Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, mijn vraag dateert al van voor de paasvakantie, maar ik denk dat ze nog altijd actueel is.
In de pers werd een somber beeld geschetst met betrekking tot de activering van erkende vluchtelingen. We moeten zeggen dat er aanvankelijk vooral door de ondernemers nogal positief werd gereageerd op de instroom van vluchtelingen. Zij zagen in de goedopgeleide vluchtelingen kandidaten voor de knelpuntberoepen in sectoren als de bouw, de zorg en de technologiesector. Ondertussen zou het aanvankelijke enthousiasme al flink getemperd zijn. Het aantal hooggeschoolden en mensen met een technisch profiel zou immers flink tegenvallen, volgens Marc Dillen, de directeur van de Vlaamse Confederatie Bouw. Marc De Vos van denktank Itinera stelt het zelfs nog scherper: “Voor de bedrijven en de vakverenigingen is het een totale desillusie geworden.” Een element daarbij is ook dat België in vergelijking met het buitenland weinig jobs voor laaggeschoolden heeft.
Nochtans, dat moeten we toegeven, werden kosten noch moeite gespaard om de vluchtelingen te begeleiden en aan een job te helpen. Eind vorig jaar stelde u in antwoord op een vraag dat “de VDAB de juiste keuzes heeft gemaakt”. U verwees naar de prioritaire inzet op een snelle activering en mobilisatie van alle betrokken gesprekspartners, en op het activeren en toeleiden naar VDAB met een sterke inzet op geïntegreerde trajecten. U hebt daarvoor zelfs 35 extra mensen aangeworven en bijkomende middelen vrijgemaakt.
U verwees ook naar de samenwerking en afstemming tussen de betrokken domeinen en instanties die een belangrijke factor voor versnelde integratie en activering naar de arbeidsmarkt zouden zijn. U meldde dat er in oktober 2016 tussen VDAB en de agentschappen Integratie en Inburgering een samenwerkingsovereenkomst werd afsloten. Er werd ook werk gemaakt van het uitrollen van projecten met partners om vluchtelingen en asielzoekers effectief aan een job te helpen. Eind november werd zo al een project met vluchtelingen opgestart door Partena in samenwerking met VDAB en de stad Antwerpen, en in West-Vlaanderen werd een taskforce opgericht.
Ik heb gezocht naar cijfers, en die kunnen de teleurstelling van de werkgevers in de pers voorlopig nog niet bevestigen, aangezien ze blijken te ontbreken. VDAB zou immers nog niet beschikken over het verblijfsstatuut van zijn cliënten. VDAB zou complete statistieken willen kunnen voorleggen, maar volgens een antwoord van u op 4 november wordt er ter zake nog gewacht op een beslissing van de Privacycommissie.
Op een zeer recente schriftelijke vraag kreeg ik als antwoord dat deze cijfers nog steeds niet voorhanden zijn, alhoewel de asielcrisis ondertussen al geruime tijd geleden een aanvang nam. U hebt ook aangekondigd dat het uw ambitie was om correcte cijfers desbetreffend te kunnen verstrekken. De Brusselse dienst voor arbeidsbemiddeling Actiris beschikt inmiddels wel over cijfers. Volgens die cijfers zou van de vijfduizend vluchtelingen die de voorbije twee jaar bij hen instroomden, minder dan een vijfde een job hebben. Dat is toch alarmerend.
Minister, kunt u de desillusie van de werkgevers inderdaad bevestigen? Kan er desgevallend een beeld geschetst worden per beleidsdomein of per regio? Is dat regiogebonden of is dat een algemene tendens?
Welke gevolgen heeft het geschetste beeld desgevallend voor uw beleid? Zullen er eventueel andere prioriteiten worden gelegd?
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat vluchtelingen voldoende inspanningen doen voor hun activering, om te vermijden dat ze zich in hun werkloosheidstoestand nestelen?
Dan het vertrekpunt eigenlijk: wanneer zult u eindelijk een correct beeld kunnen schetsen van de situatie? Als Actiris correcte cijfers heeft, moet VDAB – die toch een modeladministratie is op veel vlakken – dat toch ook kunnen doen?
Welke conclusies trekt u uit deze bevindingen voor het toekomstige asiel- en migratiebeleid? Wat denkt u over samenwerking met federaal staatssecretaris voor Asiel en Migratie Francken?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer D’haeseleer, ik vind uw eerste vraag wel een moeilijke. Ik denk dat werkgevers die – en dat is zo – anderstaligen met een migratieachtergrond aanwerven, helemaal niet gedesillusioneerd zijn. Maar ik denk niet dat u dat bedoelt in uw vraagstelling.
Voor anderstaligen met een migratieachtergrond is de totale uitstroom in Vlaanderen na zes maanden 25 procent en na één jaar 38 procent. Ik kan nog regionale cijfers geven. In Limburg ligt de uitstroom na zes maanden het laagst: op 22 procent. In West-Vlaanderen ligt dat op 31 procent. Dat is het hoogste. Na één jaar ligt het in West-Vlaanderen op 48 procent en in Antwerpen op 35 procent, en dat is het laagste na één jaar.
U kunt net als wij in de krant lezen dat de werkgevers hebben gezegd dat ze in het algemeen een desillusie hebben. Ik vind dat zelf wat raar, want vanaf dag één heb ik hier iets heel anders verklaard, met de profielen die ik heb weergegeven van de mensen en wat ze zelf zeiden en wat hun achtergrond was. We hadden vanaf het begin wel duidelijk door dat dit niet de hooggeschoolde en technisch geschoolde migranten waren.
Ik heb dat hier al telkens naar voren gebracht: de werkgevers zouden dat geweten moeten hebben. Het zijn niet de hooggeschoolde en technisch geschoolde vluchtelingen die hier door de asielcrisis terechtgekomen zijn of naar Vlaanderen zijn gekomen.
Inzake de beleidsprioriteiten zijn we met het VDAB-programma ‘Integratie door werk’ al gestart met werken rond anderstaligen met migratieachtergrond. Ik wil dat altijd benadrukken: wij maken geen onderscheid tussen de vluchtelingen en mensen die hier al zijn. Ik heb het hier: een actieplan rond anderstaligen met een migratieachtergrond. We zijn het actieplan ‘Integratie door werk’ opgestart eind 2015, en er is op 8 maart 2017 een bijgewerkte versie goedgekeurd door de raad van bestuur van VDAB.
Ik reken hierbij ook op de VDAB-toeleidingspartners, Fedasil, het OCMW en de agentschappen Integratie en Inburgering, want de vluchtelingen krijgen geen werkloosheidsuitkering.
Ze zijn immers niet verplicht om zich in te schrijven bij VDAB. Prioritair is het snel in kaart kunnen brengen van de technische profielen en ‘de afstand tot de arbeidsmarkt’ van erkende vluchtelingen, subsidiair beschermden en asielzoekers. Een snelle inschrijving bij VDAB is cruciaal, zodat wij ook snel kunnen overgaan tot activering. Onder meer het akkoord met Fedasil heeft juist de bedoeling dat mensen zich sneller spontaan gaan inschrijven bij VDAB. Jullie herinneren zich dat ongetwijfeld: we hebben dat in de commissie aan bod gebracht. Maar dit betekent echter niet dat iedereen meteen naar werk kan worden toegeleid. Ook dat hebben we al heel vaak besproken. Mensen een beroep leren, mensen de nodige competenties meegeven die ze nog niet hebben opgedaan, en daarbovenop nog de taal leren, en dat allemaal in enkele weken, dat zou een illusie zijn. Het is een werk dat langer duurt en waar we een hele tijd mee bezig zijn, maar ook dat hebben we in de commissie al vaak aan bod gebracht.
De vluchtelingen ontvangen bijna altijd geen werkloosheidsuitkeringen omdat ze niet voldoende dagen hebben gewerkt in België of in een ander Europees land. Als je als asielzoeker naar hier komt, dan heb je wellicht geen recht op een werkloosheidsuitkering. Erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden kunnen wel een leefloon ontvangen. Dan ligt de regie tot activering in de handen van het OCMW. Ik onderschrijf samen met VDAB en alle organisaties waarmee we samenwerken, dezelfde strategische doelstelling: proberen die mensen snel te activeren. Dat is de ideale situatie om zich te integreren en zich niet te nestelen in een situatie van opvang of vervangingsinkomen.
U stelt me de vraag naar een adequate monitoring van de doelgroep van vluchtelingen. Ik heb deze vraag in het najaar van 2015 gesteld aan VDAB, maar blijkbaar duurt het een tijdje vooraleer we een machtiging kunnen krijgen om de datastromen binnen te krijgen. VDAB heeft reeds handmatig deze personen gemonitord, maar dit is een tijdrovende procedure en geen efficiënte manier van werken. Wat betreft het uitlichten van erkende vluchtelingen, subsidiair beschermden en asielzoekers is de aanvraag tot machtiging bij het Sectoraal comité van het Rijksregister ingediend. VDAB heeft me gezegd dat ze voor de zomer een antwoord verwachten, waardoor we, als we die machtiging krijgen, vanaf dan een efficiënte monitoring van deze doelgroep kunnen opzetten. Het VDAB-actieplan waar ik al van sprak, richt zich op de ruime doelgroep, niet alleen op erkende vluchtelingen. Op de totaliteit van de doelgroep wordt vandaag wel al gemonitord.
U stelt terecht de vraag waarom Actiris dat wel kan. Actiris registreert het statuut van de erkende vluchtelingen, subsidiair beschermden en asielzoekers handmatig in het dossier op basis van de verblijfsdocumenten. De looptijd van een arbeidskaart is hierbij noodzakelijk om op te volgen. VDAB registreert dat, maar kan hier niet op selecteren. Dit statuut is immers zeer snel aan verandering onderhevig. Het is zeker niet up-to-date te houden. Daarom opteren we er met VDAB voor om te werken met een uitwisseling via het Rijksregister. Naar efficiënt werken is dat een veel betere situatie. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die de overheid al heeft, niet meer nog eens moet worden opgevraagd, maar elektronisch gedeeld kan worden. Dat is de filosofie die we bij VDAB hanteren. Wij willen niet doen wat Actiris doet, namelijk het handmatig blijven in kaart brengen.
Als minister van Werk merk ik dat een goede coördinatie en afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen en ook sterke partnerschappen op het terrein, belangrijk zijn als we willen komen tot een snelle activering. Snel is dan altijd relatief, want het hangt erg af van het individu. Ik blijf uiteraard met alle collega’s die daarmee te maken hebben, contact hebben, ook met federaal collega Francken. Wat betreft de vraag wat er naar puur asiel- en migratiebeleid dan wel of niet moet gebeuren, vind ik dat collega Francken heel goed aan het werk is.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. U hebt bij het begin van uw antwoord verwezen naar de rubriek ‘anderstaligen met een migratie-achtergrond’, die nu al wordt gemonitord. Daar ging het juist over. Het is heel belangrijk dat we voor de specifieke categorie van vluchtelingen objectief kunnen meten wat hun arbeidstraject is en of er al dan niet een instroom in de arbeidsmarkt is. Ik zei het: VDAB is altijd al een modeladministratie geweest op dat vlak en ik pleit er ook niet voor om, zoals Actiris, dat handmatig te doen, hoewel ik van u heb vernomen dat ze daarmee begonnen zijn. Het is essentieel dat we die cijfers specifiek met betrekking tot vluchtelingen kunnen krijgen om te zien wat de impact is van de geleverde inspanningen die de Vlaamse Regering tot vandaag heeft gedaan. Want daar gaat het nu juist over. Er zijn veel inspanningen geweest. Het zou goed zijn dat we kort op de bal kunnen spelen en zien welke gevolgen die effectief hebben op het terrein.
U kunt er uiteraard niet aan doen dat de Privacycommissie blijkbaar wat trager werkt dan nodig zou zijn. Ik verneem van u dat de machtiging om via het Rijksregister te werken voor de zomer wordt verwacht. Ik hoop dat we daar dan heel vlug mee aan de slag kunnen, want ik vrees een beetje dat de cijfers van mensen die een zeker traject doorlopen, wel eens heel confronterend en ontnuchterend zouden kunnen zijn. U weet dat de grote vluchtelingenstroom door een aantal mensen bij de bevolking is verkocht alsof dit de mensen zijn die onze tekorten op de arbeidsmarkt en de knelpuntberoepen gaan invullen. Ik vrees een beetje, net zoals het geval is met grote groepen migranten van de tweede, derde en volgende generaties, dat er een heel grote kloof bestaat tussen droom en werkelijkheid. Mijn vraag is dat u, zodra u over die machtiging beschikt, de commissie daar schriftelijk van op de hoogte zou brengen zodat we die eerste cijfers zo vlug mogelijk kunnen bespreken.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Bij de aanvang van de vluchtelingencrisis was de hoop groot dat er heel wat hoger geschoolden en gekwalificeerde mensen zouden bij zijn, die een verrijking voor onze arbeidsmarkt zouden kunnen vormen. Al een tijdje geleden is inderdaad gebleken dat die hoge verwachtingen niet helemaal worden ingelost. Zoals u zelf zegt, minister, is het geen evidentie om op korte termijn die mensen in groten getale op de Vlaamse rails te krijgen, om het zo te zeggen. Er zijn heel wat facetten waaraan moet worden gewerkt, met de taalproblematiek zeker in de top drie van de grootste uitdagingen. Niettemin moeten we de vinger aan de pols houden.
Ik heb nog enkele concrete vragen. De Commissie Diversiteit van de SERV heeft tweeënhalf jaar geleden haar spontaan advies uitgebracht over hooggeschoolde allochtonen. Er zijn sedertdien ook al een aantal adviezen geweest over allochtonen en vluchtelingen. Steeds kwam de gelijkschakeling van diploma's en de erkenning van elders verworven competenties aan bod. Hoe zit het daarmee? Werd er al uitvoering gegeven aan die adviezen? Wat is de stand van zaken in de erkenning van diploma's en de elders verworven competenties?
Ik wil ook verwijzen naar de private sector. Daar zijn heel wat projecten opgestart om allochtonen aan de slag te helpen. Voor de hoger geschoolde allochtonen hadden we het mentorproject @level2work met Voka West-Vlaanderen en VDAB en ook voor laaggeschoolden in de dienstenchequesector met Partena. Ik verneem dat de resultaten heel hoopgevend waren en dat men een nieuw project zal opstarten. Bij uitbreiding vraag ik dan ook aan u, minister, of de dienstenchequesector geen extra opportuniteiten biedt waar we over moeten nadenken, om die laaggeschoolde allochtonen aan een job te helpen. Want dat is finaal een groeisector waar er een beperkte vorming voor nodig is.
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u, collega D’haeseleer, voor de interessante vraag. Het is een actueel thema. De mismatch tussen wie enerzijds werk zoekt en wie anderzijds talenten zoekt, is nergens in Europa groter dan in Vlaanderen. Wat cynisch uitgedrukt, was de enige positieve connotatie die aan de hele asiel- en migratiecrisis kon worden gegeven, dat die mensen misschien wel zouden kunnen opvangen wat werkgevers zoeken. Daarom ook heeft de minister twee acties op poten gezet die goed zijn: een turbo op het klaarstomen van die mensen, de ‘one stop shop’ zoals ik het noem, in het asielcentrum, waar meteen ook VDAB terechtkan, en tegelijkertijd het leren van het Nederlands en het opdoen van werkervaring.
Op zich ben ik vrij positief verrast door de uitstroomcijfers die er zijn. U moet zich inbeelden, vluchteling zijnde, uit een totaal ander land en cultuur komende, met trauma’s die je meesleept. Als ik de minister goed begrepen heb, stroomt voor West-Vlaanderen na zes maanden 31 procent uit naar werk. (Opmerkingen van Guy D’haeseleer)
Het cijfer gaat over alle mensen met een migratieachtergrond. Oké, dan trek ik dat terug. Dan ben ik ook in blijde verwachting, zoals alle andere collega’s, van de uitstroomcijfers specifiek voor de vluchtelingen. Zeker wat betreft West-Vlaanderen, wordt er niet meer naar VDAB gekeken in de zin van dat die mensen aan het werk moet helpen maar in de zin van dat die ondernemers aan talent moet helpen. Ik denk dat die cijfers zeer nuttig zijn.
Mevrouw Turan heeft het woord, de derde generatie.
Voorzitter, uw aanzet geeft duidelijk aan hoe erg we appelen met peren aan het vergelijken zijn en hoe we cijfers en mensen over dezelfde kam scheren. Mensen met een migratieachtergrond van de tweede en de derde generatie worden precies in eenzelfde vraag om uitleg en in eenzelfde antwoord behandeld als erkende vluchtelingen die hier zeer recent zijn toegekomen.
Collega Ronse, het feit dat u het even niet meer wist, was terecht. Ik zat te luisteren en dacht: ‘Wat zegt de minister nu? Wat was de vraagstelling nu?’ Minister, ik vind het heel belangrijk dat we daar heel erg mee opletten. Dat zijn andere problematieken, andere belemmeringen op de arbeidsmarkt, andere uitdagingen.
Er is één ding waarover ik het met de indiener van de vraag eens ben, en dat is dat meten weten is. Meten is beleid maken. Meten is beleid aanpassen. Meten is ook beleid aanvoeren. Ik blijf er absoluut een voorstander van om daar geen scrupules over te hebben. We moeten opletten met de Privacycommissie: mensen categoriseren is zeer moeilijk. We moeten proberen om een gezond evenwicht te vinden om een bepaald doelgroepenbeleid te kunnen voeren naar erkende vluchtelingen, naar allochtonen van de eerste generatie, die op dit ogenblik aan het uitsterven zijn, en naar de tweede en de derde generatie, waarvoor we nu nog altijd het woord ‘allochtoon’ in de mond nemen.
Voorzitter, inderdaad, hier zit een product van de derde generatie voor u. Als ik nu op de arbeidsmarkt zou moeten komen, denk ik niet dat ik problemen zal hebben. Ik zou ook geen problematiek hebben van erkenning van dossiers en van diploma’s.
Ik wil terugkomen op de oorspronkelijke vraag. Als we spreken over erkende vluchtelingen, wil ik mevrouw Talpe bedanken, want dat was ook de opmerking die ik onmiddellijk heb gemaakt. Als ik zie wat voor een soep dat nu is, hoe het nu draait en welke adviezen wij krijgen over die erkenning van diploma’s, als wij dan zitten te applaudisseren en te wachten op de vluchtelingen – ik denk niet dat dat het geval was –, dan moeten die erkenningsdossiers ook wel vlot en vloeiend verlopen, alsook de erkenning van de elders verworven competenties. Het is al niet simpel om als Vlaming elders verworven competentie te laten registreren en meetellen, laat staan voor iemand die juist een procedure van erkenning als vluchteling achter de rug heeft, met alle persoonlijke trauma’s en menselijke problemen daaraan verbonden.
Ik doe dus een oproep om alstublieft op te letten om niet verschillende situaties door elkaar te halen en te doen alsof het allemaal één pot nat is, en ze hier allemaal eventjes te gaan vernoemen. Hoe zit het met de procedures van erkenningsdossiers en van elders verworven competenties? Als u de cijfers die collega Talpe heeft opgevraagd, vandaag niet kunt geven, dan wil ik die graag samen met haar en de anderen, schriftelijk ontvangen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik heb geen cijfers gehoord die collega Talpe wilde opvragen. U zit bij de verkeerde minister. Ik doe geen erkenning van diploma’s. (Opmerkingen van Güler Turan)
Dat zit bij collega Crevits, niet bij mij.
‘Alles over dezelfde kam scheren’: ik heb het daar wat moeilijk mee. Ik zal nog eens herhalen wat ik heb gezegd. Het ging over anderstaligen met een migratieachtergrond. Dan spreken we hopelijk over nog maar weinig mensen van de tweede en de derde generatie. Ik noem die niet anderstaligen, het zijn anderstaligen met een migratieachtergrond waar ik de cijfers van heb gegeven.
Daar is de problematiek in vele gevallen wel hetzelfde. Dat is de combinatie van niet de nodige competenties en talenten hebben om in een bepaalde job aan het werk te kunnen en de problematiek van de taal. Als u het mij vraagt, zou de problematiek van de taal en de problematiek van onvoldoende competenties en talenten te hebben om een bepaalde job in te vullen, ook bij de erkende vluchtelingen vaak een probleem kunnen zijn. Laat ons dus ook niet doen alsof dat allemaal iets anders is.
Voor de rest doen wij maatwerk. Ik wil dat toch nog eens naar voren brengen. Bij VDAB gaat men ervan uit dat elk individu verschillend is, en we willen maximaal inzetten op het individu. Een van de belangrijkste dingen die zijn gewijzigd, is dat we niet meer lineair werken, niet meer eerst de taal leren en dan een aantal competenties en talenten, technische of andere, verwerven, maar dat we dat samen doen, dat je de taal mee kunt leren, ook op de werkvloer. Dat is ook een heel belangrijk integratieaspect. Neen, niet allemaal over dezelfde kam scheren, integendeel, maatwerk waar het kan. Maar laat ons toch duidelijk zijn dat we diezelfde afstand tot de arbeidsmarkt en diezelfde gebreken die sommige erkende vluchtelingen vertonen om op de arbeidsmarkt vlot te kunnen worden ingezet, ook terugvinden bij bepaalde mensen die al in Vlaanderen wonen en proberen te gaan werken. Dat we daar op eenzelfde manier een actie rond voeren, lijkt mij dan ook vanzelfsprekend.
Collega D’haeseleer, u zegt ‘confronterend’. Voor mij zou het niet zo confronterend zijn. Ik heb in de commissie op een bepaald moment de beroepen waarvan de mensen zelf zeiden dat ze ze in hun thuisland hebben beoefend, naar voren gebracht. Ik vind het dan niet zo confronterend om te zien dat er misschien nog maar een klein percentage de stap naar werk heeft kunnen zetten, want dat is bijna vanzelfsprekend. Onze jongeren gaan zes jaar naar school om de humaniora te doen en daarna vier jaar voor bijkomende studies. Dan gaan we die mensen die misschien even verstandig zijn maar die door omstandigheden hun diploma niet hebben kunnen halen in hun thuisland, niet op een-twee-drie kunnen opleiden tot iets waar andere mensen zes tot tien jaar voor nodig hebben om een bepaalde inhoud te krijgen. Dat vraagt tijd. Dan komt het taalaspect naar boven. Ik ben ervan overtuigd – ik heb dat hier ook altijd gezegd – dat wij hier hard aan gaan werken, en hard aan zullen blijven werken. We gaan ze dezelfde kansen geven als de andere werkzoekenden in Vlaanderen. Ik wil iedereen dezelfde kansen geven. Ik maak er geen aparte manier van werken van voor erkende vluchtelingen. Maar degenen die dezelfde afstand op de arbeidsmarkt hebben in Vlaanderen, gaan dezelfde behandeling krijgen.
Wat de monitoring betreft, ben ik het helemaal eens met wat jullie zeggen. Ik heb het ook al eind 2015 gevraagd aan VDAB. Maar de procedures moeten worden gevolgd. Ik heb er toen zo op aangedrongen dat ze het toch eens handmatig hebben gedaan. Maar dat het zo niet kan blijven duren omdat het niet efficiënt is, dat lijkt mij vanzelfsprekend. Laat ons hopen dat we deze zomer effectief die mogelijkheid krijgen om met de databanken te werken. Ik heb er geen enkel probleem mee om het te melden als de erkenning gekregen is. Dan kan ik er misschien ineens de timing bij geven wanneer we tot een eerste rapportage kunnen komen. Dan moeten daar geen vragen rond gesteld worden.
Collega Talpe, de dienstenchequesector kan allicht voor sommige mensen een opportuniteit zijn. Maar omdat we maatwerk proberen te doen, is dat ook daar de juiste manier van werken. Laat ons ook de mensen die misschien met een stukje opleiding en vorming elders een beroep kunnen uitoefenen, niet snel naar de dienstenchequesector sturen, maar laat ons op maat werken zodat die mensen niet op korte maar ook op lange termijn met goesting naar hun werk kunnen gaan.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Collega’s, er is inderdaad nogal wat verwarring ontstaan rond cijfers, maar dat was natuurlijk ook de bedoeling van mijn vraag. Minister, ik heb van u ook de cijfers van anderstaligen met een migratieachtergrond gekregen, maar het was juist de bedoeling om daar specifiek de mensen in een vluchtelingenstatuut uit te kunnen halen om te zien welk effect de maatregelen die de regering heeft genomen, nu eigenlijk hebben.
Ik ben daar niet zo optimistisch over. We zien de participatiegraad van migranten van de tweede of derde generatie, voor wie de taalbarrière geen rol meer speelt. Ik houd mijn hart vast als ik denk aan het effect op mensen die sinds een of twee jaar in ons land verblijven.
Bij de bevolking zijn natuurlijk bepaalde verwachtingen gecreëerd. Er is gezegd dat de vluchtelingen die hier toekomen, voor onze pensioenen zullen zorgen, de knelpuntberoepen zullen invullen en dergelijke. Volgens mij diende dit positief verhaal meer als een glijmiddel om de vluchtelingenstroom door de strot van de Vlaming te duwen. De realiteit zou anders kunnen zijn dan is vooropgesteld.
Actiris beschikt over cijfers, zij het dat ze handmatig zijn ingevoerd. Blijkbaar leven ze in Brussel nog in het stenen tijdperk. Dit verwondert me niet echt. We zien dat op dit ogenblik minder dan 20 procent van die mensen aan het werk is. Dat zou een belletje moeten doen rinkelen. In Brussel speelt de taalachterstand volgens mij immers minder een rol dan in Vlaanderen. Het Frans is bij die vluchtelingen waarschijnlijk nog beter gekend dan het Nederlands. Ik vrees dat de situatie in Vlaanderen nog erger is.
Ik hoop dat ik ongelijk krijg, maar volgens mij is dit ijdele hoop. Ondanks de inspanningen die de Vlaamse Regering heeft geleverd met betrekking tot mensen en financiën, zullen we moeten vaststellen dat een groot gedeelte van die mensen op lange termijn ten laste van onze sociale voorzieningen zal vallen. Ik vraag me dan ook af wat uiteindelijk de meerwaarde van al die inspanningen is geweest.
De vraag om uitleg is afgehandeld.