Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over overleg in verband met het Brusselse inburgeringsbeleid
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Homans.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, zoals u weet, heeft het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) eindelijk werk gemaakt van een inburgeringstraject in Brussel. Het is er nog niet. Er ligt een voorstel op tafel. Het is de bedoeling dat hierover deze week nog wordt gestemd. Normaal gezien, zou hierover vorige week al worden gestemd.
Wie het voorstel leest, merkt dat voor u een grote rol ligt weggelegd. Het voorstel gaat er immers van uit dat iedere nieuwkomer in Brussel verplicht een inburgeringstraject moet volgen. Hij moet dan voor de Vlaamse Gemeenschap of de Franse Gemeenschap kiezen. De verplichting wordt opgelegd, maar de uitvoering ligt volledig bij de gemeenschappen.
Groen vindt het, voor alle duidelijkheid, een positieve zaak dat ook in Brussel werk wordt gemaakt van de inburgering. Dat is nodig. De stad heeft hier absoluut nood aan. Vlaanderen heeft de afgelopen decennia zeer relevante expertise opgebouwd. Het werk van organisaties als het Brussels Onthaalbureau voor Inburgering (bon) of Foyer wordt overal erkend.
Minister, u weet tevens dat ook andere voorstellen op tafel zijn gelegd. De N-VA heeft een voorstel ingediend en Groen heeft dat samen met Ecolo ook gedaan. Het verschil tussen het voorstel van de N-VA en het voorstel van de meerderheid betreft veeleer de vraag wie de rekening betaalt. De Brusselse meerderheid gaat ervan uit dat de Vlaamse overheid de rekening oppikt. De N-VA lijkt hiermee niet akkoord te gaan en stelt voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ook een factuur te laten oppikken. Dat is een discussie over wie moet betalen.
Het voorstel van Groen en Ecolo verschilt fundamenteler van het meerderheidsvoorstel. We betreuren dat er twee aparte inburgeringstrajecten zouden komen en dat niet aan een enkel inburgeringstraject wordt gewerkt. We vinden het niet logisch dat nieuwkomers in de stad moeten kiezen in welke gemeenschap ze willen inburgeren. Ze kennen geen van beide gemeenschappen en kunnen die keuze moeilijk maken. Volgens ons staat dit tevens haaks op de Brusselse realiteit.
Ik besef dat dit een ideologisch debat is dat ik hier niet wil openen. Ik weet dat we een andere visie hebben op Brussel en zeker op de ruimte die er is voor de Brusselse identiteit. Ik wil echter wel vragen stellen over de impact van het voorstel dat nu op tafel ligt. We kunnen er immers van uitgaan dat het voorstel van de meerderheid het zal halen.
U hebt in het verleden een paar keer verklaard dat er geen overleg is geweest. Het verbaast me dat een Brusselse overheid zonder overleg een beslissing kan nemen over iets wat u dan moet uitvoeren. Ik betreur dit uiteraard ten zeerste. Mijn eerste vraag is dan ook of er ondertussen overleg is geweest. Is de Vlaamse Regering bereid de in het akkoord opgenomen taak volledig op zich te nemen?
Mijn tweede vraag betreft uw engagementen. In januari 2016 hebt u tijdens een plenaire vergadering aangekondigd dat u het aantal plaatsen in de Brusselse inburgeringstrajecten fors wilde optrekken. U zou 2400 bijkomende plaatsen creëren en op die manier het aanbod van 3000 tot 5400 plaatsen optrekken. Dit lijkt me zeker een goede zaak. Ik zou echter graag de stand van zaken kennen. Hebt u dit effectief gedaan? Kunnen ondertussen jaarlijks 5400 mensen in Brussel een inburgeringstraject van de Vlaamse Gemeenschap volgen? Hebt u de daad bij het woord gevoegd?
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, het inburgeringstraject in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest krijgt stilaan concreet vorm, en dat is een goede zaak. Vorige week is de behandeling van het voorontwerp van ordonnantie begonnen.
Met betrekking tot dit dossier heeft mijn fractie steeds gepleit voor een goede samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken overheden. Het verplichten van de inburgering is een bevoegdheid van de GGC, meer bepaald van de collegeleden Smet en Fremault. Het gaat niet om de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, maar om het Verenigd College van de GGC.
De invulling van de inburgeringstrajecten is een bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschapscommissie. De keuze tussen die twee trajecten is fundamenteel.
Minister, wij waren dan ook verheugd dat in uw beleidsbrief 2016-2017 uitdrukkelijk vermeld staat dat de beleidsontwikkelingen in Brussel actief zouden worden opgevolgd. We zijn ook tevreden over de betrokkenheid bij het uitwerken van de samenwerkingsovereenkomst.
In welke mate werd het Agentschap Integratie en Inburgering betrokken bij de uitwerking van de concrete vormgeving en de praktische modaliteiten inzake het Brussels inburgeringsbeleid?
Is er daaromtrent overleg en samenwerking geweest met de VGC? In de beleidsbrief staat immers dat er een uitgebreide omgevingsanalyse en behoefteonderzoek gepland is, in samenwerking met de VGC.
Is er voldoende aansluiting voorzien van de Brusselse regeling bij het Vlaams beleid?
In het kader van de vluchtelingenpiek in 2015 creëerde u extra capaciteit. Nu wordt de nood aan trajecten geschat op 13.170. Is er zicht op hoeveel van die 13.170 trajecten door de Vlaamse Gemeenschap ingevuld zouden worden? Is de huidige capaciteit, die tussen 5200 en 5400 ligt, volledig benut?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, u verwees naar debatten in het Brussels Parlement, en daar zal ik niet op ingaan. Ik zal niet ingaan op de uitspraken van onze fractie daar, noch van uw fractie. U verwees naar een debat over de middelen. Ik ga mij niet moeien met wat er gebeurt in het Brussels Parlement. De situatie daar is heel ingewikkeld en we beperken ons best tot ons werk in het Vlaams Parlement. Brussel heeft zelf ook middelen voorzien in het kader van inburgering, maar wil die enkel geven aan de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) en aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en niet aan de Vlaamse Gemeenschap, die eigenlijk de trajecten organiseert.
Dan kom ik tot de eerste vraag van mevrouw Van den Brandt en de derde vraag van de heer Poschet. Er heeft al overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Vlaamse Gemeenschap, de COCOF en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC), onder andere op 16 juni 2016, naar aanleiding van de goedkeuring van de ordonnantie in eerste lezing, en op 8 februari 2017, om verdere afspraken te maken over de opmaak van het samenwerkingsakkoord. Om te waarborgen dat er voldoende aansluiting is tussen de Brusselse regeling en het Vlaamse beleid is een samenwerkingsakkoord onontbeerlijk.
De heer Poschet vroeg in welke mate het Agentschap Integratie en Inburgering betrokken werd bij de uitwerking van het Brussels inburgeringsbeleid. Het Agentschap Integratie en Inburgering is betrokken geweest bij het opstellen van mijn advies aan de GGC over het voorontwerp van ordonnantie betreffende het inburgeringstraject voor de nieuwkomers in Brussel-Hoofdstad. Het agentschap wordt ook geconsulteerd in het verdere overleg over het samenwerkingsakkoord.
Dan kom ik tot de tweede en derde vraag van mevrouw Van den Brandt. De Vlaamse Regering is zeker bereid deze uitvoerende rol op zich te nemen, zoals ook is aangegeven in het Vlaams regeerakkoord en zoals ook staat in mijn beleidsnota en in diverse beleidsbrieven en ook in die van minister Gatz.
Daar wil ik de kanttekening bij maken dat de Vlaamse Regering momenteel al ruimschoots haar verantwoordelijkheid opneemt inzake inburgering in Brussel. Ik geef een aantal voorbeelden. De oprichting van het Brussels Onthaalbureau, dat inmiddels deel uitmaakt van het agentschap, dateert al van 2004. Dertien jaar geleden begon Vlaanderen als enige aan de ‘inburgering’ van het inburgeringsbeleid in Brussel. Ter vergelijking: langs Franstalige zijde is men nog maar zeer recent met een vrijwillig aanbod van start gegaan. Pas in 2016 zijn de Brusselse Franstalige onthaalbureaus operationeel geworden. Wij hebben in het Vlaamse Gewest een verplicht aanbod.
In 2016 hebben 3674 Brusselse inburgeraars, op vrijwillige basis, een inburgeringscontract ondertekend bij het Agentschap Integratie en Inburgering. Dat is, in vergelijking met 2014, een stijging van 17 procent, namelijk van 3150 trajecten in 2014 naar 3674 trajecten in 2016. Voor de collega’s die geen vast lid zijn van deze commissie, wil ik daarbij vermelden dat een traject 4300 euro kost. We maken dat geld met plezier vrij, ook voor Brussel. We hebben dan ook voorzien in extra capaciteit om de verhoogde instroom naar aanleiding van de vluchtelingencrisis op te vangen. We hebben dus woord gehouden: iedereen die een traject wou volgen bij het agentschap, kon dat.
Nog in verband met de capaciteit vind ik het niet verstandig om het aanbod groter te laten worden dan de vraag. Telkens wanneer de vraag toeneemt, anticiperen wij en breiden we het aanbod uit. Nu is er een vraag naar 3674 concrete trajecten, en we hebben die allemaal gehonoreerd en gefinancierd. Als er een vraag komt om er 100 bij te doen, zullen we dat onmiddellijk doen. Maar we gaan geen aanbod doen van 5000 als de vraag lager ligt. Kortom, we volgen de vraag op de voet en sturen bij waar het moet.
U vroeg of er daaromtrent overleg en samenwerking geweest is met de VGC. Dat is een moeilijke kwestie, vanwege het Brusselse kluwen en de ingewikkelde vraag wie waarvoor bevoegd is. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen het effectieve inburgeringsbeleid en het integratiebeleid. De ingewikkelde Brusselse structuur is sommigen onder u wellicht beter bekend dan mijzelf. Voor het concrete inburgeringsbeleid in Brussel is de VGC niet bevoegd. De Vlaamse Gemeenschap heeft dit immers niet gedelegeerd aan de VGC maar werkt rechtstreeks samen met de GGC. Voor het Brusselse integratiebeleid neemt de VGC, net zoals de lokale besturen dat doen in Vlaanderen, een regierol op. Net zoals het Agentschap Integratie en Inburgering de Vlaamse lokale besturen ondersteunt bij het uitbouwen van een lokaal integratiebeleid, doet het Agentschap Integratie en Inburgering dat ook voor de VGC.
Het samenwerkingsakkoord over verplichte inburgering in Brussel wordt gesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is geen partij bij het samenwerkingsakkoord omdat ze ter zake dus geen bevoegdheid heeft.
De omgevingsanalyse en het behoefteonderzoek dat het Agentschap Integratie en Inburgering in samenwerking met de VGC onderneemt, is momenteel lopende en kadert in het ruimere Brusselse integratiebeleid. Doel van deze analyse is vooral in kaart te krijgen hoe het agentschap zijn dienstverlening verder kan afstemmen op Brusselse noden inzake het ruimere integratiebeleid. Ze staat bijgevolg niet direct in functie van de verdere uitrol van het inburgeringsbeleid in Brussel, maar veeleer van het bredere integratiebeleid.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik had mijn vraag misschien explicieter moeten stellen. Met mijn vraag of u bereid bent een uitvoerende rol op te nemen, bedoelde ik niet zozeer of u bereid bent om te blijven investeren, maar wel of u zich kunt vinden in het voorstel dat in Brussel op tafel ligt. Vindt u dat een goed voorstel en bent u bereid om daaraan mee te werken? Ik hoor u zeggen – en dat is een goede zaak – dat er eindelijk overleg is. Ze hebben de Vlaamse Gemeenschap en u veel te lang buitenspel gehouden. Het is goed dat er nu wel overleg is en dat het agentschap betrokken wordt, maar de vraag is of u dat akkoord ook steunt en wilt uitvoeren.
Wat het institutioneel kluwen betreft, hebt u gelijk. Niemand wordt gelukkig van de wijze waarop Brussel is georganiseerd, en dat zou een pak efficiënter moeten kunnen. Ik wil daar echter een kleine kanttekening bij maken. De organisaties die in het verleden inburgering aanboden, waren vzw’s die zijn opgenomen in een Vlaams agentschap, wat de situatie niet heeft vergemakkelijkt. Groen zei toen dat het opnemen van bon in het Vlaams agentschap tot problemen zou leiden in Brussel, en dat stellen we vandaag ook vast.
Wat het aanbod betreft, zei de heer Vanlouwe heel enthousiast in de media dat we nu aan 5400 trajecten zitten. U zegt dat het aantal is opgetrokken en dat we nu aan 3674 trajecten zitten. Ik ben het met u eens dat er geen lege plaatsen moeten worden gecreëerd. Wanneer er geen vraag is, is er ook geen invulling nodig. In Brussel is het tot nu toe niet verplicht een inburgeringstraject te volgen, maar bon heeft in het verleden altijd geprobeerd mensen te overtuigen. Het is belangrijk dat daar blijvend energie en tijd in wordt geïnvesteerd.
U kunt zeggen dat u ervoor zorgt dat de vraag wordt beantwoord, waarbij u theoretisch tot 5400 trajecten kunt gaan. Maar die vraag is er niet. Dus in feite is het in orde. Vraag is natuurlijk in welke mate nieuwkomers beseffen dat er een aanbod is en in welke mate er blijvend geïnvesteerd wordt. De relatie met de gemeenten is moeilijk maar de uitdaging is wel ervoor te zorgen dat nieuwkomers bij de gemeente die informatie over inburgeringstrajecten krijgen. Zij moeten weten dat er een aanbod is en dat dat hun ten goede zal komen. In die zin wil ik u vragen om proactief te blijven inzetten op het promoten daarvan in afwachting van de verplichting. Eenmaal de verplichting er is, ga ik ervan uit dat het bekendmaken van het aanbod automatisch wordt meegedeeld aan de nieuwkomers.
Als we de cijfers bekijken, zien we dat er in Brussel 20.000 mensen zijn die in aanmerking komen voor inburgeringstrajecten. Wanneer dan slechts 3674 mensen dat doen, moeten we ons afvragen hoe we die mensen beter kunnen bereiken. Het is immers belangrijk dat mensen die trajecten volgen.
Minister, ik herhaal mijn eerste vraag, want die is belangrijk: bent u tevreden met het akkoord dat op tafel ligt in Brussel, en bent u ook bereid om dat mee uit te voeren?
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, hoe zal bon voorzien in voldoende capaciteit om ook de oudkomers een traject aan te bieden? U hebt gezegd dat er vraaggestuurd wordt gewerkt: wanneer er dus een grote vraag is, zult u de capaciteit optrekken. Het klopt uiteraard dat bon momenteel actief op zoekt gaat en mensen aanzet om inburgeringstrajecten te volgen. Ik hoop dat dit ook blijft wanneer de druk groter wordt door de verplichting vanuit de GGC. U zegt dat dit geen probleem is en dat u flexibel wilt zijn. Ik hoop dat we daarop kunnen rekenen.
De VGC speelt een regierol bij de integratie. Dat kan niet zomaar los worden gezien van de inburgering zelf. Ik zou hier een lans willen breken voor een voluntaristische invulling van die regierol van de VGC.
Minister, ik heb nog enkele vragen.
Hoe ziet u die structurele en tripartiete samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de GGC? Hoe moet die samenwerking worden uitgebouwd? Hoe moet die structureel worden gemaakt?
Als er dan een inburgeringsattest wordt uitgereikt in Brussel na het volgen van een inburgeringstraject via de door de Franse Gemeenschapscommissie of de VG erkende initiatieven, zijn die attesten dan ook automatisch geldig in het Vlaamse Gewest? Hoe zult u dat in het samenwerkingsakkoord invoeren?
Uw Agentschap Integratie en Inburgering heeft een ruim advies gegeven van zeven pagina’s. In hoeverre is met dat advies rekening gehouden in het ontwerp van ordonnantie en hoe zal daar verder rekening mee worden gehouden in het samenwerkingsakkoord? Betrokkenheid gaat immers verder dan enkel het afleveren van een advies. Het gaat ook over het actief opvolgen, het lobbyen en het onderhandelen om zo veel mogelijk van onze beleidsvisie, waar we altijd mee voor hebben gepusht, in te voeren in onze hoofdstad.
De heer Segers heeft het woord.
Minister, we hebben deze discussie al meermaals gevoerd in deze commissie. De N-VA staat achter wat er momenteel gebeurt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op het vlak van inburgering. U hebt al meermaals geschetst hoe Vlaanderen op dat vlak al meer dan tien jaar zijn beste beentje voorzet. Dat dit nu wordt gevolgd door de andere gemeenschappen, is net op tijd. Mevrouw Van den Brandt heeft er al op gewezen dat een heel pak mensen minder dan drie jaar in België verblijven en dus vatbaar zijn voor inburgering. Dat verdient al onze aandacht.
Volgens de voorgestelde regeling zullen nieuwkomers in Brussel een keuze moeten maken tussen de Franstalige en Nederlandstalige trajecten, maar uiteraard kan Brussel enkel gebruikmaken van de Vlaamse trajecten wanneer er een samenwerkingsakkoord wordt gesloten met Vlaanderen. Dat is essentieel.
Er is gevraagd naar de stand van zaken wat de voorafgaande dialoog betreft. Het lijkt me duidelijk op basis van uw antwoord dat dit zeker blijvend moet worden gevolgd.
En dan is er de discussie die u deels terecht overlaat aan het gewest, waar die discussie momenteel wordt gevoerd, wat niet wegneemt dat we daar aandachtig voor moeten blijven. Ik denk aan een aantal inhoudelijke verschillen tussen de aangeboden trajecten, het verschil tussen een inspanningsverbintenis en een resultaatsverbintenis, en aan eventuele vragen over de effectieve inwerkingtreding en over de middelen, al beslissen wij daar hier nu niet over. Dat zijn allemaal zaken die onze aandacht verdienen.
Minister, ik heb nog drie korte vragen. Wordt de Vlaamse Gemeenschap ook betrokken bij aspecten die enkel onder de bevoegdheid van de GGC vallen? Ik denk dan aan de detectie van inburgeringsplichtigen. Kan Vlaanderen daar een rol in spelen of daarbij betrokken worden?
Wie zal zich bezighouden met de handhaving van de inburgering? Dit sluit aan bij de vraag van de heer Poschet over de regieafspraken.
Ik pik ook nog even in op de bijkomende vraag van de heer Poschet. Wat gebeurt er wanneer mensen uit het Brussels traject richting Vlaamse Rand trekken? De heer Poschet had het over mensen die enkel het Nederlandstalig traject hebben gevolgd. Zal dat volwaardig en compatibel zijn met wat in Vlaanderen bestaat? Men kan zich echter ook afvragen wat er gebeurt met iemand die het Franstalig traject heeft gevolgd en hoe we zullen proberen om daar een mouw aan te passen. Deze vragen kunnen uiteraard niet allemaal vandaag worden beantwoord, maar ik zou toch graag weten hoe u daarover denkt, minister.
Tot slot is er de rol van de Brusselse gemeentebesturen in dit verhaal. We hebben het daar ook in het verleden al over gehad. We zijn nogal argwanend inzake hun medewerking en het geven van correcte informatie wat de doorstroming betreft. Als dit moet gebeuren in het kader van Vlaamse inburgeringstrajecten, dan zijn wij heel nieuwsgierig hoe zij daarmee zullen omgaan. Welke mogelijke garanties kunnen we inbouwen opdat dit optimaal zou gebeuren?
De heer Bajart heeft het woord.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de jarenlange expertise van Vlaanderen te onderstrepen wanneer het gaat over verplichte inburgering of over het inburgeringsbeleid. Het is positief dat dit vandaag in Brussel op de agenda is geplaatst. Het is ook opgenomen in het Brussels regeerakkoord.
We hebben vandaag een window of opportunity omdat iedereen weet wat de gevoeligheden zijn tussen de verschillende partners. Iedereen wil daar ondertussen ook werk van maken. Het gaat misschien niet altijd even snel. Mag het sneller? Ja, maar het moet vooral een goed akkoord zijn, veeleer dan een snel akkoord.
Ik wil aansluiten bij de vraag van collega Poschet over de structurele samenwerking tussen de drie partijen. Hoe zou dat moeten werken? Ik versta de afbakening van uw antwoord, minister. U zegt dat u enkel kunt spreken over wat u aanbelangt, maar toch zou ik een antwoord willen krijgen op deze vraag.
Minister Homans heeft het woord.
Op veel vragen die hier zijn gesteld, wil ik niet vooruitlopen. Het samenwerkingsakkoord moet nog worden afgesloten. Ons advies over de Brusselse ordonnantie is openbaar en ook expliciet overgemaakt aan de leden van het Vlaams Parlement. Als u mijn mening of die van de Vlaamse Regering wilt horen over bepaalde zaken in de ordonnantie van Brussel, dan kunt u dat daar allemaal in terugvinden.
Er waren heel veel vragen over de samenwerking tussen de drie. Het zou van weinig respect getuigen tegenover onze gesprekspartners waarmee we het samenwerkingsakkoord nu afsluiten, en tegelijk zou het niet verstandig zijn om vooruit te lopen op bepaalde zaken, omdat je op die manier zaken die je zelf nog zou willen, zou kunnen hypothekeren. Ik ga dat niet doen in deze commissie. Ik wil er wel op terugkomen zodra het samenwerkingsakkoord definitief is beklonken. Dat wil ik zeker doen, geen enkel probleem.
We blijven wel investeren in mensen die vrijwillig in Brussel willen inburgeren. We doen dat in Vlaanderen trouwens ook. Ik kan geen cijfers of percentages geven. Anders ontvang ik weer 85.000 tweets. Ik kan er geen exact percentage op kleven, maar er zijn behoorlijk wat mensen die op vrijwillige basis inburgeringstrajecten volgen in Vlaanderen. We willen dat natuurlijk blijven doen in Brussel. Ook al wordt het verplicht in Brussel, we zullen blijven inzetten op de vrijwillige inburgering in Brussel voor mensen die van binnen de Europese Unie komen.
Mevrouw Van den Brandt, ik ben geen uitvoerder van de Brusselse ordonnantie. Dat vond ik wel een creatieve vraag, maar dit is absoluut niet mijn bevoegdheid. Ik zal uitvoering geven aan het samenwerkingsakkoord waarover nu gesprekken lopen. Ik heb er alle vertrouwen in en ik hoop dat ons advies, waarin een aantal aanbevelingen staan die het inburgeringsbeleid in Brussel ten goede kunnen komen, ter harte zal worden genomen.
Misschien moeten we dit debat hernemen wanneer het samenwerkingsakkoord definitief is beklonken. Dan kan er concreter op vragen worden ingegaan. Ik kan niet vooruitlopen op de zaken, want anders zou het tegen mij en mijn delegatie kunnen worden gebruikt als we onderhandelen over dat bewuste samenwerkingsakkoord.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, het is positief dat u blijft inzetten op de vrijwillige inburgering, niet alleen voor mensen van binnen de Europese Unie. Er zijn ook veel meer oudkomers, en heel veel mensen hebben daar baat bij. Het is echt heel belangrijk om daarover communicatie te voeren.
De reden waarom ik expliciet naar uw mening vroeg, is omdat u meestal niet verlegen zit om uw mening over dingen te geven, maar ook omdat ik net het advies had gelezen en ik me niet van de indruk kan ontdoen dat er verschillen zijn tussen uw advies en wat er uiteindelijk op tafel is gekomen. Ik gebruik de term ‘uitvoerder’ omdat in de tekst een heel uitvoerende rol komt. Er zijn zelfs enkele juridische vragen over hoe het is geconstrueerd, maar het is toch een bijzondere constructie die nu op tafel ligt. Ik druk me voorzichtig en eufemistisch uit, maar ik ben er zeker van dat de collega’s in het Brusselse Parlement, en zeker de groenen, daarop zullen voortgaan.
Minister, ik zal u vragen blijven stellen, ook over de oudkomers. Dat is belangrijk. Ik noteer wel een positief engagement van u om de capaciteit te blijven uitbreiden en om mee te werken aan een goed inburgeringstraject in Brussel. Dat zijn positieve zaken.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, we hebben niet op alles een antwoord gekregen. U zei dat sommige vragen prematuur zijn. Ondertussen worden wel een aantal pistes gelanceerd, bijvoorbeeld in het voorstel van ordonnantie van de N-VA, waar men in artikel 12 pleitte voor de oprichting van een commissie Inburgeringsbeleid met het oog op een regelmatig overleg tussen het Verenigd College, de Vlaamse Regering en het College van de Franse Gemeenschapscommissie in het kader van de uitvoering van het inburgeringsbeleid.
We zullen dit van nabij moeten opvolgen. Daarnaast pleit ik voor correct institutioneel taalgebruik. Het doet er echt wel toe. Misschien is het soms complex, maar het is ons beroep, en dus kan van ons worden verwacht dat wij ermee om kunnen. Het gaat nooit over de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, maar over het Verenigd College. Minister, u kunt met uw ogen rollen, maar dat maakt een groot verschil uit, want mijn partij zit daar bijvoorbeeld niet in.
Een andere opmerking gaat over de rol van de gemeente. Iedereen is daarover in het vage aan het denken. Er zijn twee scenario’s. Er is een maximaal scenario, waarbij men denkt: ze gaan ze allemaal naar ons sturen en op die manier gaat het Vlaamse inburgeringsbeleid alles moeten betalen. Zo krijg je natuurlijk wel meer Nederlandstaligen in Brussel. En dan is er een minimalistisch scenario, dat zegt: ze gaan niemand naar ons doorsturen en ze gaan verfransen. Ik weet niet waar we uiteindelijk zullen landen, maar dat moeten we in elk geval opvolgen.
Minister, ik betreur nogmaals dat we niet zijn begonnen met het samenwerkingsakkoord. U had gezegd dat we eerst moeten afspreken wie wat gaat doen, en dan kunnen we elk in onze bevoegde instellingen bepalen hoe we dat op wettelijke basis gaan invullen. Dit wordt vervolgd, en we zullen het met de geïnteresseerde collega’s verder opvolgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.