Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Tamelijk recent ontving ik signalen van een Coördinerend en Raadgevend Arts (CRA) dat patiënten uit een ziekenhuis met ernstige infecties en ziektebeelden steeds frequenter worden doorgestuurd naar een centrum voor kortverblijf. De klassieke omkadering in een woonzorgcentrum is echter ontoereikend om de nodige zorg en ondersteuning te kunnen geven. De centra voor kortverblijf dienen veel meer als ontlasting van de mantelzorger door de patiënt eventueel te laten wachten tot er een opname kan gebeuren. Als we horen dat patiënten te vroeg worden doorgestuurd naar een kortverblijf ter ontlasting van een ziekenhuisopname, dan is dat niet wat we wensen voor een kortverblijf. Dat is niet in het belang van de patiënt en ook niet van de andere bewoners, die hierdoor besmettingsgevaar lopen. Ik verwijs naar de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen’. Na een ziekenhuisopname is er een mogelijkheid tot herstel in een revalidatiecentrum.
Minister, erkent u het probleem? Hebt u al vernomen dat ziekenhuizen te snel patiënten doorsturen naar het centrum voor kortverblijf, zelfs met ernstige infecties en ziektebeelden? Zult u overleg plegen met uw federale collega bevoegd voor de volksgezondheid?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ontslag uit een ziekenhuis is een belangrijk scharniermoment. Van de ziekenhuizen wordt verwacht dat zij het ontslagmanagement van hun patiënten op een kwaliteitsvolle, performante wijze organiseren. Omdat bij het ontslag uit het ziekenhuis vaak heel wat komt kijken, heeft men in de jaren 90 de methodiek van ontslagmanagement ingevoerd in de Belgische ziekenhuizen, met als doel in een geïndividualiseerde zorgplanning te voorzien, zodat de zorgverlening tussen het ziekenhuis en de thuissituatie naadloos verloopt. Elk ziekenhuis draagt hierin een verantwoordelijkheid.
Een goede ontslagvoorbereiding moet de continuïteit van de zorgverlening buiten het ziekenhuis helpen verzekeren voor kwetsbare patiënten, en heropname helpen voorkomen of uitstellen.
De belangrijkste doelgroep zijn hierbij de oudere patiënten. In de huidige normen met betrekking tot het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt in de ziekenhuizen wordt daar ook specifiek aandacht aan besteed door de externe liaisonfunctie en het pluridisciplinair geriatrisch team. Elk zorgprogramma gaat in het kader van de externe liaison van het zorgprogramma een formele samenwerking aan met een of meerdere geïntegreerde diensten voor thuisverzorging, huisartsenkringen, rust- en verzorgingstehuizen en centra voor dagverzorging. Elk zorgprogramma maakt in het kader van de externe liaison van het zorgprogramma maximaal afspraken met betrekking tot het voorbereiden van het ontslag van de geriatrische patiënt met de sociale dienst van het ziekenhuis en desgevallend met het behandelende team. Het pluridisciplinair geriatrisch team van het zorgprogramma neemt, in maximale samenwerking met de sociale dienst, alle noodzakelijke maatregelen ter voorbereiding van de kwaliteitsvolle terugkeer naar huis, en dit vanaf de opname in het ziekenhuis. Het bevordert de continuïteit van de zorg in het algemeen. Het werkt hiertoe pluridisciplinaire samenwerkingsprocessen uit binnen het ziekenhuis, alsook tussen het ziekenhuis en de eerstelijnsstructuren.
Mogelijks zorgt de verkorting van de verblijfsduur in de ziekenhuizen ervoor dat patiënten vlugger uit het ziekenhuis worden ontslagen. Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft hierover echter tot op heden nog geen signalen ontvangen uit de sector. Er zijn hierover ook geen klachten ontvangen van bewoners/patiënten of familieleden bij de Woonzorglijn.
De vraag naar de continuïteit van zorg op het belangrijke scharnierpunt tussen ziekenhuisontslag en thuis- en/of residentiële zorg is een terechte bekommernis. Oudere personen en hun mantelzorgers wensen, wanneer zij opgenomen worden in een ziekenhuis, goed geïnformeerd te worden over wat er na het ontslag uit het ziekenhuis verder zal gebeuren en indien nodig aan thuis- of residentiële zorg georganiseerd dient te worden, zowel op medisch als niet-medisch vlak. Ontslagplanning start bij het eerste contact met het ziekenhuis. Het is belangrijk dat de oudere persoon en, indien hij dit wenst, zijn familie worden betrokken bij de besluitvorming met betrekking tot de ontslagplanning en de bepaling van ondersteunings- en zorgdoelen. Samen met de oudere persoon, zijn mantelzorgers en de door de oudere persoon zelf gekozen formele zorg- en dienstverleners dienen de nodige afspraken te worden gemaakt en de nodige ondersteuning en zorg geboden, zodat heropname kan worden vermeden.
Na een ziekenhuisopname kan de patiënt gedurende een bepaalde termijn nood hebben aan herstel en revalidatie. Hiervoor kan men een beroep doen op een centrum voor herstelverblijf of een revalidatiecentrum. Het is in het kader van de vraagstelling belangrijk om de concrete opdrachten van een centrum voor kortverblijf te differentiëren van die van een centrum voor herstelverblijf, zoals bepaald in het Woonzorgdecreet van 2009.
Een centrum voor kortverblijf beoogt geen acute zorgverlening, noch verregaande revalidatietrajecten aan te reiken. Zijn opdracht bestaat er voornamelijk in personen van 65 jaar of ouder ofwel gedurende een beperkte periode dag en nacht, ofwel alleen ‘s nachts huisvesting en ouderenzorg aan te bieden. De ouderenzorg bestaat uit de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke zorg, hygiënische en verpleegkundige zorg, in voorkomend geval van gedifferentieerde en gespecialiseerde aard, activering en psychosociale ondersteuning, animatie en sociale netwerkvorming. Centra voor kortverblijf staan in belangrijke mate in voor de ontlasting van de mantelzorg. Zij doen aan crisisopvang, bijvoorbeeld als de mantelzorger plots wegvalt.
Een centrum voor herstelverblijf is een voorziening die net als opdracht heeft aan gebruikers die een heelkundige ingreep hebben ondergaan of aan een ernstige aandoening hebben geleden, die gepaard ging met een ziekenhuisopname of een langdurige onderbreking van de normale activiteiten, in daartoe bestemde lokalen tijdelijke opvang te bieden opdat ze opnieuw zelfstandig kunnen functioneren in het natuurlijke thuismilieu. Het centrum biedt verblijf aan, ondersteunende activiteiten tot versterking van de lichamelijke en geestelijke toestand van de gebruikers, revalidatie en hygiënische en verpleegkundige hulp- en dienstverlening.
De centra voor kort- en herstelverblijf dragen een verantwoordelijkheid op het vlak van het door hen bepaalde opname-, zorg- en ontslagbeleid. Op basis van hun concrete opdrachten en de daarbij aansluitende personeelsbestaffing en werking, is het aan hen om te bepalen of een verblijf in het centrum al dan niet verantwoord is en te beslissen of een verzoek tot opname van een patiënt uit het ziekenhuis al dan niet positief kan worden beantwoord.
Uit een bevraging van de erkende centra voor herstelverblijf blijkt dat de ziekenhuizen de belangrijkste verwijzers zijn naar een centrum voor herstelverblijf. Een van de voorstellen die in de lopende werkgroep ‘centra voor herstelverblijf’ geformuleerd is, is het verplicht maken van een functionele binding tussen het centrum voor herstelverblijf en een of meerdere ziekenhuizen. Deze functionele binding zou in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd kunnen worden, die onder meer kan stipuleren dat het centrum voor herstelverblijf en het ziekenhuis periodiek overleg plegen, naar analogie met de rvt-regelgeving. Daar is een formele functionele band met ziekenhuis en rvt een erkenningsvoorwaarde voor een rvt. De geplande vergaderingen beogen zowel het overleg als de permanente opleiding voor het personeel van beide partners. We zullen dit voorstel meenemen bij een mogelijke aanpassing van de regelgeving.
In het kader van uw vraagstelling verwijs ik u tevens naar de visie op de eerstelijnszorg die we in maart van dit jaar hebben geëxpliciteerd. In deze visie staat duidelijk geformuleerd dat de eerste lijn vragende partij is voor een goede afstemming met de ziekenhuizen. Specialist en huisarts, maatschappelijk werk in en buiten het ziekenhuis, de ziekenhuis- en de thuisverpleegkundige hebben elkaar nodig om een goede continuïteit en andere aspecten van kwaliteit van zorg te kunnen verzekeren. Kortere verblijfsduren in het ziekenhuis betekent ook korter op de bal spelen inzake onderlinge communicatie en gegevensdeling.
De wisselwerking tussen ziekenhuis en eerste lijn waartoe de centra voor kortverblijf en herstelverblijf behoren, wordt intenser en verloopt aan een hoger tempo. De scharniermomenten tussen verschillende zorgvormen vormen vaak de zwakke schakels in ons zorgsysteem. Er werden reeds verschillende initiatieven ondernomen om de transmurale zorg te verbeteren: afspraken tussen huisartsenkringen en/of samenwerkingsinitiatieven eerste lijn en ziekenhuizen, ontslagmanagers in ziekenhuizen, de kluizen en het hub- en metahubsysteem voor transmurale gegevensdeling, de zorgtrajecten nierinsufficiëntie en diabetes, en de lokale multidisciplinaire netwerken. Afspraken tussen de eerste lijn en de ziekenhuizen in de regio dienen op het regionaalstedelijk niveau te gebeuren op basis van een Vlaams kader. We gaan hierover in overleg met de federale overheid.
Het Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn zal hiervoor de nodige ondersteuning bieden. Dit gezamenlijk nadenken over de aanbodontwikkeling ten behoeve van een populatie door zowel de actoren van de eerste lijn als de gespecialiseerde zorg, is meer dan ooit aangewezen, gelet op de steeds belangrijker wordende transmurale interacties.
Zo is er bijvoorbeeld de toename aan ambulante gespecialiseerde zorg en daghospitalisatie, het voorbereiden in het ziekenhuis op de terugkeer naar de vertrouwde thuissituatie, vormen van verlengde revalidatie, respijtzorg voor de mantelzorger enzovoort.
Indien mij signalen, klachten of objectieve gegevens bereiken over het te vroeg ontslaan van oudere patiënten met infectueuze of andere ernstige ziektebeelden, dan zullen we in de eerste plaats aan de Zorginspectie vragen om hiervoor aandacht te hebben en hierover te rapporteren. Indien het ontslagbeleid leidt tot kwalitatief onaanvaardbare situaties, dan zullen we uiteraard de bevoegde administratie vragen om op basis van de bevindingen van de Zorginspectie passende maatregelen te treffen. Indien nodig zullen we ook overleg plegen met de federale collega bevoegd voor de volksgezondheid.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het stelt mij gerust dat de oudere, die soms zelf niet mondig genoeg is om te reageren, toch kan worden verdedigd door het beleid, dat hij of zij beschermd is en dat er inderdaad geen misbruik mag worden gemaakt van een kortverblijf om patiënten die nog besmettingsgevaar kunnen oplopen, op te nemen.
In uw antwoord hebt u heel duidelijk en uitgebreid de eerstelijnszorg, de toekomst na revalidatie, het herstelverblijf en de respijtzorg uiteengezet. Ik hoop bij dezen dat dit maar één signaal was. Indien we dit nog eens zouden horen, zouden we inderdaad via de Woonzorglijn of via uzelf de gegevens kunnen doorgeven zodat die kunnen worden opgevolgd.
Minister, ik sluit met enige schroom aan, want ik ben mij ervan bewust dat ik het onderwerp heel wijd opentrek.
Het voorbeeld dat mevrouw Coppé geeft, is illustratief voor een gegeven waarbij kortverblijf heel vaak wordt gebruikt om een transitie in zorg te organiseren. Mevrouw Coppé geeft het voorbeeld van een ziekenhuisopname, een belangrijke instroombron voor woonzorgcentra, waar dan blijkbaar al dan niet mensen te vroeg of met te erge zorgnoden of besmettingsgevaar terechtkomen op een plek waar ze niet zo goed thuishoren.
Aan de andere kant bestaat ook de praktijk dat mensen die niet of niet meteen terechtkunnen in een woonzorgcentrum, een ingang vinden via kortverblijf. Ze zeggen dan: ‘We zitten hier met een crisissituatie van de mantelzorger.’ De voorwaarden die u schetst en die u correct hebt opgesomd, staan daar eigenlijk een stukje op hetzelfde niveau. Dan krijg je de afweging: ‘Is hier een crisissituatie?’ Wat is tijdelijk als je een dementerende patiënt hebt? Mij zijn voorbeelden gekend waarbij dementerenden van kortverblijf naar kortverblijf gaan. Dat is nogal nefast voor de ontwikkeling van die patiënten en voor hun welbehagen. Een terugkeer naar huis, wat een doelstelling is, is daarbij niet mogelijk.
Zoals u moet bewaken dat het ontslag uit een ziekenhuis niet zodanig wordt georganiseerd dat je problemen krijgt met de zorgen die patiënten krijgen in kortverblijf of het risico voor andere patiënten, moeten we ervoor zorgen dat we ouderen niet in een carrousel steken van kortverblijf naar kortverblijf, als we weten dat het om een aandoening gaat die irreversibel is, zoals dementie, en die een dusdanige impact heeft op de mantelzorg dat je redelijkerwijze kunt aannemen dat je van crisis naar crisis gaat. Als je het ene bewaakt, dan moet je de doorstroom naar het andere op een gegeven moment toch ook faciliteren. En daarin is vandaag as such niet voorzien.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Maar wat bedoelt u met ‘niet in voorzien?’ Niemand gaat betwisten dat, als men door een aantal omstandigheden van kortverblijf naar kortverblijf gaat, dat niet de beste formule is. Daarover kan de discussie volgens mij dus niet gaan. De discussie zou dan moeten zijn: wat is daarop uw antwoord? Het antwoord daarop is dat er in de laatste drie jaar – en dat zal volgend jaar wellicht niet anders zijn – nog nooit zoveel is geïnvesteerd in bijkomende capaciteit, waardoor je dat soort transport het best kunt vermijden.
Maar misschien heb ik uw vraag niet goed begrepen?
Capaciteit is uiteraard een deel van de oplossing. We kunnen daarover discussie voeren wanneer het goed of te weinig is.
Het gaat erover dat de bestaande regeling, waarbij men met de KATZ-schalen werkt en met de beoordeling dementie, weinig diversificatie toelaat, waardoor je een carrousel krijgt. Er is geen voorrangsmaatregel voor mensen die herhaaldelijk in kortverblijf opgenomen zijn. Als je iemand ziet die van kortverblijf naar kortverblijf gaat, dan moet je toch kunnen aannemen dat er een thuissituatie is of een intrinsieke problematiek van die gebruiker die niet toelaat om zelfstandig terug thuis te gaan wonen? Desalniettemin krijgen zij niet automatisch een voorrangssituatie voor een structurele opname in een woonzorgcentrum. Daarnaar moet er worden gekeken, want in de praktijk is dat nefast voor de ontwikkeling van zulke bejaarden. Telkens opnieuw bevinden zij zich in een nieuwe omgeving. Telkens opnieuw worden er angstreflexen aangewakkerd enzovoort. Het welbehagen van die gebruiker is daar gehypothekeerd.
Ik besef dat ik de vraag van mevrouw Coppé een beetje parasiteer.
In mijn regio maken diegenen die ik ken daar wel een voorrangscriterium van.
Goed, dan bestaat dat blijkbaar.
Ik ken woonzorgcentra die zeggen: ‘We hebben natuurlijk een lijst met kandidaten, maar als we moeten prioriteren, dan zijn het de mensen met heel zware noden.’ Er is daar dus een vorm van prioritering.
In mijn regio is er zelfs een ontslagbeleid met alle voorzieningen die in die gemeente aanwezig zijn: privaat, openbaar. Men tracht daarin samen een stuk transparantie te ontwikkelen.
Blijkbaar zijn er verschillen in Vlaanderen. Ik ben geprikkeld door uw antwoord. Mijn vraag was dus nuttig.
De vraag om uitleg is afgehandeld.