Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, vorige week of twee weken terug hebt u bekendgemaakt dat u 57 miljoen euro zou investeren in gebouwen voor kinderopvang en jeugdhulp. Het zou gaan om subsidies die worden uitgetrokken voor het optrekken van nieuwe gebouwen of het renoveren van bestaande infrastructuur. Een degelijke infrastructuur aangepast aan moderne noden is natuurlijk een voorwaarde om opvang en hulpverlening te organiseren. Voor alle duidelijkheid, als er middelen worden vrijgemaakt, dan is dat op zich een zeer positieve zaak, maar ik heb er toch een aantal vragen bij.
U hebt de verdeling van de middelen in de media meegegeven. Ik ga er ook van uit dat die klopt. Het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) zou die dossiers afhandelen en dus 60 procent van de kosten dekken, terwijl 40 procent door de voorziening zelf moet worden bijgepast.
Binnen ouderenzorg heeft men de manier van financieren door het VIPA aangepast. Daar werkt men met dagforfaits, maar in dit geval wordt nog wel gewerkt met de klassieke manier van werken van het VIPA. Ik herhaal het, dat zijn middelen die nodig zijn. De noden in deze sectoren zijn groot. Tegelijkertijd is zeker in deze sectoren de infrastructuur niet de enige nood. Er is een prangend capaciteitstekort. De wachttijden en de wachtlijsten zijn de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast staan de bestaande voorzieningen heel sterk onder druk. Ze hebben onder meer vijf indexsprongen op een rij moeten verteren. Dat helpt niet als het gaat om de werkbaarheid voor die voorzieningen. Ook de personeelsomkadering is een bekend probleem. Bijvoorbeeld in de kinderopvang is de kindratio opvallend veel hoger dan in de ons omringende landen.
Minister, waarom de keuze om die middelen exclusief in infrastructuur te investeren? Ik ga niet zeggen dat die niet nodig of niet relevant zijn, maar zullen er ook extra middelen komen om die andere noden in die sector aan te pakken? In welke mate is met deze injectie de investeringsnood aangepakt? Beschikt u over een overzicht van alle investeringsnoden die er zijn en welke middelen daartegenover zouden staan als men die wil lenigen? Dan heb ik ook een vraag over de criteria. Het zal om zowel bestaande als nieuwe initiatieven gaan, maar als er bijvoorbeeld sprake is van een nieuw initiatief of een uitbreiding, zullen dan ook automatisch de bijhorende werkingsmiddelen daarop volgen? Ik wil even opnieuw in herinnering brengen dat in Brussel twee jaar terug een crèche gewoon leeg dreigde te staan. De gemeente had de infrastructuur gebouwd voor die crèche, maar er was niet in werkingsmiddelen voorzien. We mogen niet in dergelijke situaties terechtkomen.
Kinderopvang wordt momenteel gefinancierd met enerzijds ouderbijdragen en anderzijds een subsidie van de overheid in functie van het aantal kinderen. Mijn vraag is hoe dat kan worden gecombineerd met infrastructuursubsidies. In welke mate geeft dat concurrentie? Wat zijn de gangbare spelregels ter zake om ervoor te zorgen dat dat op een faire manier gebeurt? Een beetje in het verlengde daarvan, denk u dat deze manier van werken met het VIPA in de toekomst blijft? Of vindt u een hervorming ter zake nodig, zoals dat voor ouderenzorg is gebeurd?
Een laatste vraag lijkt misschien iets verder af, maar ik vind ze wel heel belangrijk. Zult u, zoals u in uw beleidsbrief hebt aangekondigd, het advies van het extern verzelfstandigd agentschap (EVA) Toegankelijk Vlaanderen inwinnen? De integrale toegankelijkheid van die nieuwe gebouwen is immers heel belangrijk.
De reden dat ik die vraag stel, is dat ik een aantal schriftelijke vragen heb gesteld aan u en minister Homans over de toegankelijkheid van zorginitiatieven. We kunnen heel veel redelijke aanpassingen doen voor mensen met een beperking, in de werksector enzovoort. Daar zijn fondsen voor. We kunnen daar kritiek op hebben of niet, maar die bestaan. Voor het aanpassen qua toegankelijkheid van zorgvoorzieningen, wat vaak heel belangrijk is voor mensen met meervoudige handicaps, zijn er echter eigenlijk geen middelen. Dat is dus toch wel een belangrijke vraag: wordt van bij de start daadwerkelijk goed nagedacht over de diversiteit van het publiek dat zal gebruikmaken van een voorziening?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, de infrastructuurinvesteringen liggen in de lijn van ons eerdere beleid van VIPA-betoelaging in deze sectoren. Het voorhanden zijn van infrastructuur lijkt me een basisvoorwaarde voor beleidsvoering. Niet alle budgetten kunnen als werkingsbetoelaging worden ingezet zonder die basisvoorwaarde in gevaar te brengen. Niettemin worden er inderdaad extra middelen ingezet om andere noden te lenigen, dus niet alleen via investeringstoelagen.
Voor de kinderopvang wordt er in 2017 voor 10,6 miljoen euro geïnvesteerd in uitbreidingsbeleid. Ik neem aan dat het u interesseert om te weten hoe dat gebeurt. Er is de overname van kinderopvanginitiatieven in Limburg die zijn gestart door de provincie in het kader van het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK). Er zijn in 2 fasen 210 bijkomende plaatsen met subsidie voor inkomenstarief toegekend, verspreid over Limburg. We hebben dat overgenomen. Er is een omschakeling van vergunde plaatsen groepsopvang zonder subsidie naar een basissubsidie. Dat is mogelijk voor ongeveer 4574 plaatsen groepsopvang. Er is een uitbreiding van plaatsen met inkomenstarief. Dat gaat over zowel een omschakeling van bestaande plaatsen zonder subsidie als een van nieuwe plaatsen naar trap 2b. Dat gaat over 648 plaatsen met een inkomenstarief die zo worden gecreëerd. Ook is er een uitbreiding van de prestaties in de buitenschoolse kinderopvang tegen inkomensgerelateerd tarief in de opvang van baby’s en peuters. Dat maakt het mogelijk dat iedere groepsopvang met subsidies voor inkomenstarief ook schoolgaande kinderen kan opvangen tegen inkomenstarief, wat vroeger niet kon. Er zijn ook bijkomende plaatsen met plussubsidie in trap 3, in het kader van een ruimer project ter bestrijding van kansarmoede. Het gaat hier over hetzij een omschakeling van trap 2 naar trap 3, hetzij over de creatie van nieuwe plaatsen. Dat zijn 95 nieuwe trap 2-plaatsen met trap 3-ondersteuning. Ook daarin is budgettair voorzien.
Voor de jeugdhulp ga ik me ertoe beperken te verwijzen naar mijn antwoord op de vragen over de overgang van jeugdhulp naar volwassenhulp in de commissievergadering van maart. We stelden toen dat we hebben voorzien in 5 miljoen euro uitbreiding in 2017, maar ook de volgende jaren inderdaad zeker nog stappen zullen moeten zetten. Ik heb toen verwezen naar de investeringen in de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) inzake instellingsverlaters. Dat zijn recurrente middelen. Ik heb verwezen naar de investeringen in de geestelijke gezondheidszorg voor de eerstelijnspsychologen en vroeginterventie en -detectie bij kinderen en jongeren. Dat is 1 miljoen euro aan werkingsmiddelen. Ik heb ook verwezen naar de groei in de pleegzorg, met ongeveer 3 miljoen euro recurrent, en naar de inspanningen die we continueren voor de niet-begeleide minderjarigen van 6 miljoen euro in de jeugdhulp. Dan zijn er natuurlijk ook voor kinderen en jongeren in de sector van de personen met een handicap recurrente uitbreidingen. In 2017 gaat 7,8 miljoen euro naar personen met een persoonlijkeassistentiebudget (PAB). We voorzien ook in geld voor de uitstroom van jongvolwassenen uit het minderjarigenaanbod naar het volwassenenaanbod en een overeenkomstige invulling van dat vrijgekomen deel in het minderjarigenaanbod.
Het VIPA heeft een klantgerichte benadering. We hebben een systeem waarbij voorzieningen zich kenbaar maken en een vraag naar investeringsondersteuning stellen. Dan is dat dossier bekend bij het VIPA. Als ik overzichten heb, dan is dat van die voorzieningen die daadwerkelijk een aanvraag voor een investeringsbetoelaging indienden.
Het is duidelijk dat, door de grote budgettaire inspanningen die we in het VIPA in 2016 en 2017 hebben gedaan, we de ingediende dossiers grotendeels hebben kunnen afwerken. Ook ondanks het feit dat we een jaar geen mogelijkheden hebben gehad, zijn daar nieuwe dossiers aan toegevoegd. Zo werken we voor de projecten jongerenwelzijn en minderjarige personen met een handicap de volledige lijst van aanvragen af.
Voor de projecten Kind en Gezin zijn er nog een aantal projecten die we in 2017 nog niet kunnen subsidiëren. In de toekenningscriteria op de site van VIPA staat: “Voor de sectoren die vallen onder de klassieke VIPA-financiering worden in essentie geen prioriteitscriteria vooropgesteld voor de toekenning van investeringssubsidies in 2017. Er werd wel rekening gehouden met de budgettaire mogelijkheden én ten behoeve van een evenwichtige verdeling werden tussen de sectoren scharnierdatums vastgelegd om te bepalen welke subsidieaanvragen in 2017 gehonoreerd kunnen worden.” Dat betekent in de bijzondere jeugdbijstand dat je een aanvraag moest hebben ingediend voor 31 december 2016, bij Kind en Gezin dat je een aanvraag had die ontvankelijk was voor 30 juni 2016 en voor de sector van minderjarige personen met een handicap een ontvankelijke aanvraag voor 30 mei 2016. We hebben afgekapt op data als je tussen de sectoren ongeveer een verdeling hebt gemaakt van de invulling van de beschikbare kredieten.
Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe initiatieven. Wat betreft de garantie op werkingsmiddelen bij capaciteitsuitbreiding voor de kinderopvang, zal de toekenning van de VIPA-subsidies in 2017 uitsluitend gebeuren aan en voor opvangcapaciteit groepsopvang die reeds subsidies voor inkomenstarief heeft of beschikt over een subsidiebelofte daartoe.
Voor mogelijke VIPA-subsidies aan groepsopvang waar Kind en Gezin bij de uitbreidingsronde werkingssubsidies aan zal toekennen: de uitbreidingsbeslissingen van 2017, die komen in de uitwerking van de bijkomende plaatsen en financiering van de werking, zijn voorzien voor het najaar. Daarbij kan de VIPA-ronde aansluiten die wellicht op het budget 2018 zal worden genomen voor de kinderopvang.
Inzake jeugdhulp moet een organisatie om in aanmerking te komen voor VIPA-financiering over een principiële erkenning beschikken voor de capaciteit waarvoor gebouwd of verbouwd wordt. Alvorens een dergelijke erkenning verleend kan worden, moeten de nodige subsidies, zoals vastgelegd in de erkennings- en subsidiëringsregelgevingen, op de begroting voorzien zijn. Voor een investeringsdossier zullen de nodige werkingskredieten dus de facto in die voorzieningen aanwezig zijn.
Het besluit dat in VIPA-subsidies voorziet voor kinderopvang – voetnoot: waarvan ik op vraag van mevrouw Lies Jans gevraagd heb dat dat ook nog eens op het voortgangsoverleg zal worden besproken – somt een aantal basisvoorwaarden op om in aanmerking te kunnen komen voor VIPA-subsidies, onder andere dat het gaat om een groepsopvanglocatie met minstens negentien plaatsen met subsidie voor inkomenstarief. In de mate dat aan deze wettelijke voorwaarden is voldaan, is combinatie met VIPA-infrastructuursubsidies mogelijk. De subsidie van Kind en Gezin is een subsidie op de exploitatie voor het toegekende aantal subsidieerbare plaatsen. De werkingssubsidie die men krijgt per plaats, bestaat enerzijds uit de ontvangen ouderbijdragen en anderzijds de aanvullende subsidie van Kind en Gezin tot het wettelijk voorziene subsidiebedrag. De VIPA-subsidie is mogelijk als de opvang deze werkingssubsidie van Kind en Gezin reeds ontvangt, of een subsidiebelofte van Kind en Gezin heeft voor een nog op te starten aantal plaatsen.
U stelt een heel interessante vraag naar de toekomst van VIPA voor deze sectoren. Ik herinner me nog dat er in een ver verleden in de bijzondere jeugdzorg geen VIPA was en dat dat gewoon uit de werkingsmiddelen moest worden betaald. Dat is dan later in VIPA opgenomen. Dan heeft de regering-Leterme, meen ik, voor de grotere sectoren, de gehandicapten, de ouderenzorg en de ziekenhuizen, het VIPA-systeem veranderd en is er overgeschakeld op gebruiksvergoedingen voor elk jaar, waar als tegenprestatie een minimale bezetting stond. Dat is toen gebeurd met goedkeuring van Europa. U weet dat niet zo lang geleden Europa een bijgesteld standpunt heeft ingenomen waardoor de ESR-matige aanrekening van de jaarlijkse gebruiksvergoedingen anders moest worden geregeld.
Dan zijn er uiteraard heel wat overlegmomenten geweest begin deze legislatuur, met een taskforce met alle betrokken stakeholders rond infrastructuurinvesteringen en is er afgesproken dat er voor de ziekenhuizen en de woonzorgcentra op een meer forfaitair financieringsmodel zou worden overgestapt, waarbij de financiering van de investering wordt gekoppeld aan de exploitatie. De aanleiding voor die hervorming is een samenspel van factoren: de gewijzigde houding van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) met betrekking tot de alternatieve financiering van VIPA, de zesde staatshervorming, het budgettaire kader en voor de woonzorgcentra de resolutie die is aangenomen door het Vlaams Parlement.
In het regeerakkoord is ook afgesproken dat het VIPA zich verder ontwikkelt als een kenniscentrum, wat betekent dat het voor de forfaitaire systemen niet meer nodig zal zijn om voor elk infrastructuurwerk in die grotere sectoren de hele procedure te doorlopen. In diezelfde taskforce is ook afgesproken dat voor de kleinere sectoren het huidige klassieke subsidiëringssysteem behouden zal blijven. Ik weet niet of u het jargonwoord voor die sectoren al kent. Kent u het? Neen? Dan zal ik u verrassen. Dat noemen we in het jargon de ‘charmante’ sectoren.
Voor de meerderjarige personen met een handicap zijn we in het kader van de wijzigingen uiteraard ook een nieuw financieringsmodel aan het uitwerken voor de infrastructuur, met een persoonsvolgend systeem van financiering. Ook daar zijn er natuurlijk nieuwe instrumenten nodig.
Uw laatste vraag betreft de verplichting tot het inwinnen van een advies van Inter. De verplichting om een dergelijk advies in te winnen, werd bij de ouderenzorg ingevoerd vanaf dit jaar. In de klassieke VIPA-procedure gaan we dat voorlopig niet doen, maar wordt het inwinnen van dat advies door het VIPA sterk aangeraden aan de voorzieningen. Of die verplichting noodzakelijk is, zal moeten blijken uit een evaluatie van de recent gerealiseerde projecten. Een van de mogelijkheden waaraan echter wordt gedacht, is om dat mee te nemen als een criterium in het kader van de incentives en de investeringsmogelijkheden die we aan het creëren zijn met betrekking tot de duurzaamheidsgraad van onze infrastructuur.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb een paar opmerkingen. U bent begonnen met te zeggen in welke uitbreidingsmiddelen er is voorzien. Die cijfers zijn er. Ik wil ze niet ontkennen, het zijn bekende cijfers. Het leek dat dat middelen waren die werden aangekondigd als extra middelen, boven op het budget, maar dat zijn dus eigenlijk middelen die al aangekondigd waren. Dat is geen nieuw geld. Dat is het meedelen van reeds voorziene budgetten, die al in een begrotingsopmaak stonden.
Mag ik vragen hoe u dat anders zou hebben gezien, als de lijst met de dossiers die we gaan goedkeuren, niet in de begroting zou zijn voorzien?
De regering deelt zeer tevreden mee dat er een begrotingsoverschot is, en tegelijkertijd zegt de minister van Welzijn extra budget te hebben. Dat woordje ‘extra’ doet me dan toch vermoeden dat er een extra budget is, boven op datgene waarin reeds was voorzien.
Ik heb niet gezegd dat dat extra was. Ik denk dat u een chronologie of een synchroniciteit ziet die er eigenlijk niet is. Vorig jaar hebben wij dat ook gedaan.
Vaak wordt bestaand nieuws ettelijke keren verkocht, maar ik was in dit geval toch enthousiast aan het hopen dat het om extra middelen zou gaan, omdat die zeker nodig zijn. Maar goed, het is het hernemen van bestaande middelen. Dat is één zaak. Dat is dan al duidelijk.
Ik heb een kleine opmerking. U geeft de extra investeringen die er zijn in de kinderopvang. Het zou heel interessant zijn om daar dan ook de starters, de stoppers en de overnames erbij te hebben, zodat we het nettoresultaat hebben. Ik heb die schriftelijk opgevraagd bij u, dus ik hoop dat ik snel antwoord krijg op die vraag, zodat we die cijfers hebben. Ik denk trouwens dat men al een beetje te laat is met het beantwoorden van die vraag.
Ook over die uitbreiding van die kinderopvang zegt u dat de nieuwe ronde in het najaar zal zijn. We zeggen dat regelmatig, maar ik zal het herhalen: ik betreur het dat dergelijke zaken die in de begroting worden ingeschreven, pas in het najaar worden uitgevoerd, zodat er vanuit uw optiek eigenlijk een jaar wordt gewonnen, maar er een jaar wordt verloren vanuit de optiek van de kinderopvangsector om in die extra capaciteit te voorzien. Ik hoop dus toch dat dat in 2018 anders is, dat de voorziene middelen zo snel mogelijk worden ingezet.
Ik wil nog even inhoudelijk ingaan op enkele zaken. Er is de combinatie van de infrastructuursubsidies met de klassieke financiering. Ik weet natuurlijk dat het gelimiteerd is tot een aantal zaken, maar dat is net de frustratie die je bij heel veel initiatiefnemers ziet. Daarom stelde ik u die vraag. Die hebben bijvoorbeeld geen inkomensgerelateerde erkenning, maar willen wel heel graag instappen in dat systeem. Ze mogen dat niet, omdat er daarvoor een uitbreidingsronde nodig is, en tegelijkertijd missen ze ook infrastructuursubsidies. De winsten voor de kinderopvang van een inkomensgerelateerd systeem zijn heel groot, maar je mag daar niet zomaar instappen wanneer je wilt, ook al ben je bereid om aan alle regels en criteria te voldoen. Dat is dus een frustratie die in mijn ogen terecht is en die je heel vaak hoort terugkomen, bij initiatieven die van trap 1 naar trap 2 willen gaan, of van trap 0 naar trap 1. Die blijft bestaan, en ik denk dat alleen extra uitbreidingsrondes daar echt een antwoord op kunnen geven.
U zegt dat de VIPA-financiering zal blijven bestaan voor de charmante sectoren. Is dat voor Europa dan wel in orde? Dan zou het voor Europa niet in orde zijn als het gaat over de ziekenhuizen en de woonzorgsector, maar wel als het gaat over deze sectoren. Op basis waarvan kan dat verschil dan worden verantwoord, of zult u die investeringen wel in de begroting opnemen en zal daar op een andere manier mee worden omgegaan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Eerlijk gezegd, in de begroting staat er een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro VIPA-middelen. We proberen dat te concretiseren en daar een lijn in te trekken. Die lijn past binnen de filosofie van de integrale jeugdzorg.
Laat ons eens kijken naar de jeugdhulpverlening, breed gedefinieerd. Hoe kunnen we daar de infrastructurele noden invullen voor de personen met een handicap? Het is duidelijk dat wij een aantal bestaande voorzieningen moeten herconditioneren om meer eenpersoonskamers te hebben en infrastructuur voor GES+-plaatsen (gedrags- en emotionele stoornissen).
Er zijn veel redenen om die prioriteit te kiezen. Als je probeert om aan de hand van een chronologie in de dossiers die je afkapt, aan je cijfers een beetje resultaat te geven, dan zie ik niet in wat daar verkeerd aan is. U zult me niet kwalijk nemen dat ik één keer per jaar durf te zeggen waar het geld naartoe gaat. Al die mensen zijn zeer blij als ze die brief in de bus krijgen. Dat is toch, neem ik aan, niet verkeerd, dat een minister probeert daar een globaal overzicht van te geven om ook te duiden dat die inspanning niet onbelangrijk is?
Ik vind een aantal van uw vragen, dat meen ik echt, voor de toekomst zeer pertinente vragen. Door de Europese inschatting kan men geen jaarlijkse engagementen meer in de begroting inschrijven, dat moet ESR-matig gebeuren als daar niet voldoende risicovolle tegenprestaties tegenover staan, want de tegenprestatie was de minimale bezetting, en Europa heeft op een bepaald moment beslist dat dat een theoretische tegenprestatie was die in de feiten altijd de facto gerealiseerd werd. Ik ga nu kort door de bocht, maar dat is wel wat er gebeurd is. Ik denk dat het heel juist is dat men dan moet nagaan in welke mate een grotere integratie van investeringssubsidies in exploitatiefinancieringen zich opdringt. Dat is uiteindelijk wat er gebeurt in de residentiële ouderenzorg en in de ziekenhuizen.
Voor de kleinere sectoren – maar klein, daar moeten we elkaar niet van overtuigen, dat heeft geen pejoratieve betekenis – de sectoren waar het over beperkte budgetten gaat, is het wel de vraag of het niet gewoon opportuner en hanteerbaarder is om dat in één keer te doen. Voor kinderopvang of een instelling uit de bijzondere jeugdzorg is een eenmalige uitkering hanteerbaar, tenzij men er een openendsysteem van maakt, maar dat zijn debatten en keuzes. Nogmaals, ik vind dat geen onzinnige debatten, maar voor deze legislatuur staat in ieder geval buiten de transformatie die we aan het doen zijn, daarvan niets op de agenda.
Voor Europa, mevrouw Van den Brandt, is dat geen probleem, aangezien het klassieke systeem eenmalig een investeringsbedrag uitkeert, en men dat onmiddellijk inschrijft, als men dat engagement definitief maakt. Daar zit het probleem niet. Het probleem zat hem erin dat een ziekenhuis pakweg 150 miljoen euro VIPA-middelen zou krijgen, maar deze werden uitgekeerd in twintig jaarlijkse schijven van x miljoen euro, en elk jaar werd in de begroting niet het totale engagement in het eerste jaar maar elk jaar een deel van het engagement ingeschreven. Daarvan heeft Europa gezegd: dat gaat in die constructie niet meer.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik denk dat de vragen beantwoord zijn. Ik ga het debat over extra kinderopvang en zo niet heropenen. Dat zullen we op een ander moment zeker voortzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.