Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, zoals we allemaal weten, zijn er in ons land een aantal nieuwkomers die als vluchteling aankomen en sommigen hebben een diploma, bijvoorbeeld een diploma verpleegkunde. Het is in het belang van deze persoon en zijn integratie dat het diploma zo snel mogelijk wordt ingezet in de functie waarvoor het is bedoeld, namelijk als verpleegkundige. Ook de samenleving heeft er baat bij, omdat er een tekort is aan verpleegkundigen, en we de handen in de zorg kunnen gebruiken.
Via de zorgambassadeur zet de minister terecht in op een positieve en realistische beeldvorming van zorgberoepen. Toch blijft er in tal van zorgberoepen een tekort aan kandidaten. Het lijkt dan ook vanzelfsprekend dat indien buitenlanders of nieuwkomers met een zorgkundig diploma zich in ons land vestigen, de overheid er alles aan doet om deze mensen snel toe te leiden naar de zorgsector.
Het loopt echter strop. Deze vraag kent een heel traject. Ze is in het federale parlement ingediend, in het Vlaams Parlement, en ze heeft al heel wat ministers gezien. Minister, we stellen vast dat het bij u strop zit, namelijk bij een commissie die zou moeten worden samengesteld. Vroeger was de aflevering van diploma’s een federale bevoegdheid. Met de staatshervorming is een deel naar de deelstaten gekomen. Na de erkenning van een diploma, volgt er nog een heel traject. Er is een commissie onder bevoegdheid van minister Crevits, en die functioneert, maar er is ook een advies nodig van de erkenningscommissie van de beoefenaars van verpleegkunde om te kunnen werken volgens diploma. Vroeger gebeurde dit op federaal niveau, maar nu moeten de deelstaten een eigen commissie oprichten, zodat mensen wier diploma is erkend en die willen doorstromen naar het zorgberoep van verpleegkundige, die laatste horde kunnen nemen.
De dossiers zitten vast. Sinds de staatshervorming is er geen commissie samengekomen.
Collega Anne Dedry stelde hierover een vraag aan federaal minister De Block. Uit het antwoord blijkt dat dit te wijten is aan het uitblijven van een Vlaamse commissie.
Door de zesde staatshervorming is er blijkbaar een moeilijkheid om zo’n commissie samen te brengen. Sinds 2014 is er geen enkele verpleegkundige meer door die procedure geraakt.
Volgens de cijfers van mevrouw De Block zijn er momenteel 23 dossiers geblokkeerd, en zullen er nog 14 bij komen. Dat zijn dus 37 verpleegkundigen die aan de slag willen en kunnen, maar die moeten wachten. Ik geef toe dat 37 geen monstercijfer is, maar het is jammer op een moment dat er een tekort is en ook voor die mensen die niet volgens hun competenties worden ingezet.
Bij de Franse Gemeenschap is er hetzelfde probleem geweest. Men moest er ook een commissie oprichten. Dat bleek moeilijk te zijn en zij hebben aan de federale commissie de bevoegdheid gegeven om verder te functioneren in afwachting van het opstarten van een eigen commissie.
Minister, bent u het eens dat het strop loopt op het uitblijven van een Vlaamse commissie voor de erkenning van beoefenaars van de verpleegkunde? Waarom is deze Vlaamse commissie nog niet in werking? Waarom werd er niet beslist om de voormalige commissie verder te laten werken, zoals de Franse Gemeenschap besloot? Hoe en wanneer zult u deze achterstand wegwerken? Dit is de situatie voor verpleegkundigen. Doen zich gelijkaardige problemen voor bij andere zorgberoepen? Hebt u overleg gehad met mevrouw De Block over deze problematiek?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, eerst en vooral moeten we stellen dat het een zeer juridisch-technisch dossier is. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de erkenningscommissies voor de beroepstitels en bekwaamheden van verpleegkundigen, wat een Vlaamse bevoegdheid is, en anderzijds de commissie die advies moet verlenen over de toelating van de niet-Europese verpleegkundigen tot het beroep van verpleegkundige, wat een federale bevoegdheid is.
De eerste stap in dit dossier van de niet-Europese verpleegkundigen, en dat volgens artikel 145 van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidzorgberoepen, ligt inderdaad bij de Vlaamse Gemeenschap. De diploma’s van die verpleegkundigen moeten een academische gelijkwaardigheid krijgen van het National Academic and Professional Recognition and Information Centre in Vlaanderen. In al die dossiers is dat gebeurd. Daar is dus geen probleem. Vervolgens moeten die dossiers worden onderzocht door de federale overheid in functie van de toelating tot het beroep van verpleegkundige. Hiervoor doet de federale overheid een beroep op de federale erkenningscommissie, wat betreft de adviesverlening tot toelating van deze verpleegkundigen om verpleegkunde uit te oefenen. We hebben vernomen dat de federale overheid nog geen nieuwe erkenningscommissie heeft opgericht en de erkenningscommissie in zijn oude samenstelling niet meer contacteerde over deze dossiers. Intussen zijn die dossiers geadviseerd door experten uit de Vlaamse erkenningscommissie in de schoot van het agentschap Zorg en Gezondheid. De erkenningscommissies voor het erkennen van de beroepstitels en bekwaamheden van verpleegkundigen op het Vlaamse niveau zijn, op drie na, allemaal samengesteld en operationeel, en dat in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2016. Het probleem bij de drie nog niet samengestelde commissies is voornamelijk dat we ze op basis van de voorgestelde kandidaturen nog niet kunnen samenstellen vanwege de niet-correcte man-vrouwverhouding bij de kandidaten. We zijn dat aan het oplossen teneinde ook die commissies te kunnen samenstellen, zodat alle commissies zijn samengesteld.
De Franse Gemeenschap heeft, in tegenstelling tot de Vlaamse Gemeenschap, nog geen eigen procedureregelgeving uitgewerkt, en op basis daarvan dus ook nog geen erkenningscommissies samengesteld voor de beroepstitels en bekwaamheden. Vlaanderen heeft voor een andere weg gekozen en realiseert deze nu volop.
Het probleem wordt niet veroorzaakt door een achterstand. Zoals ik al aangaf, zijn deze dossiers ondertussen geadviseerd door experten uit de Vlaamse erkenningscommissie.
Inzake dossiers erkenning bijzondere beroepstitel ziekenhuisapotheker is er ook een onderdeel dat federale bevoegdheid is gebleven. Voor de Vlaamse bevoegdheid is er ook een Vlaamse erkenningscommissie samengesteld.
In die dossiers doet de federale administratie wel nog een beroep op de erkenningscommissie zoals die ten tijde van de uitoefening op federaal niveau van de bevoegdheid was samengesteld. Het is ons niet duidelijk waarom die oplossing voor de behandeling van de genoemde dossiers niet is verkozen. We hebben uiteraard over de problematiek overleg gepleegd met de federale overheid. De federale overheid heeft recentelijk beslist om van ons voorstel van oplossing gebruik te maken, dat erin bestaat de dossiers te laten adviseren door experten ter beschikking gesteld door de Vlaamse erkenningscommissie. De dossiers zijn midden maart door die experten van advies voorzien en kunnen nu dus verder worden afgehandeld door de federale administratie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik ga beginnen met het laatste. U zegt dat er intussen dus wel al een advies is gekomen, midden maart. Tot vorige week, want ik moet toegeven dat ik hen pas vorige week heb gecontacteerd om te horen wat de evolutie was, hadden de mensen in kwestie nog steeds geen antwoord. Dat zijn mensen die soms al een of twee jaar wachten. Dit betekent dat zij binnenkort wel degelijk een positief advies zullen krijgen. Het laatste advies dat Vlaanderen ter zake moet geven, bleef uit, maar dit is dus in orde. Dat begrijp ik goed uit uw antwoord.
Ik hoor u eigenlijk ook de bal terugspelen naar de federale overheid. Zoals ik zei, hebben we de vraag eerst federaal gesteld. De vraag wie waar zit, is inderdaad heel technisch, maar het antwoord van minister De Block was wel heel duidelijk. Ze stelde dat het de Vlaamse Regering is die die commissie moet samenstellen, dat die achterblijft. Ik vind dit dus wel een vervelende situatie. U zegt dat dit federaal is, dat u hun hebt gevraagd waarom ze dat niet hebben gedaan. Het kan iemand die net uit Syrië of weet ik veel waar aankomt met een diploma van verpleegkundige, heel weinig schelen welke overheid bevoegd is voor de erkenning van zijn diploma en wie allemaal advies moet geven. Die wil aan de slag gaan. Die moeten we aan de slag krijgen. Ik hoop dus dat er nu snel schot in de zaak komt, dat er niet veel mensen bij die 37 komen. U noemt het geen achterstand, maar het is de facto wel een achterstand, omdat dit mensen zijn die dit heel lang niet hebben gehad. Ik kan ervan uitgaan dat men die snel wegwerkt, dat dit, als de adviezen eenmaal zijn gegeven, snel vooruit kan gaan. Twee jaar verliezen met betrekking tot de talenten van mensen is echter bijzonder jammer.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik ben het met u eens dat dit een juridisch dossier is, maar dat belet niet dat het pingpongspelletje – want zo kunnen we het stilaan toch wel noemen – tussen de federale bevoegde minister en de Vlaamse bevoegde minister mag ophouden. Op het terrein zijn er immers vragen naar goede zorgkrachten. Daar zijn we allemaal voor, denk ik. Eigenlijk gaat dit over praktische en administratieve beslommeringen, van commissies die niet goed samengesteld geraken, die niet goed samengesteld zijn, die niet voldoende met elkaar spreken, die elkaars experten niet altijd evenzeer naar waarde schatten. Het is niet zozeer juridisch. Je krijgt het op het terrein, waar u ook komt, niet uitgelegd dat zulke praktische en administratieve beslommeringen beletten dat mensen waarvan men weet dat ze goed werken, ook al omdat ze daar soms stage hebben gelopen, niet volwaardig kunnen worden ingezet. De oproep moet dus de volgende zijn, denk ik: laten we met dat pingpongspel stoppen, en laten we ervoor zorgen dat goede zorgkrachten, die goede, kwalitatieve gezondheidszorg kunnen verlenen, ook aan de slag kunnen in ons Vlaamse zorglandschap.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik wil in deze discussie vooral benadrukken dat het voor onze fractie essentieel is dat die buitenlandse verpleegkundigen naast, uiteraard, de nodige kennis en kunde, ook het Nederlands vlot beheersen. Ik ben zelf verpleegkundige. Ik kan beamen dat het zeer belangrijk is om het Nederlands vlot te beheersen, ten voordele van een degelijke verzorger-patiëntrelatie. Mensen die een zorgberoep uitoefenen, hebben een zeer grote verantwoordelijkheid ten opzichte van hun patiënten, en de kwaliteit van de zorg dient te allen tijde te worden gewaarborgd. Dat is uiteraard essentieel. Elkaar verstaan en met elkaar kunnen communiceren zijn daarbij echter uitermate belangrijk. In de plenaire vergadering van 8 februari werd hieromtrent ook een discussie gevoerd, naar aanleiding van de vraag van voormalig collega Croo over de erkenning van artsen met een buitenlands diploma. Minister, u zei toen dat het creëren van een kader om de taalkennis te kunnen controleren, werd bekeken. Is het overleg daaromtrent reeds opgestart, of voor wanneer is dat gepland?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Vlaanderen heeft er inderdaad voor gekozen om de bevoegdheid uit te putten en heeft die erkenningscommissies opgestart. Ze zijn, denk ik, zo goed als allemaal operationeel. Ik ben het er uiteraard mee eens dat we vooral moeten zoeken naar pragmatische oplossingen, om het geduld van die mensen niet langer op de proef te stellen. Wat ik kan opmaken uit de informatie die we ook vanuit de administratie hebben gekregen, is dat er ondertussen inderdaad een praktische oplossing is gevonden om een aantal adviezen te geven aan het federale niveau, dat de beoordeling moet doen inzake de toelating tot het beroep. Laten we er dus van uitgaan, en we zullen dat ook wel eens checken, dat daarmee de continuïteit van de besluitvorming opnieuw is gewaarborgd.
Wat de laatste vraag betreft, heb ik geen nieuwe informatie. Dat is enigszins logisch, want er moet federaal nog een beslissing worden genomen over de contingentering. Mijn aanvoelen is dat er toch eerst een aantal politieke beslissingen moeten worden genomen alvorens we daar nieuwe discussies of nieuwe dingen aan kunnen toevoegen. Er is ook de andere kant van het verhaal. Nu put ik echter uit mijn parate kennis. Ik denk dat men federaal ook die piste bekijkt in het kader van de hervorming van de wet op de gezondheidszorgberoepen. Wat dat betreft, hebben wij op dit moment geen bijkomende informatie.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik heb het hier bewust over de zorgberoepen gehad, want met betrekking tot de artsenproblematiek zijn er nog andere zaken. In België heb je ter zake ook andere criteria. Daar speelden ook andere elementen.
Ik wil zeker erkennen dat voor zorgberoepen het spreken van de taal ongelooflijk belangrijk is.
Ik zal mijn hand niet in het vuur steken voor ieder persoon, maar de mensen waarmee ik contact heb gehad, zijn voor een deel al zeer Nederlandskundig en ook zeer bereid om zich daarin in te werken en te leren. Het gaat hier dus niet om mensen die dat niet willen of niet kunnen. Het zijn mensen die met heel veel enthousiasme klaarstaan om aan de slag te gaan en die de laatste horde moeten nemen.
Minister, ik ben blij dat u een pragmatische oplossing hebt gevonden, al vind ik het jammer dat die twee of eigenlijk drie jaar op zich heeft laten wachten.
Er is inderdaad op 8 februari in de plenaire vergadering daarover een vraag gesteld. Ik weet dat ik u toen ook die vraag heb gesteld. U zei: ‘Ja, we zullen het bekijken.’ Zowel minister De Block als u hebben tal van brieven gekregen van de betrokkenen en mensen rondom hen met de oproep om hier iets aan te doen. Ik hoop dat we voortaan sneller kunnen gaan voor dergelijke zaken en dat we een bevoegdheidsoverdracht vlotter kunnen laten verlopen, om te vermijden dat mensen met een relevant diploma, met werklust en werkervaring, drie jaar in de wachtkamer moeten zitten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.