan, zou ik een vraag om uitleg willen stellen over de ordening van onze staat en over onze bevoegdheden.
Het Vlinderakkoord, dat de zesde staatshervorming mogelijk heeft gemaakt, ligt ondertussen meer dan een half decennium achter ons. Ondertussen werken we in Vlaanderen volop aan de implementatie van de nieuwe bevoegdheden. Dit heeft geleid tot heel wat decretaal werk en tot heel wat vragen om uitleg in deze commissie.
Toch heeft de heer Leroy duidelijk laten verstaan dat er in zijn ogen nog een aantal problemen zijn met de huidige bevoegdheidsstructuur. Hij heeft een aantal voorbeelden gegeven die volgens hem aantonen dat de huidige staatsstructuur en bevoegdheidsverdeling effectief een probleem vormen om in Vlaanderen een goed activeringsbeleid te kunnen voeren.
Ik heb er ten gronde geen probleem mee na te denken over een betere staatsstructuur en bevoegdheidsverdeling. Dit mag echter niet als excuus worden gebruikt om het eigen falen te verbergen. Plus est en nous, in dit geval. Dit geldt zeker voor de implementatie van de bevoegdheden die we met de zesde staatshervorming hebben gekregen. Vriend en vijand zullen het ermee eens zijn dat het budgettair en kwalitatief om een grote hap gaat.
Op basis van die nieuwe bevoegdheden heeft de Vlaamse Regering decretale mogelijkheden gecreëerd. Als ik hiernaar kijk, kan ik enkel vaststellen dat de zesde staatshervorming Vlaanderen zeer veel nieuwe instrumenten in handen heeft gegeven om een sterker activeringsbeleid te voeren. We moeten tevens vaststellen dat we nog niet klaar zijn met de implementatie van die nieuwe bevoegdheden. Indien er grote belemmeringen zouden zijn, moeten we dit uiteraard kunnen onderzoeken.
Minister, deelt u de visie van de heer Leroy? Hebt u hierover van gedachten gewisseld met uw topambtenaar? Is dit een standpunt dat u namens de Vlaamse Regering kunt innemen? Waar komt die plotse oproep voor een nieuwe staatshervorming vandaan?
De heer Leroy heeft een aantal voorbeelden gegeven van mogelijke belemmeringen. Hij heeft bijvoorbeeld gesteld dat een lasser die na een herstructurering bakkersgast wil worden, eigenlijk wordt afgeblokt. VDAB zou die heroriëntering niet kunnen begeleiden. Volgens mij is dit een vreemde bewering. VDAB kan maatwerk leveren. De vraag is of VDAB niet zelf kan en mag beoordelen hoe dit maatwerk wordt vormgegeven. Mijns inziens moet deze heroriëntering binnen de huidige bevoegdheden perfect mogelijk zijn.
Ook met betrekking tot opleidingen ziet de heer Leroy een groot probleem. De federale overheid bepaalt nog steeds hoeveel werkzoekenden zich mogen bijscholen. Het klopt dat hierover een afspraak is gemaakt. Maximaal 12 procent van de werkzoekenden kan een vrijstelling op de beschikbaarheid krijgen in functie van opleidingen die door VDAB of andere regionale bemiddelingsdiensten worden aangeboden. Ik hoor voor het eerst dat dit het in Vlaanderen gevoerde opleidingsbeleid zou blokkeren. Welke opleidingsinitiatieven zijn effectief geblokkeerd vanwege deze responsabiliseringsmaatregel? Op welke wijze speelt de 12 procentregel een rol in Vlaanderen?
Minister, ik heb ook een vraag over uw eigen visie. Welke bevoegdheden mist Vlaanderen volgens u om een slagkrachtiger arbeidsmarktbeleid te voeren? Wat zijn volgens u de tekortkomingen?
Zou VDAB intensiever activeren indien het agentschap een gedeelte van de return zou krijgen? Dit refereert aan de passage in het interview waarin de heer Leroy stelt dat er onvoldoende financiële return zou zijn voor het activeringsbeleid dat de Vlaamse overheid voert. Dit is vreemd. Ten gevolge van de zesde staatshervorming en de nieuwe financieringswet krijgen de gewesten meer middelen naarmate er meer mensen aan het werk zijn. Vlaanderen krijgt wel degelijk een beloning voor de inspanningen die hier worden geleverd.
Mijn laatste vraag is iets ruimer. Hoe analyseert u de voorbije staatshervorming en de bevoegdheden waarover we momenteel beschikken? Hoe ziet u de samenwerking met de federale overheid en met de andere gewesten? Zijn er bevoegdheden die volgens u net zo goed federale bevoegdheden hadden kunnen blijven?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, ik til eigenlijk zwaar aan iets wat u op een bepaald moment tijdens uw inleiding hebt gesteld. U hebt verklaard dat VDAB zijn falen niet achter een gebrekkige staatshervorming mag verbergen. U hebt het anders geformuleerd, maar u hebt het wel degelijk over het falen van VDAB gehad.
Ik wil erop wijzen dat de Europese Commissie de verschillende arbeidsbemiddelingsdiensten heeft geëvalueerd. Ik herhaal dat VDAB volgens de Europese Commissie zo ver vooruit staat dat ze geen enkele aanbeveling kan doen. Ik hoor hier nu dat VDAB zou falen. Ik kan dat echt niet onderschrijven. Ik til hier zwaar aan. U moet eens bekijken wat arbeidsbemiddelingsdiensten in het buitenland doen. U moet dat vergelijken met wat VDAB doet. U kunt ook het Europees rapport lezen. U zult merken dat VDAB niet faalt.
We zijn het er allemaal over eens dat bepaalde zaken nog beter kunnen. Dat is hier al aan bod gekomen. Maar dit betekent niet dat organisatorisch de werking ook nog zou kunnen verbeteren indien er een betere staatsstructuur zou zijn. Ik vind dit een essentieel punt. Dit stond niet in mijn antwoord, maar ik wilde dit toch als inleiding brengen. Uw opmerking over het falen van VDAB heeft me hiertoe gebracht.
Ik heb op voorhand geen contact met de heer Leroy gehad. Dat is zijn persoonlijk standpunt. Zijn betoog is verre van nieuw. Ik vind het raar dat u dit nieuw vindt. Ik ken de heer Leroy al zeer lang, eerst als lid van de raad van bestuur van VDAB en daarna als minister. Zolang ik hem ken, wat al meer dan tien jaar is, pleit de heer Leroy voor homogene bevoegdheden.
Als leidend ambtenaar van VDAB heeft hij het beste zicht op de dagelijkse praktijk. Hij vertrekt niet vanuit de filosofie dat er een staatshervorming moet komen. Hij vertrekt vanuit de vraag hoe VDAB nog beter kan werken en werkzoekenden nog beter tot aan een job kan begeleiden. Indien hij door zijn observaties op het terrein vaststelt dat er organisatorisch iets schort of dat er nog tekorten zijn, vind ik het niet enkel logisch dat hij dit naar voren brengt. Dit is zelfs zijn plicht. Het is aan mij om hier oor naar te hebben.
Mijnheer Bothuyne, het federaal normatief kader houdt verregaande bepalingen in die de Vlaamse bevoegdheden effectief begrenzen. Ik zal dit even verder duiden. Ik ben ervan overtuigd dat u deze mening zult delen zodra u dit hebt gehoord.
Het federaal normatief kader is bijzonder complex en maakt het onderscheid tussen actieve, passieve en aangepaste beschikbaarheid. Die juridische constructie komt niet overeen met de bemiddelingsaanpak die VDAB in Vlaanderen hanteert. Wij leveren maatwerk. Dit is tijdens de hoorzitting over controle en sanctionering goed aan bod gekomen.
Voor bepaalde werkzoekenden zal de actieve beschikbaarheid de dominante methode zijn om aan werk te geraken. Die mensen gaan zelf actief werk zoeken. Het gaat dan om de mensen met een sterk profiel en voldoende zelfredzaamheid, bijvoorbeeld hooggeschoolde jonge werkzoekenden.
Voor andere werkzoekenden zal het noodzakelijk zijn in te zetten op de ondersteuning van VDAB om ze opnieuw aan werk te kunnen helpen. Volgens het federaal normatief kader moeten ze echter actief beschikbaar zijn. Ik denk dan aan mensen die gedurende vijftien of twintig jaar voor hetzelfde bedrijf hebben gewerkt en dan plots op de arbeidsmarkt terechtkomen. Het is mogelijk dat die mensen ook nog moeten worden geheroriënteerd. Die mensen hebben nood aan sollicitatievaardigheden, want ze hebben al jaren niet meer gesolliciteerd. Vaak hebben ze nood aan andere competenties dan ze ooit in hun vroegere bedrijf hebben opgedaan. De inschatting van hun noden kan enkel door VDAB worden gemaakt. De indeling in het federaal normatief kader is te grofmazig.
Bovendien redeneert het federaal normatief kader op basis van beroepen en redeneert VDAB op basis van competenties. Dit beroepsgericht denken komt niet overeen met het competentiegericht denken. Indien de stok op de beroepen is gericht en de wortel competenties hanteert, is er geen coherentie en kan geen maatwerk worden verricht.
In het globaal kader zou eveneens competentiegericht moeten worden geredeneerd. Ik hoef het belang van en de noodzaak aan competentiegericht denken vandaag niet meer uit te leggen. Het competentiegericht denken maakt niet enkel de werkzoekenden op de arbeidsmarkt sterker. Het creëert tevens mogelijkheden voor de werkgevers.
Verder is er een beperking van het aantal werklozen in opleiding. Tijdens de hoorzitting over controle en sanctionering heeft de heer Leroy reeds verwezen naar de bestaande mismatch in België. Zoals de heer Ronse heeft aangehaald, is dit de grootste mismatch in Europa. Daar komen nog de vergrijzing, de digitalisering en de robotisering bij. Dit zijn allemaal evoluties die zich momenteel op de arbeidsmarkt aftekenen en die gevolgen hebben. Bepaalde beroepen verdwijnen en andere beroepen worden gecreëerd. Het verandert overal grondig. Hoe kunnen we onze werkzoekenden hierop voorbereiden?
We moeten enerzijds competentiegericht matchen en anderzijds meer mogelijkheden creëren om competenties te versterken, zoals opleidingen, herscholing of bijscholing. We moeten tevens inzetten op werkplekleren. We moeten opleidingen organiseren op de werkvloer. Dit zal in de toekomst steeds meer nodig zijn om kwalitatieve matches te kunnen maken.
Waarom zijn hier momenteel limieten aan verbonden? Dat is een legitieme vraag die de heer Leroy zich stelt. Er is momenteel zeker nog wat marge met betrekking tot het aantal vrijstellingen voor opleidingen en studies. Een beleid wordt echter niet enkel gevoerd voor het heden, maar ook voor de toekomst. We zullen alle mogelijkheden nodig hebben om onze werkzoekenden weerbaar en wendbaar te maken. Wat opleidingen betreft, mogen we geen limieten opleggen.
Mijnheer Bothuyne, aangezien dit naar aanleiding van vragen om uitleg van mevrouw Schryvers en uzelf in deze commissie al eerder ter sprake is gekomen, haal ik graag nog eens het voorbeeld aan van het vrijwilligerswerk. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) beoordeelt nog steeds of een werkzoekende vrijwilligerswerk mag uitvoeren. VDAB bepaalt echter het traject naar werk. We merken dat VDAB en zijn partners vanuit de activeringsgedachte op vrijwilligerswerk willen inzetten. De huidige wetgeving belemmert dit momenteel echter.
Volgens mij heb ik hiermee aangetoond wat de heer Leroy ook naar voren heeft gebracht. Wat de werkwijze betreft, is een verbetering echt nog mogelijk. Organisatorisch strookt het een niet altijd met het ander.
We hebben er in Vlaanderen echt voor gekozen om de bevoegdheden van de zesde staatshervorming te hervormen of te integreren met al bestaande Vlaamse maatregelen alvorens ze in te kantelen. De andere gewesten hebben er vaak voor gekozen om de bevoegdheden ongewijzigd over te nemen. We zien vandaag de eerste wijzigingen op het terrein. Ook de richting die de andere gewesten willen uitgaan, wordt duidelijk.
We hebben reeds bijzonder veel van de bevoegdheden van de zesde staatshervorming ingekanteld en aangepast. Ik som ze graag even op: het doelgroepenbeleid, de loopbaanonderbreking in de openbare sector, het ervaringsfonds, de controle en sanctionering, de vrijstelling van de beschikbaarheid voor studies en opleidingen, artikel 60, het industrieel leerlingenwezen, de dienstencheques, betaald educatief verlof, de mentorkorting, de arbeids- en beroepskaarten, en de start- en stagebonus. Daarnaast zijn we momenteel nog bezig met de hervorming en inkanteling van de PWA’s.
Het spreekt voor zich dat we de verschillende maatregelen blijvend monitoren op hun efficiëntie en effectiviteit. Op uw vraag of er aspecten zijn die federaal hadden moeten blijven, zeg ik duidelijk ‘neen’. De Vlaamse arbeidsmarkt – en economie in het algemeen – heeft haar eigen kenmerken, die in die mate verschilt van de andere regio’s dat een regionale aanpak aangewezen is en zelfs noodzakelijk is. De uitdaging is om met de nieuwe bevoegdheden en de bevoegdheden waarover we reeds beschikken, tot een coherent geheel te komen zodat we een daadkrachtig Vlaams werkgelegenheidsbeleid kunnen voeren.
Het is zeker niet zo dat VDAB momenteel minder intensief activeert, maar de knelpunten die Fons Leroy aanhaalt, zijn zaken die we niet kunnen ontkennen. De huidige wetgeving vertoont onvoltooide elementen, en dit heeft een remmend effect. Dit is geen ideale situatie, en dient in een volgende fase zeker grondig bekeken te worden, zodat de Vlaamse arbeidsmarkt over alle instrumenten beschikt om werkzoekenden aan de slag te helpen. Zoals ik al zei in mijn antwoord op uw eerste vraag, is het niet meer dan logisch dat ik hier oren naar heb en dat Fons Leroy de plicht heeft mij daarop te wijzen.
Minister, uw antwoord ligt volledig in de lijn van de verwachtingen. (Opmerkingen van Güler Turan. Gelach)
Af en toe bevestiging is nuttig. Ik ben zelf een groot voorstander van een sterk uitgebouwd Vlaams arbeidsmarktbeleid in functie van de noden van die arbeidsmarkt. Iedereen zal erkennen dat mijn partij daar sterk toe heeft bijgedragen bij elke staatshervorming die de voorbije decennia werd gerealiseerd. CD&V heeft er mee voor gezorgd dat u vandaag beschikt over heel wat bevoegdheden. Het is inderdaad een goede zaak dat u daar werk van maakt, van die nieuwe bevoegdheden. U hebt inderdaad al wetgevend werk verricht – dat heb ik in mijn vraagstelling erkend – zodat we die nieuwe bevoegdheden tot de onze kunnen maken en kunnen inzetten ten bate van onze arbeidsmarkt.
Ik heb niet gezegd dat VDAB faalt. Dat heeft Fons Leroy gezegd. Hij heeft getracht in zijn interview een pleidooi te houden voor een soort zevende staatshervorming aan de hand van een aantal voorbeelden van falen van het beleid. Mijn punt is niet dat VDAB een falende organisatie is, absoluut niet. VDAB is een voorbeeldorganisatie die al prijzen heeft gewonnen en Europees wordt erkend. Maar alles kan beter, zoals u zelf zegt.
Ik ergerde mij een beetje aan de voorbeelden die Fons Leroy in zijn interview heeft gegeven omdat ze gewoon met de eigen bevoegdheden die VDAB vandaag heeft, effectief kunnen worden aangepakt. VDAB kan op dit moment perfect in het kader van het maatwerk dat men voert, mensen die jarenlang een bepaalde carrière hebben gehad, heroriënteren en begeleiden naar een andere functie, en hen aan het werk helpen. Er is geen enkele belemmering, en u hebt die ook niet kunnen aantonen in uw antwoord daarnet.
Wat de opleidingen betreft, hebt u helemaal mijn punt bewezen. U hebt inderdaad gesteld dat er geen enkel probleem is vandaag in het opleidingsbeleid dat we uittekenen in Vlaanderen. Er is geen enkele belemmering voor het beleid dat u vandaag wilt voeren in functie van werkzoekenden.
Ik vind het niet onlogisch dat er een maximum staat op de vrijstelling van beschikbaarheid van werkzoekenden voor de arbeidsmarkt. We willen niet dat de regionale arbeidsbemiddelingsdiensten lichtzinnig omgaan met die vrijstelling van beschikbaarheid van werkzoekenden, want deze krijgen een uitkering gefinancierd door de sociale zekerheid. Het is niet de bedoeling dat we daar gratuit mee omgaan. Dat is uiteraard ook niet wat VDAB doet. VDAB gaat niet gratuit om met de vrijstelling van beschikbaarheid van werkzoekenden op de arbeidsmarkt. In die zin is er vandaag geen enkel probleem. Ik zie niet in waarom de leidend ambtenaar van VDAB of uzelf daarvan een probleem zou moeten maken, nu niet en ook niet in de toekomst.
Ik ga ervan uit dat VDAB in de nabije toekomst verder aan de slag gaat met de nieuwe bevoegdheden. Er is nog heel wat mogelijk.
We hebben het gehad over het sanctioneringsbeleid enkele weken terug. Elke partij hier heeft gezegd dat er goede sporen worden uitgetekend in het beleid, maar dat er verder moet worden gewerkt om er effectief een succes van te maken. We hebben het duaal leren, dat we uitbouwen, mede dankzij de nieuwe bevoegdheden van de zesde staatshervorming. We hebben een aantal werkervaringsinstrumenten: het wijk-werken, dat we kunnen uitbouwen in het kader van die nieuwe bevoegdheden, enzovoort. Ook rond het verminderen van de loonlasten kan men in de volgende legislatuur verder gaan met het doelgroepenbeleid dat we vandaag hebben uitgetekend.
Er zijn heel wat sporen getrokken waar we gewoon verder hard aan moeten werken. Als er in de toekomst nog grote euvels zijn in onze staatsstructuur en onze bevoegdheidsverdeling om ons arbeidsmarktbeleid nog beter te maken, gaan we daar graag opnieuw aan werken en sleutelen, want een bevoegdheidsstructuur en een staatsstructuur zijn niet statisch. Ze moeten dynamisch zijn in functie van de noden en de problemen die zich voordoen. Laten we ons alstublieft niet verschuilen achter een bevoegdheidsstructuur die er vandaag is om niet keihard te werken aan een goed en sterk arbeidsmarktbeleid. Ik ben ervan overtuigd dat u eigenlijk ook die mening bent toegedaan en dat u dat ook effectief doet.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Collega Bothuyne, bedankt voor de vraag. Ik hoopte van de minister te kunnen horen wat de belemmeringen zijn die Fons Leroy vandaag ervaart en die aanleiding gaven tot die verklaringen in de pers.
We hebben die oplijsting van u gekregen, minister, en ik heb ook de antwoorden en reactie van de heer Bothuyne, dus van dezelfde meerderheid, gehoord. Die klonk als volgt: er zijn verschillende elementen aangehaald waaruit blijkt dat er eigenlijk geen probleem is, bijvoorbeeld in verband met de vrijstellingen, voor de opleiding, en dat er een beperking is. Ik volg de redenering van de heer Bothuyne volledig.
Ik heb gewoon één heel simpele bijkomende vraag. U hebt de belemmeringen opgesomd. Die zijn niet ontkracht door de heer Bothuyne. Wat belemmert u om met uw federale collega’s samen te zitten in deze huidige structuren om een aantal noden die u ervaart vanuit het Vlaams arbeidsmarktbeleid, om die wijziging samen met het federale niveau door te voeren, waardoor zowel Vlaanderen als Wallonië als Brussel daar beter mee op weg kunnen? Waar blijft dat samenwerkingsfederalisme?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Het is niet de eerste keer dat de gedelegeerd bestuurder van VDAB zijn licht laat schijnen over de arbeidsmarkt. In het verleden had hij het al vaker over de ontslagbescherming, over de activering van langdurig zieken, over de passende dienstbetrekking. Hij verklaarde dat Vlaanderen daar te weinig vat op heeft. Het zijn zware federale thema’s, waar u noch VDAB zeggenschap in hebben. Zijn inzichten zijn telkens interessant en getuigen van een onderbouwde visie op onze arbeidsmarkt. Dat verdient zeker onze appreciatie.
Wat betreft het pleidooi voor de zevende staatshervorming, minister, volg ik u volledig dat het onderwerp werd ingegeven door zijn bekommernis over de volledige arbeidsmarkt, maar het komt wat vroeg voor ons omdat we nog volop bezig zijn met de implementatie van de nieuw verworven bevoegdheden naar aanleiding van de zesde staatshervorming. Ons lijkt het dat we in eerste instantie moeten zorgen voor een optimale inpassing in ons Vlaams beleid vooraleer we beginnen dromen van nog meer bevoegdheden.
Ik ontken zeker niet dat er federale aspecten zijn, niet het minst op het vlak van de werkloosheidsverzekering, die nog te weinig op Vlaamse leest is geschoeid, maar ik volg wel collega Turan. Het samenwerkingsfederalisme is toch ook ons pleidooi. We vragen aan het federale beleid om de nodige flexibiliteit in te bouwen zodat de regels bepaalde zaken op maat kunnen aanpakken.
Vandaar mijn vraag aan u: is het binnen de huidige staatsstructuur een aanpak die u kunt volgen? Op welke aspecten zou u vandaag nog meer flexibiliteit wensen?
De heer Ronse heeft het woord.
In mijn studententijd heb ik nu en dan jobs gedaan. Een ervan was in de hr-sector. Ik mocht voor een aantal bedrijven uit de regio Zuidwest-Vlaanderen, onder andere het teloorgegane Artic-Frisa, mee seizoenarbeiders rekruteren. Ik denk dat ik deze anekdote al eens heb verteld in de commissie. Het was onvoorstelbaar. Ik begon met de VDAB-lijst. Daarop stonden redelijk wat namen om op te bellen. Ik kreeg als reactie: ‘Pfff, het is nu niet nodig zeker om te komen?’ Dan waren er de Waalse werkzoekenden: ‘C’est loin, c’est impossible.’ Daardoor hadden we nauwelijks iemand. En dan deden we de deur open en zagen we aan het hek, net zoals in de films over de Amerikaanse recessie, rijen Noord-Fransen. Hoe kwam dat? Simpel: omdat zij niet de indruk kregen van hun overheid dat ze een ‘Win for Life’ hadden gewonnen. Zo simpel was dat.
Toen heb ik voor mezelf uitgemaakt dat in de hele Vlaamse democratie er een meerderheid is om de wortel van het activeringsbeleid aan te pakken, namelijk de uitkering. Het verschil tussen een werkloosheidsuitkering en werken is nergens kleiner dan in België, tenzij misschien in een communistisch land, en dan nog, want daar moet worden gewerkt. Dat is zo problematisch. Niemand kan ontkennen dat dat ligt aan onze staatsstructuur, aan het feit dat wij decennialang hebben moeten regeren met bijna-communisten. De huidige evolutie ziet er ook niet beter uit. Dat is de grootste rem op ons activeringsbeleid.
Je zit ook met een lage responsabilisering van regio's. Beeld u eens in dat de regio Brussel ook verantwoordelijk zou zijn voor het socialezekerheidsbedrag, voor alle werkloosheidsuitkeringen die in Zaventem moeten worden betaald, dan denk ik dat hun houding in verband met de luchthaven van Zaventem anders zou zijn dan ze vandaag is. Collega's, we komen wekelijks dossiers tegen waar we gepakt worden in onze activering. De 55-plussers, die enkel een passende betrekking mogen hebben, terwijl we in een wereld leven die constant verandert: dat is een federaal kader waar we aan onderworpen zijn. Het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT): we hebben hier de cijfers gezien. Het lukt niet om die mensen te activeren. Waarom lukt dat niet? Omdat die mensen goed zot moeten zijn om hun statuut in te ruilen voor een job. We hebben Jan Spoor gehad die het verschil tussen een gepensioneerde Waalse werkloze en een gepensioneerde onderneemster onder de aandacht heeft gebracht. Dat doet op het vlak van sociale rechten, pensioenopbouw en gelijkgestelde periodes, mensen nadenken over welk statuut ze kiezen en welk parcours ze in het leven volgen. Dat is allemaal gelieerd aan het arbeidsmarktbeleid.
Ik dank dus collega Bothuyne om het zeer terechte pleidooi van de gedelegeerd bestuurder van VDAB hier onder de aandacht te brengen – ‘shame on me’ dat ik er zelf niet op gekomen was. Ik hoop dat we zo snel mogelijk naar een confederaal model kunnen gaan, want, collega Talpe, dat samenwerkingsfederalisme is een zeer nobele maar bijzonder naïeve gedachte. Dat uit zich, zelfs in een situatie waarbij we twee gelijkaardige meerderheden hebben, constant in miserie en scheefgroei. Er is dus maar één oplossing, en dat is een confederaal model waarbij we als regio echt een arbeidsmarktbeleid kunnen voeren.
Minister Muyters heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, collega Turan, ik heb helemaal geen oplijsting gegeven. Ik ben ingegaan op de voorbeelden van Fons Leroy. Maar als u wilt, kan ik u wat oplijstingen geven. Ik kan u daarmee ook onmiddellijk bewijzen dat dat samenwerkingsfederalisme er niet is. Ik denk dat ons arbeidsrecht verouderd is en nog gebaseerd is op de industriële revolutie waar maatwerk uitgesloten wordt en waar alles eenheidsworst wordt. Ik denk niet dat we dat federaal kunnen veranderen. In de andere kant van het land zijn er mensen die dat niet wensen te veranderen, terwijl we daar in Vlaanderen wel een meerderheid voor zouden kunnen hebben.
Collega Talpe heeft het over een passende dienstbetrekking. Het is toch raar dat federaal wordt bepaald wat passend of niet passend is, terwijl wij moeten activeren. Ik geef een ander voorbeeld. Zouden wij niet proberen om de ontslagregeling activerender te maken dan ze vandaag is? Vrijwilligerswerk was ook een van de voorbeelden die ik heb genoemd, heel de outplacementregeling, heel de SWT-regeling of de brugpensioenen. Discriminatie is hier al honderden keren aan bod gekomen in de commissie: ‘Mijnheer de minister, doe meer!’ Maar het is bijna allemaal federaal, want de verhouding tussen werkgever en werknemer zit federaal. Er zijn voorbeelden zat om te tonen dat we er nog niet zijn.
We kunnen tonen dat het beter is. Wij zitten ongelooflijk goed. We doen schitterend werk. Ik ben het wel eens met collega Bothuyne dat we schitterend werk doen binnen de bevoegdheden die we hebben. Maar dat we dan niet zouden mogen zeggen hoe we het nog beter zouden kunnen doen, daar ben ik het natuurlijk niet mee eens. We mogen dat zeggen. Het is zeker geen verschuilen, collega Bothuyne. U mag me zeggen waar wij ons verschuilen. We doen wat we kunnen met de bevoegdheden die we hebben. Maar we zouden ziende blind zijn als we zeggen dat dat de ideale situatie is en als we zeggen dat we nu niets mogen zeggen, want dat er misschien nog verbeteringen mogelijk zijn. Er zullen altijd verbeteringen mogelijk zijn. Het is niet omdat je een auto hebt die rijdt, dat je niet kunt zeggen wat je eraan kunt verbeteren om hem morgen nog beter te laten rijden.
Dat is wat Fons Leroy heeft gedaan. Ik sta daar 200 procent achter. Ik ben het niet met u eens dat de dingen die hij zei, niet kloppen. Als u zegt dat de heroriëntering al kan, dan is dat juist, maar er zijn remmende factoren die vandaag maken dat het niet zo eenvoudig is. Jawel, de passende betrekking is duidelijk een rem op de heroriëntering. Natuurlijk doen we wat we kunnen met het maatwerk. Maar als iemand zegt ‘Ik wil dit niet’, is de zaak afgerond door bestaande wetgeving. Nog eens, het is niet omdat het maximumpercentage opleiding nu niet belemmerend is... Ik ga het omdraaien: vindt u niet dat wie bemiddelt en wie de werkzoekende op maat begeleidt naar een job, de beste is om vrijstellingen te geven en vrijstelling van beschikbaarheid te geven? Dat lijkt mij toch veel logischer dan dat iemand anders, iemand die niet bezig is met de activering van die werkloze, dat kan bepalen. Is het niet logisch dat het bepalen of een betrekking passend is of niet, gebeurt door wie de activering doet, mijnheer Bothuyne? Dat is volgens mij de logica zelf. Het is niet omdat wij daarmee proberen om te gaan, dat het niet hier en daar remmend kan zijn. Dat is wat Fons Leroy naar voren heeft gebracht.
Fons heeft niet gezegd dat VDAB faalt, zoals u in uw repliek zei. Fons heeft gezegd dat het beleid hier en daar faalt. Het beleid is niet VDAB, dat zijn wij, dat zijn de politici die het kader bepalen waarbinnen VDAB kan en mag werken. Daar heeft hij dingen genoemd die beter kunnen. Ik sta daar voor 200 procent achter. Het is heel raar dat daar een discussie over is.
Ik zie dat de collega van Fons Leroy in Wallonië, eigenlijk krak hetzelfde zegt. Zij heeft naar voren gebracht: “Nous sommes demandeurs d’un maximum de levier adapté à nos marchés de travail respectifs.” Zij zegt eigenlijk krak hetzelfde: geef me meer bevoegdheden, want mijn arbeidsmarkt is verschillend van die van Vlaanderen. Fons zegt dat en zijn Waalse collega Marie-Christine Vanbockestal zegt dat ook. Ik zie dat ook in andere bevoegdheden. Als u aan minister Vandeurzen vraagt of de staatshervorming ervoor heeft gezorgd dat hij alles kan doen zoals hij het wil en of hij remmingen ziet, dan ben ik zeker dat ook hij remmingen zal zien. En hij niet alleen, een topman van ‘Solidariteit voor het Gezin’ pleit ook voor een aantal aanpassingen omdat het vandaag niet af is.
Collega Ronse, ik ben blij dat u de vraag niet hebt gesteld, want ik denk dat het de logica zelf is dat Fons Leroy vanuit zijn operationele kennis een aantal opmerkingen en bedenkingen heeft. Ik vind het heel mooi dat hij dat doet. Ik hoop dat iedereen dat op dezelfde manier naar buiten durft te brengen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Mijnheer Ronse, ik wil de student in u geruststellen. We zijn ondertussen zelf in staat dat probleem aan te pakken. We hebben nu de bevoegdheid zelf te sanctioneren. Een paar weken geleden hebt u in deze commissie nog zelf verklaard dat we voorlopig nog niet doen wat we zouden kunnen doen en dat met betrekking tot die bevoegdheid bepaalde zaken beter wel zouden gebeuren. De student in u kan worden gerustgesteld. Het probleem dat u toen hebt gedetecteerd, is aangepakt dankzij de staatshervorming en de bevoegdheden die we hebben gekregen.
Een staatsstructuur is nooit af. De noden op onze arbeidsmarkt en in andere elementen van onze samenleving veranderen. De overheid, de staatsstructuur en de bevoegdheidsverdeling moeten daaraan worden aangepast. De voorbije decennia heeft mijn partij steeds de leiding genomen tijdens de gesprekken hierover. Dit is echter geen evidentie. Een bevoegdheidsstructuur aanpassen of een staatshervorming realiseren, is niet iets wat snel decretaal kan worden uitgevaardigd. Daar komen onderhandelingen bij te pas. Het politiek luchtfietsen dat we de voorbije dagen weer zien opduiken in de kranten en in het publieke debat, helpt ons niet om meer en betere bevoegdheden te krijgen of om onze arbeidsmarkt op een betere wijze te organiseren.
Minister, ik wil nog even terugkomen op het interview met de heer Leroy. Het verwondert me uiteraard niet dat hij pleit voor bijkomende bevoegdheden of voor meer instrumenten voor Vlaanderen. Zijn voorbeelden zijn echter bijzonder slecht gekozen. Er is immers geen enkele belemmering. U hebt in uw antwoord ook niet kunnen aantonen waar belemmeringen zich zouden manifesteren. Ik kan me een aantal andere zaken inbeelden die misschien beter in Vlaamse handen zouden komen dan de voorbeelden van de heer Leroy.
Ik hoop vooral dat VDAB, u en wij aan de slag zullen gaan met de bevoegdheden die we hebben. Dit verloopt liefst in samenwerking. Samenwerkingsfederalisme is effectief nodig en nuttig. We hebben het vorige week nog gehad over de Waalse werkzoekenden die in Vlaanderen de knelpuntjobs helpen invullen Dat is een mooi voorbeeld van samenwerkingsfederalisme. Op basis van de huidige bevoegdheidsverdeling is zelfs nog meer mogelijk dan we vandaag al doen. Volgens mij moeten we verder op die ingeslagen weg. We mogen ons zeker niet verschuilen achter bevoegdheidsdiscussies om ons eigen beleid of eventuele problemen met ons beleid niet aan te pakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.