Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb deze vraag al enkele weken geleden ingediend omdat ik het toen heel frappant vond wat uit een onderzoek van professor Portzky naar voren kwam, na de zelfdoding van Steve Stevaert begin april 2015. Uit dat onderzoek blijkt dat de berichtgeving over de zelfdoding, dus begin april 2015, heeft geleid tot een kwart meer suïcidepogingen in Vlaanderen. In de weken nadien steeg het aantal pogingen met een zorgwekkende 26,4 procent.
De onderzoekster wijt een en ander aan het aantal onlineberichten – ze stelt dat er veel te veel waren – en aan de te gedetailleerde berichtgeving. Uit de cijfers blijkt dat het meegeven van details zoals plaats en methode van het gebeuren, schadelijke gevolgen heeft en voor mensen de drempel om zelf een dergelijke daad of poging te ondernemen doet verlagen. De onderzoekster voegt eraan toe dat de berichtgeving de indruk gaf dat de oorzaak van het overlijden zeer eenvoudig was, terwijl situaties die leiden tot zelfdoding sowieso heel complex zijn.
De regels van de journalistieke beroepsethiek zijn neergeschreven in de Code van de Raad voor de Journalistiek, goedgekeurd in september 2010 en sindsdien nog twee keer aangevuld in 2013 en 2015 door de raad van bestuur van de vzw Vereniging van de Raad voor de Journalistiek, waarin journalistenverenigingen, uitgeversfederaties, mediahuizen en persagentschappen vertegenwoordigd zijn. Het komt aan de raad zelf toe om uit te maken of, in welke gevallen en in welke mate hij naar media en journalisten toe aanbevelingen en adviezen formuleert. Minister, u hebt al meermaals te kennen gegeven dat u achter dit systeem van zelfregulering staat, en ik denk dat we allemaal onderschrijven dat het heel goed en heel belangrijk is dat men dat zelf organiseert.
De Code van de Raad voor de Journalistiek is bedoeld als een leidraad voor de praktijk. Artikel 24 van deze code luidt als volgt: “De journalist respecteert de menselijke waardigheid en tast ze niet verder aan dan noodzakelijk is in het maatschappelijk belang van de berichtgeving. De journalist vermijdt overdrijving bij het vrijgeven van beelden en/of details, ook wanneer de feiten de publieke opinie sterk beroeren.” Wat betreft zelfdoding wordt dit artikel meer toegelicht als volgt: “Wanneer over gevallen van zelfdoding wordt bericht, respecteert de journalist de privacy van de betrokkene en van de nabestaanden, hij vermijdt dramatisering, gedetailleerde beschrijving en positieve voorstelling van de feiten.”
Minister, zoals u al eerder hebt gezegd in antwoord op mijn vraag om uitleg van januari 2016 over de nieuwe richtlijn inzake de omgang van de pers met minderjarigen, is de vermelding van de Zelfmoordlijn naar aanleiding van berichten over zelfdoding geen richtlijn van de Raad voor de Journalistiek, maar wel een advies van de raad in samenwerking met een aantal andere actoren. Het is immers wetenschappelijk aangetoond dat bepaalde berichtgeving tot uitlokking kan leiden. Ook nu is dat weer gebleken uit het onderzoek van professor Portzky.
In antwoord op een vraag van collega Saeys van oktober 2015 verwijst u naar de opleiding deontologie die de VRT-nieuwsdienst aanbiedt aan de VRT-journalisten en de naar de deontologische adviesraad, die adviezen op maat kan geven bij een incident waarvan de nieuwsdienst aanvoelt dat het veel beroering kan meebrengen.
Minister, ik weet natuurlijk wel dat u niet in de hand hebt wat er wordt gepost op sociale media, maar ik heb volgende vragen. Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP)? Met het oog op de resultaten van het onderzoek van het VLESP, acht u een aanpassing van de code aangewezen wat betreft de berichtgeving over zelfdoding? Hoe zou u daar mee een aanzet toe kunnen geven, wel wetend dat het een systeem van zelfregulering is? Wat kan de VRT nog meer doen om in haar berichtgeving rekening te houden met de mediarichtlijn omtrent suïcidepreventie?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, dank u wel voor de vraag, waarvan de problematiek vandaag inderdaad in de media in de positieve belangstelling gekomen is. Uiteraard heb ik net als u kennis genomen van de studie. Waar het om gaat, is de delicate oefening van afweging van het recht op de vrijheid van meningsuiting, en dus ook de journalistieke vrijheid, ten opzichte van suïcidepreventie en deze lijn is vanzelfsprekend zeer moeilijk te trekken.
Zoals u zelf zegt, is de Code van de Raad voor de Journalistiek op zichzelf duidelijk. Ik ga artikel 24 ook nog eens voorlezen, want het kan geen kwaad om voor de duidelijkheid de woorden nog even tot ons te laten komen. “Wanneer over gevallen van zelfdoding wordt bericht, respecteert de journalist de privacy van de betrokkene en van de nabestaanden, hij vermijdt dramatisering, gedetailleerde beschrijving en positieve voorstelling van de feiten.” De belangrijke elementen die de Werkgroep Verder, die zich inzet voor nabestaanden na zelfdoding, naar voren schuift, zitten daarin: respect voor privacy en persoonlijke gegevens van de betrokkene en zijn nabestaanden; geen dramatisering; geen gedetailleerde beschrijving van de manier van zelfdoding of poging daartoe, en evenmin zelfdoding voorstellen als iets positiefs of als een oplossing voor problemen. Daarnaast heeft de Raad voor de Journalistiek samen met de Werkgroep Verder ook een aantal aanbevelingen uitgewerkt en via een folder verspreid. Zonder te beweren dat die in elk individueel geval, altijd en overal, worden toegepast, worden ze wel algemeen aanvaard en over het algemeen ook gerespecteerd en toegepast door journalisten en media.
Die aanbevelingen concretiseren de elementen van de code waarover ik het daarnet had. Zo vragen ze om oog te hebben voor de complexe oorzaken van zelfdoding en om de nodige omkadering te geven. Ze vragen ook om informatie te geven over hulpverleningsmogelijkheden, zoals het nummer van de zelfmoordlijn, wat de media vrij algemeen doen. Voorts vragen ze om te spreken over zelfdoding in plaats van zelfmoord, iets wat moeilijker ingang vindt bij journalisten en media, wat natuurlijk te maken kan hebben met het feit dat het nummer 1813 zichzelf presenteert als ‘Zelfmoordlijn’, en er op de website ook sprake is van zelfmoord en niet van zelfdoding. Maar ik neem aan dat dat debat ook nog kan evolueren.
Bij zelfdoding van bekende personen vragen de aanbevelingen om extra te letten op onzorgvuldige of sensationele berichtgeving. Of daarvan sprake geweest is bij Steve Stevaert, kan ik niet uitmaken. En ook de Raad voor de Journalistiek heeft dat niet kunnen vaststellen, want naar ik vernomen heb, heeft de raad, ondanks de commentaren die er van diverse kanten geweest zijn, geen enkele klacht ontvangen over de berichtgeving over de zelfdoding van Steve Stevaert. En zoals u weet, werkt de raad op basis van klachten, en monitort of screent hij media niet proactief.
Anderzijds volgt de raad wetenschappelijk onderzoek over journalistiek en communicatie op en ben ik ervan overtuigd dat hij ook het onderzoek van professor Portzky, waarnaar u verwijst, grondig zal bekijken. Of de Raad voor de Journalistiek zijn code of richtlijnen naar aanleiding van dit onderzoek van professor Portzky moet herformuleren of bijwerken, moet hij inderdaad zelf uitmaken, eventueel in overleg met de organisaties waarmee hij in deze problematiek al heeft samengewerkt of met professor Portzky zelf. Maar zoals u weet, ben ik voorstander van het systeem van zelfregulering van de raad. Dat werkt goed, en dat wil ik ook in deze problematiek respecteren. De raad expliciteert, stuurt bij en dergelijke meer. Ik ga er dus van uit dat naar aanleiding van een aantal opmerkelijke elementen uit dit onderzoek, dit ook kan gebeuren. De raad is zeer open ten aanzien van het bijsturen en evolueren.
De VRT stelt dat ze de mediarichtlijn omtrent suïcidepreventie nauwgezet tracht op te volgen. Op verschillende manieren heeft de VRT binnen haar deontologische kader aandacht aan zelfdoding en preventie ervan. Ten eerste is er binnen de nieuwsdienst een deontologisch kader. Een uittreksel uit het praktijkgericht deontologisch zakboekje luidt als volgt: “Hoe berichten we over zelfdoding? Over een (alleenstaande) zelfmoord berichten we normaal niet. Als het nieuws maatschappelijke relevantie heeft, brengen we het bij uitzondering toch. Normaal noemen we geen namen. Publieke figuren kunnen alweer een uitzondering zijn. We doen desgevallend een redelijke poging om te checken of naaste familieleden al op de hoogte zijn. Let er in elk geval op dat zelfmoord nooit als positief of als navolgenswaardig wordt voorgesteld. Onderschat de impact van een tv-verslag niet op mensen die het moeilijk hebben. Als we veel aandacht aan een zelfdoding besteden, verwijzen we naar organisaties die hulp kunnen verlenen.”
Ten tweede is er ook een deontologisch kader bij niet-nieuwsdienstprogramma’s. Dat bevindt zich in het VRT-programmacharter. Dat gaat over ‘het juiste evenwicht tussen redactionele onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid’: “De VRT produceert programma’s in volle onafhankelijkheid. Dus alle mogelijke onderwerpen kunnen vanuit alle mogelijke invalshoeken aan bod komen, zolang daar goede redactionele redenen voor zijn. We tonen de wereld de wereld zoals hij is. Ook in fictie brengen we maatschappelijk gevoelige thema’s en controversiële en bediscussieerbare onderwerpen. Maar de VRT is zich ook bewust van haar verantwoordelijkheid tegenover de samenleving en van de maatschappelijke impact van wat we uitzenden en hoe we het uitzenden. We hebben daarbij oog voor en besteden aandacht aan de bescherming van wie extra kwetsbaar is. Ook in fictie houden we daar rekening mee. Dus de gevoeligheden van het publiek zijn voor ons een zorg. Daarom gaan we omzichtig om met programmaonderdelen of programma’s rond zelfdoding. We schatten de relevantie in, rekening houdend met de context. We vermijden onnodige details en vermelden hulplijnen waar het gepast is.”
Voor meer specificaties bij deze problematiek, gebruikt de VRT standaard, ten eerste, de mediarichtlijnen inzake zelfdoding, en ten tweede ook de brochure van de Werkgroep Verder, opgemaakt in samenwerking met de Vlaamse Vereniging van Journalisten en de Raad voor de Journalistiek. Die documenten zijn op de redacties van de VRT verdeeld. De deontologische adviesraad van de VRT-nieuwsdienst verspreidt die richtlijnen geregeld aan de hele redactie, meestal naar aanleiding van mediagevoelige zelfdodingen.
Voor advies in specifieke gevallen zijn de leden van de deontologische adviesraad en de manager beroepsethiek de vaste aanspreekpunten van de programmamakers. Ook in opleidingen en workshops wordt de zelfdodingsproblematiek aangekaart. Ter informatie: in 2015 kwam professor Portzky de problematiek en de mogelijke media-aanpak bespreken met de redactie. Ik kan mij inbeelden dat dit nu ook in een vervolggesprek kan gebeuren, maar ik heb daar voor de rest geen concrete informatie over.
Voor verhaallijnen in fictiereeksen of films zijn er momenteel geen richtlijnen. Toch verwijst de VRT meer en meer naar de Zelfmoordlijn, bijvoorbeeld bij bepaalde afleveringen van de soap ‘Thuis’, op Eén, of bij praatprogramma’s. U weet dat er wat commotie is geweest naar aanleiding van de poging tot zelfdoding van het personage uit ‘Thuis’ in juni 2015. Naar aanleiding daarvan hebben er nieuwe gesprekken plaatsgevonden met de Werkgroep Verder. Op 1 maart 2017 heeft de VRT opnieuw de Werkgroep Verder ontvangen om over het nut van fictierichtlijnen te overleggen. Ook dat is dus in beweging. De VRT werd vertegenwoordigd door de manager beroepsethiek en de fictieverantwoordelijke van Eén. De VRT heeft zich alvast geëngageerd om haar kennis en ervaring mee ter beschikking te stellen. De VRT wil actief meewerken om, indien noodzakelijk en mogelijk, eventueel nieuwe en haalbare afspraken te maken, die kunnen gelden voor alle Vlaamse omroepen en fictiemakers.
Ik denk dus dat, zonder de perfectie ooit te kunnen bereiken, al moeten we er wel naar streven, er naar aanleiding van de bijkomende inzichten van professor Portzky zeker nog nieuwe stappen in het medialandschap gezet worden en gezet zullen worden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Vooral dat laatste vind ik heel positief: dat er conclusies worden getrokken uit de studie van professor Portzky, om een aantal zaken nog te verbeteren. Maar zoals u aanhaalt, gebeurt er eigenlijk al heel wat. We hebben de laatste jaren gezien dat er meer aandacht is voor de manier waarop met berichtgeving rond zelfdoding wordt omgegaan.
We weten allemaal dat dit een moeilijke evenwichtsoefening is en zal blijven.
U noemde meermaals de Werkgroep Verder en zij doen ter zake heel goed werk. Ze hebben in het verleden met het concretiseren van die richtlijnen bijna baanbrekend werk verricht. Elk jaar reiken ze op de dag van de nabestaanden een prijs uit. Ze geven dan ook bekendheid aan goede voorbeelden van artikelen vanuit de journalistiek voor de aanwezigen en voor andere journalisten. Op die manier geven ze op een positieve manier aandacht aan de problematiek door aan te tonen hoe je correcte berichtgeving tot stand kunt brengen zonder dramatisering en sensatie en met respect voor de persoon die overging tot zelfdoding en de nabestaanden.
U verwees ook naar de Zelfmoordlijn. Het is nog niet algemeen ingeburgerd dat we spreken over zelfdoding in plaats van over zelfmoord. We hebben in de commissie Welzijn ook al een discussie gehad met mensen van de Zelfmoordlijn zelf. Hun standpunt is dat ze zo bekend zijn en dat een naamswijziging niet evident is. Ik hoop toch dat er ook daar op termijn een wijziging mogelijk zal zijn.
Met betrekking tot de VRT noteer ik dat er al heel wat gebeurt, maar dat er bereidheid is om nog verdere stappen te zetten, bijvoorbeeld wat de fictiereeksen betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.