Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, we hebben al geregeld debatten gehad over het capaciteitstekort in de lagere scholen, maar ook de secundaire scholen kampen met capaciteitstekorten. Ik ga mij hier op Brussel focussen. Ik wil daar heel expliciet bij zeggen dat ik mij ervan bewust ben dat dat niet de enige plek in Vlaanderen is waar er capaciteitstekorten zijn. Daar is mevrouw Meuleman genoeg mee bezig. Maar als Brusselaar wil ik toch even specifiek ingaan op die Brusselse situatie en de problemen die er daar zijn.
U hebt in het begin van de legislatuur zelf een masterplan rond scholenbouw opgemaakt. Daarin had u een aantal stappen aangekondigd. Een van die stappen was een capaciteitsmonitor. U hebt die ook afgerond. Die is er gekomen. Ik ben ervan overtuigd dat dat een goede zaak is. Die cijfers zijn interessant. Dat is doordacht. Anderzijds is het ook wel verontrustend. Als je die cijfers bekijkt, zit je in Brussel tegen 2020-2021 met een tekort van meer dan 2700 plaatsen. Als je dan nog verder in de toekomst kijkt, naar 2025-2026, dan zit je aan meer dan 4000 plaatsen te kort.
Er wordt wel aan gewerkt. Binnen de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) zijn er twee scholen gepland, maar die zitten er al bij in die eerste ramingen. De aanbodsanalyse die nu in de capaciteitsmonitor zit, houdt rekening met de geplande uitbreiding tot het schooljaar 2018-2019. Er zijn dus een paar extra scholen, maar die tekorten blijven. Het is absoluut onvoldoende en we zitten dus met reëel 2700 kinderen die wellicht geen plek in die secundaire scholen zullen vinden in 2020-2021, tenzij er iets gebeurt.
Wat betreft de kinderen in de lagere school, weten we dat de kinderen die niet naar een Nederlandstalige Brusselse school gaan, voor 60 procent naar de Rand verschuiven en voor 40 procent naar het Franstalige onderwijs. We kunnen verwachten dat dat voor het secundair onderwijs andere bewegingen zijn en dat een veel groter aantal buiten Brussel zal gaan, omdat de overstap van een Nederlandstalige basisschool naar een Franstalige secundaire school veel minder evident is dan als je dat doet in de kleuter- of lagere school. We weten dus dat het gros van die leerlingen wellicht in de Rand gaat komen. Maar ook in de Rand zie je in de capaciteitsmonitor dat Vilvoorde, Zaventem, Halle en Asse allemaal een capaciteitstekort hebben. Dat gaat zich dus steeds meer voortzetten. Die leerlingen gaan niet verdwijnen. Het is dan veel interessanter om die in Brussel een plekje te bieden dan dat die tot in bijvoorbeeld Zwalm zouden moeten gaan.
Minister, hoe gaat u die capaciteitsuitbreiding waarmaken? In uw masterplan zei u dat u een monitor zou maken. Dat hebt u gedaan. Goed zo. Daarop zouden dan de middelen gebaseerd zijn. Ik ga ervan uit dat die er komen, maar hoe gaat u garanderen dat we effectief die extra plaatsen zullen hebben en dat die extra scholen er zullen komen?
In uw masterplan staat ook dat u een overzicht wilt maken van beschikbare panden en gronden. In Brussel is dat al gebeurd. In de vorige legislatuur heeft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een kadaster gemaakt van alle panden en gronden die beschikbaar zijn en die mogelijk in schoolinfrastructuur kunnen worden omgezet. Er is dus heel veel huiswerk gemaakt. Wat we nu nodig hebben, zijn doeners, mensen die de handen uit de mouwen steken en ervoor zorgen dat die scholen er effectief komen.
Ik besef dat het au fond niet enkel uw opdracht is om die scholen te gaan bouwen. U bent geen Bob de Bouwer, maar u hebt daar wel bevoegdheden en ik reken op u om ervoor te zorgen dat die doeners aan de slag gaan en dat we die scholen ook effectief in Brussel gebouwd zien worden of uitgebreid zien worden.
Als we dan scholen bouwen, is het kwestie om ervoor te zorgen dat het aanbod en het type scholen ook meer divers worden. Als je kijkt naar de studierichtingen die beschikbaar zijn in de Brusselse scholen, is dat bijzonder monotoon. Het aanbod van technische en beroepsopleidingen is heel beperkt in Brussel. Het is dus zeker ook op die meer arbeidsmarktgerichte studierichtingen dat er moet worden ingezet. Het is dus niet enkel een vraag om genoeg scholen te hebben, maar ook de juiste scholen, zodat het secundair onderwijs alle kinderen kan huisvesten, maar dat er ook een aanbod is dat alle interesses en alle talenten kan prikkelen en stimuleren en ontwikkelen.
Minister, vroeger werd er altijd gezegd dat er voor de lagere scholen een echt probleem was en dat het voor het secundair enkel in die populaire scholen was. Dat was tot een zekere periode het geval, maar je voelt elk jaar dat het steeds meer ouders zijn. En ook uit de cijfers blijkt dat nu, dat ook in het secundair onderwijs dat scholentekort reëel is. We moeten daar ook effectief een antwoord op bieden.
Momenteel wordt er met die schaarste omgesprongen met een systeem waarbij je moet inschrijven en registreren. Dat is dan een wedstrijdje ‘om ter snelst’. Ik heb de afgelopen jaren ook voor andere mensen mee de website ingevuld, want het komt op seconden aan. En dan ga je met tien mensen tegelijkertijd voor één kind aan de computer zitten om het aan te melden. Iedereen weet dat dat nu eenmaal het systeem is dat er is. Het is beter dan te gaan kamperen voor een school.
Het is echter niet eerlijk, want je moet een snelle computer hebben, je moet overdag tijdens de werkuren aan een pc zitten enzovoort. Het is dus geen fair systeem. Het lokaal overlegplatform (LOP) in Brussels heeft nu beslist om dat aan te passen. In plaats van snelheid een rol te laten spelen, wat sowieso een factor is die gelijke kansen niet ten goede komt, gaan ze dit laten bepalen door het lot. We zijn nu dus letterlijk in een situatie gekomen waarbij een school toekennen een loterij is. Enerzijds is dat beter, omdat die snelheid weg is van die procedure, wat fairder is, maar het gevoel dat je ouders geeft dat de school voor hun kind een loterij is, is onbevattelijk. Als het er nu om zou gaan om dat fair te doen voor die ene of die twee megapopulaire scholen, oké, maar het is niet meer enkel voor de populaire scholen. Het gaat er echt over om überhaupt een school te vinden, zeker een school met een studierichting waar je kind voor kiest.
Minister, vandaar mijn volgende vraag: wat vindt u van dat loterijsysteem, maar vooral ook, welke ondersteuning gaat u bieden om dat zo goed mogelijk te doen verlopen? Het is dus beter dan het andere systeem, maar het blijft wel geen goed systeem. Ik herhaal nog mijn vorige vragen. Hoe komt die extra capaciteit er en hoe zorgt men ook voor een voldoende divers aanbod op korte en op lange termijn?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik dank u voor uw zeer pertinente vraag. Ik zal proberen ze zo goed mogelijk te beantwoorden, maar weet dat ik de hemel, voor zover u natuurlijk in een hemel gelooft, niet onmiddellijk kan realiseren. We werken er wel aan om van het onderwijs een hemel op aarde voor alle kinderen te maken, maar de weg daarnaartoe vraagt wel enige inspanning en is soms ook een hindernissenparcours.
Om die nood aan bijkomende capaciteit in het secundair onderwijs in te schatten, zullen we, net als bij de capaciteitsnoden in het basisonderwijs, gebruikmaken van de vraagprognoses van de capaciteitsmonitor schoolinfrastructuur. Dat weet u. U hebt er ook zelf naar verwezen. Het is van belang dat we zo accuraat mogelijke vraag- en aanbodgegevens hebben. Daarom moeten we heel regelmatig een update van die vraagprognoses maken, prognoses over hoeveel plaatsen er nodig zijn in de nabije toekomst. Die capaciteitsmonitor wordt immers in belangrijke mate ook gevoed door demografische evoluties, maar ook door de doorstroming van leerlingencohorten en veranderende woon-schoolpendelbewegingen. Daarnaast kunnen er zich ook onvoorziene gebeurtenissen voordoen, zoals de plotse instroom van vluchtelingenkinderen. Die stromen niet allemaal in in de eerste kleuterklas. Die stromen overal in, ook in het secundair onderwijs.
Daarom is beslist, zoals trouwens voorzien in het Masterplan Scholenbouw, om die capaciteitsmonitor om de drie jaar te actualiseren met nieuwe gegevens. Dus niet elk jaar, maar om de drie jaar. We tellen vanaf de eerste editie van de capaciteitsmonitor, in 2015. De eerste update van de monitor zal er komen in 2018, óók voor het secundair onderwijs, dus niet alleen voor het lager onderwijs. Zodra die update van die capaciteitsmonitor beschikbaar is, kunnen we de raming van de potentiële capaciteitsbehoeften in het secundair onderwijs ook bijstellen. Om de drie jaar kunnen we dus bijstellen. Dat wat de vraagzijde betreft, dus de vraag hoeveel plaatsen er nodig zijn.
Om een mogelijk capaciteitstekort of capaciteitsoverschot in te schatten, moeten we naast die vraagprognoses uiteraard ook gebruikmaken van informatie inzake het aanbod aan plaatsen. Dat is de aanbodzijde. Voor het secundair onderwijs is ondertussen voor de allereerste keer een eerste sjabloon ontwikkeld waarmee we een capaciteitsmeting kunnen uitvoeren. Dat is dus de vraag hoeveel plaatsen er in een secundaire school ter beschikking zijn in de diverse studierichtingen. Dat sjabloon is voor de eerste keer ter beschikking gesteld van een aantal gemeenten die vrijwillig het concrete capaciteitsaanbod in het secundair onderwijs in hun gemeente in kaart willen brengen. Het is nu de derde keer dat ik dit zeg: het is de allereerste keer dat we dat op die manier doen. Ik vind dat ook een goede manier van werken, maar het is niet zo dat er een gestructureerd iets bestaat. Ik heb dat ook in het lager onderwijs gezien. Sommigen waren verrast omdat ze geen middelen inzake capaciteit kregen, omdat we buiten de capaciteitsmiddelen gingen, maar ze hadden gewoon het sjabloon niet ingevuld. Je moet dus wel bereid zijn om je aanbod door te geven aan de overheid voor je kunt zeggen dat je ik-weet-niet-hoeveel te kort hebt.
Daarnaast is er in opdracht van het Brussels Planningsbureau ook een onderzoek bezig naar het plaatstekort in het secundair onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dat onderzoek brengt de noden in zowel het Franstalig als het Nederlandstalig onderwijs in kaart. Dat zou worden opgeleverd in juni 2017. Dat is zeer goed nieuws.
Dat is dus zeer binnenkort. Dat is de info waar mijn mensen van ons departement nu over beschikken. Ik hoop dat het ook echt zo zal zijn.
Op 19 februari van vorig jaar heeft de Vlaamse Regering haar goedkeuring gegeven aan de verdeling van de beschikbare capaciteitsmiddelen voor de periode 2016-2018. Mevrouw Van den Brandt, u hebt daar daarnet ook iets positiefs over gezegd. Althans, ik heb dat toch zo begrepen. Het was voor het eerst dat we dat hebben gedaan voor een driejarige termijn. Omdat we wel weten dat er in het secundair onderwijs een boom is, hebben we ook het licht op groen gezet om capaciteitsprojecten in het secundair onderwijs voor de eerste keer mee te realiseren. Concreet worden er al 2 projecten gerealiseerd, die 450 en 100 extra plaatsen in het secundair onderwijs realiseren. In 2011 is er ook een capaciteitsproject goedgekeurd, waarvan de werken ondertussen zijn opgeleverd en waardoor er in 450 extra plaatsen in het secundair onderwijs is voorzien. Ik plan dus een nieuwe ronde voor middelen in 2018, dus nog deze legislatuur. We zullen dan ook alle cijfers hebben. Zodra is bepaald hoe die verdeling van toekomstige nieuwe capaciteitsmiddelen over de diverse gemeenten eruit zal zien, zullen we via de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) aan de lokale taskforces in Brussel vragen concrete voorstellen te doen over de vraag aan welke capaciteitsprojecten in het secundair onderwijs er zal worden toegekend.
U vroeg of er extra middelen zullen komen. Ik ben natuurlijk afhankelijk van de middelen waarin we elk jaar voorzien, maar wij hebben een groeipad inzake middelen, ook nog de komende jaren. We hebben nu de middelen vastgeklikt tot 2018, maar het is de bedoeling om nog in deze legislatuur een nieuwe ronde vast te klikken, en we zullen dan ook de accurate gegevens hebben om op die noden in te spelen.
Dan komt echter natuurlijk uw tweede vraag, die zeer pertinent is. Het grote verschil met het lager onderwijs is dat het lager onderwijs is geïntegreerd in één school: je bouwt die en voilà. In het secundair onderwijs zitten we met een grote variëteit aan studierichtingen. Je moet er natuurlijk voor zorgen dat je een aanbod hebt dat inspeelt op de noden van de leerlingen, maar die oriëntatie gebeurt op het einde van het lager onderwijs, dus je kunt op niet voorhand weten wat voor studierichtingen jongeren willen kiezen.
Mevrouw Van den Brandt, wat ik nu zeg, zal u niet verbazen. Het is ook niet de eerste keer dat ik dat zeg. Het studieaanbod van de Brusselse secundaire scholen is niet divers. We zien vooral een aanbod, zelfs een overaanbod, aan studierichtingen met een doorstroomfinaliteit. Ik bespeur toch een acute nood aan goed technisch en beroepsonderwijs. Dat is er wel, maar veel te weinig. Dat is nu net een bevoegdheid van de onderwijsverstrekkers zelf. Zij hebben ter zake de hefbomen in handen. De overheid biedt een kader aan waarbinnen een divers studieaanbod tot stand kan komen, en een onderwijsverstrekker kan via de programmatieprocedure een divers studieaanbod ontwikkelen in zijn school of scholen. In functie van een optimale studiekeuze en leerlingenoriëntatie moeten scholengemeenschappen over een valabel en gediversifieerd aanbod beschikken. Dat is die ‘multisectoraliteit’. We kunnen van die voorwaarde afwijken om alles haalbaar te houden voor regio’s waar historisch een minder veelzijdig aanbod werd ontwikkeld en voor de kleine onderwijsverstrekkers. In Brussel hebben we in het verleden zelfs al zeer gerichte maatregelen getroffen om tot een meer divers studieaanbod te komen. Zo zijn er extra uren-leraar aan secundaire scholen toegekend als aanvangsondersteuning om arbeidsmarktgerichte studierichtingen in te richten. Dat was weliswaar beperkt: ik ga hier ook niet overdrijven. Ook dat heeft echter weinig tot geen succes gehad.
Mijn conclusie ter zake is op dit ogenblik dus niet zo rooskleurig. Ik zie dat het moeilijk blijft om dat diverse studieaanbod op te leggen. Ik zie ook dat onze onderwijsverstrekkers moeite hebben om op de vragen in te gaan, om dat gerealiseerd te krijgen. Er is wel een kans in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs. Zoals u weet, heeft de Vlaamse Regering de nieuwe matrix goedgekeurd. We moeten nu een aantal programmatieregels maken, maar we hebben ook de mogelijkheid om in incentives te voorzien voor scholen die zich als campus of als domein organiseren. Een campus betekent natuurlijk dat je daar een mix van studierichtingen aanbiedt, gaande van aso tot bso. We kunnen ook in een incentive voorzien voor een moderne en kwaliteitsvolle uitrusting in die technische en beroepsgerichte studierichtingen. Ik besef zeer goed dat, als men een goede technische school wil bouwen, het natuurlijk wel iets kost om in dat materieel te voorzien. Het kan dus wel interessant zijn, ook in het licht van de bestuurlijke optimalisatie, om vrij snel tot een model te komen van hoe die incentive eruit moet zien. Dat zou ook in Brussel succes kunnen hebben.
Mevrouw Van den Brandt, het stimuleren van dat diverse aanbod is van belang, maar er moet natuurlijk ook vraag naar zijn. Daarom is het van het grootste belang om in te zetten op goede studiekeuzebegeleiding, met een positieve studiekeuze op basis van inzicht, interesse en capaciteiten en onafhankelijk van SES-gerelateerde (socio-economische status) factoren.
Tot slot wil ik ook verwijzen naar het duaal leren en de inspanningen die we op dat vlak doen. Voor mij is het echt cruciaal dat we ook een aantal Brusselse scholen meekrijgen om in te stappen in dat project. Zeker in die Brusselse context kan dat een grote meerwaarde bieden.
Dan was er uw vraag over het nieuwe loterijsysteem dat door het Brusselse LOP wordt gehanteerd. Het LOP heeft de tijdsregistratie vervangen door de parameter toeval. Door die beslissing wil het LOP alle ouders gelijke kansen geven om zich in te schrijven tijdens de inschrijvingsperiode. Als ik dat moet beoordelen, is tijdsregistratie sowieso ook zeer onfair. Daarover zult u het wellicht met me eens zijn. Er is dus iets voor te zeggen dat die parameter misschien wel iets rechtvaardiger is, maar ik vind die ook niet gelukkig: sowieso is het ideale dat men voldoende capaciteit heeft voor iedereen. Ik zeg het nogmaals, in het secundair onderwijs is dat echter sowieso moeilijker, zeker als we de tekorten zien qua technisch en beroepsonderwijs. Naast toeval hanteert het Brusselse aanmeldingssysteem echter natuurlijk nog een tweede criterium om een rangorde van de aangemelde kinderen te maken, namelijk de schoolkeuze. Net zoals bij het vorige systeem primeert dus de schoolkeuze. Ouders bepalen nog altijd zelf voor welke scholen ze hun kind aanmelden. Je geeft je prioriteiten, dan gaat men bekijken hoeveel er te veel zijn en dan pas gebeurt de switch van tijdsregistratie naar toeval. Als er meer leerlingen de eerstekeuzeschool aanmelden dan er beschikbare plaatsen zijn, dan zullen die leerlingen in die keuzeschool vervolgens worden geordend op basis van toeval. Dat wist u echter.
Het LOP heeft de taak om die overgang naar het nieuwe systeem vlot te laten verlopen. Een technische werkgroep houdt zich daar nu mee bezig. Dat gebeurt ook in overleg met de VGC. Men wil het nieuwe systeem tegen de start van de aanmeldingen op punt krijgen. Het LOP bekommert zich ook om de ondersteuning van de ouders en de leerlingen. Het heeft ook een website gemaakt en plant ook een publicatie, en er is ook een helpdesk, waarvan ik alle coördinaten ook bij dit antwoord zal stoppen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u bent begonnen met te zeggen dat u de hemel op aarde niet kunt beloven. Ik moet toegeven dat ik atheïst ben, maar de hemel qua scholenbouw is nog iets anders dan wat ik u vraag. De vraag is om gewoon de Grondwet na te komen en ervoor te zorgen dat er voor ieder kind een school is. Ik ga herhalen wat daarstraks ook werd gezegd. Er zijn op heel korte termijn, binnen de 3 jaar 2767 plaatsen te kort, en die kinderen gaan niet verdwijnen. Die zullen wellicht niet naar het Franstalig onderwijs gaan, zoals dat in het basisonderwijs gebeurt, maar die zullen naar de Rand gaan, naar Halle, Zaventem, Vilvoorde. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Dat zijn cijfers voor het secundair onderwijs, met alle nuances. Dat is geen een-op-eenrelatie, maar volgens de capaciteitsmonitor heb je tegen het schooljaar 2020-2021 2767 extra plaatsen nodig, en tegen 2025-2026 4158 plaatsen. Dat zijn gigantische aantallen op relatief korte termijn. In Koekelberg en Schaarbeek zijn er projecten op til. Dat gebeurt door de VGC. Dat is een goede zaak. Dat gaat over 1700 plaatsen, maar volgens de legendes zitten die er zelfs al in. Dat moet dus nog boven op wat er al is komen, en voor zover ik weet, zijn er geen extra projecten gepland. We hebben die wel nodig, want die leerlingen zijn er, die zitten nu op die lagereschoolbanken en die zullen doorstromen naar dat secundair onderwijs. Ze zullen dus niet verdwijnen en ook in Vilvoorde, Zaventem, Halle, Asse, al de gemeenten in de Rand, zie je in die capaciteitsmonitor dat er tekorten zijn. Die uitstroom van die leerlingen zal, net zoals we dat zien bij het basisonderwijs, dus redelijk ver gaan. U hebt de capaciteitsmonitor gemaakt, zodat we dat kunnen zien. Daar verdient u felicitaties voor. De wachtlijsten worden in beeld gebracht. Natuurlijk kunt u daar dan op worden afgerekend. De vraag is echter natuurlijk wel hoe u daarmee aan de slag gaat. Bij het Brusselse Gewest doen ze ook wat ze kunnen, binnen hun bevoegdheden. Ze hebben een kadaster gemaakt, ze hebben ervoor gezorgd dat het duidelijk is. Er liggen dus een aantal bouwstenen op tafel. Alleen moeten die puzzelstukken nu worden samengelegd, en moet dat er komen.
Om binnen drie jaar meer dan tweeduizend plaatsen bij te hebben, moet er wel nu iets groots gebeuren. Het creëren van extra plaatsen in scholen is grotendeels al gebeurd: de extra stoelen, enzovoort… In Anderlecht is er een school waar er letterlijk een klas is met te weinig stoelen omdat ze elk lesuur stoelen verschuiven. De creatieve oplossingen om elke vierkante meter zinvol te besteden zijn gebeurd. Nu moeten er echt scholen of schoolvleugels worden bijgebouwd. Dat is niet gepland. Ik maak me daar oprecht heel veel zorgen over.
Minister, ik merk veel goede wil in uw antwoord. U wilt veel middelen vrijmaken, enzovoort. Maar ik hoor in uw antwoord niets over een hefboom, over de bouwstenen die nodig zijn om te weten dat er op korte termijn effectief schot in de zaak komt. Minister, hebt u overleg gepland met de mogelijke initiatiefnemers om dit waar te maken? Dat kan de VGC zijn, het GO!, het vrij onderwijs, het gemeentelijk onderwijs.
U verwees naar de studie van het Brussels Planningbureau. Op zich ben ik daar heel blij mee. Groen heeft de afgelopen tien jaar gepleit voor een soort masterplan van de Franse en Vlaamse Gemeenschap voor onderwijs. Het is vooral voor de basisschool van belang, om ervoor te zorgen dat de kinderen starten. Als kinderen eenmaal in een bepaalde taalkeuze zitten, stromen ze wellicht ook binnen die taalkeuze door. Slechts een kleine minderheid verandert in de overgang van lager naar middelbaar onderwijs van taalrol. Je kunt er wel van uitgaan dat als ze in een basisschool van het Nederlandstalig onderwijs zitten, ze naar een Nederlandstalige middelbare school zullen gaan, desnoods ver buiten Brussel, omdat ze vaak het Frans niet beheersen. Daar is trouwens ook een even groot capaciteitstekort. De Franse Gemeenschap bouwt ook te weinig scholen.
Mijn tweede luik gaat over welke soorten onderwijs we aanbieden. U zegt terecht dat we een veel te schraal aanbod hebben. We hebben inderdaad heel veel aso-opleidingen en heel weinig technisch en beroepsonderwijs. In het technisch en beroepsonderwijs dat er is, gaat het heel vaak om kantoor- en taalrichtingen en richtingen waarvan scholen zeggen dat enerzijds de kostprijs een issue is, maar anderzijds ook het profiel van de leerlingen. De directies hebben soms schrik om industriegerichte opleidingen op te starten omdat je dan een ander profiel van leerlingen kunt krijgen. Minister, ook daar moet u een proactieve en stimulerende rol spelen, om hen toch voor die andere studierichtingen te doen gaan. U haalt het voorbeeld aan van uw poging, waaruit bleek dat het met die extra mensen geen succes was. Goed dat u evalueert, maar dan moet er wel iets anders komen. We moeten alles op alles zetten omdat de Brusselse leerlingen meer vragen dan enkel aso-scholen. Dat is de evidentie zelf.
Het derde luik van mijn vraag ging over de fameuze loterij. Ik deel uw mening: het is iets fairder dan met tijd werken. Maar het blijft frustrerend. Het is goed dat er een begeleiding komt. Ik ga ervan uit dat als de VGC dat begeleidt, dat er een correct systeem zal komen. Maar de enige manier om te vermijden dat ouders het gevoel krijgen dat het een loterij is, is ervoor zorgen dat we op die andere twee punten met genoeg diverse scholen een antwoord kunnen bieden. Ik zal op dat punt toch doorvragen, om er zeker van te zijn dat we in 2018 niet zullen vaststellen dat u bij de update van de monitor moet vaststellen dat de problemen niet verdwenen maar integendeel nog toegenomen zijn en dat u nog altijd geen antwoorden hebt.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, weet u of uw collega van de Franse Gemeenschap een soortgelijke inspanning doet om de capaciteit te monitoren? Die twee samenleggen kan voor Brussel en met betrekking tot de effecten op de Rand belangrijk zijn, zowel de Vlaamse Rand als de gemeenten daarbuiten die nog met het openbaar vervoer bereikbaar zijn voor leerlingen van het secundair onderwijs.
Het feit dat er in Brussel zo weinig plaats is om te bouwen brengt uw collega Guy Vanhengel er al jaren toe om de inrichtende machten extra te ondersteunen bovenop de infrastructuursubsidies van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn). Dat gaat er niet op verbeteren. We werken allemaal in Brussel. De meesten onder ons kennen deze stad een beetje. Het aantal jonge mensen neemt hier veel sneller toe dan op vele plaatsen elders in ons land. Maar een secundaire school bouw je toch niet ergens op een paar vierkante meter, daar heb je toch wel wat ruimte voor nodig. Dat maakt mij toch wel bezorgd. Het zal én de middelen vinden zijn én nadien de plaats om te bouwen. En dan spreken we nog niet over voldoende leerkrachten. Dat is in een grotere stad voor dit soort onderwijs ook niet zo evident.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Er zijn veel pertinente opmerkingen gemaakt door de vraagstelster, door de heer De Ro en door u, minister, in uw antwoord. Voorzitter, ik heb niet meteen een vraag maar wel een oproep. We hebben inderdaad een probleem dat we moeten aanpakken. Maar, minister, u zei heel terecht dat u niet alle instrumenten in handen hebt om het op te lossen. U ben wel minister van Onderwijs, maar de Vlaamse overheid heeft vroeger de bevoegdheid om zelf onderwijs in te richten afgestaan. Wij zijn geen inrichters. Mevrouw Van den Brandt, ik begrijp dat u dat onderkent in uw vraagstelling.
Op 31 maart 2017 was er in de VGC een heel interessante discussie over dit onderwerp. Ik vond het interessant om kennis te nemen van de inzichten die daar aan bod kwamen. De monitoring van de capaciteitsproblemen an sich, zoals we die in Vlaanderen hebben gedaan, werd ook in Brussel uitgevoerd. Maar in Brussel is er een bijkomend probleem omdat er daar twee gemeenschappen en twee initiatiefnemers zijn zodat je bij de aanvang van en op verschillende momenten tijdens de schoolloopbaan van gemeenschap kunt veranderen, en ook is het in Brussel moeilijker met de demografische cijfers, die je in stad X, Y of Z onmiddellijk kunt transponeren naar hét onderwijssysteem. Het is inderdaad heel belangrijk om in dezen afspraken te maken met de Franse Gemeenschap.
Ik lees in het verslag van de VGC dat de Franse Gemeenschap zeer recent een aantal initiatieven genomen heeft om aan capaciteitsuitbreiding te doen. Dat is nodig. Wij vangen op dit moment ongeveer 20 procent van de Brusselse kinderen in het Nederlandstalig onderwijs op. Ik zou kunnen zeggen dat we met 10 procent van het electoraat meer doen dan nodig is. Ik stel mij daar niet tevreden mee. We moeten inderdaad al wie voor het Nederlandstalig onderwijs kiest alle kansen geven. Maar dan kom je toch op een aantal pijnpunten die ik nog eens wil beklemtonen. Over bijkomende scholen ga je niet alleen met de inrichtende machten of met de koepels – het GO! en het vrij onderwijs – en eventueel met de gemeenten spreken, maar je gaat sowieso met de gemeenten moeten spreken om plaats te hebben om die scholen te bouwen.
Hier wordt gezegd dat er een te beperkt aanbod is van nijverheidstechnisch onderwijs. Dat zijn vaak scholen die nu net veel oppervlakte nodig hebben: voor werkhuizen, ateliers en noem maar op. Deze opmerking geldt niet alleen voor Brussel maar ook voor Antwerpen. Gent ken ik minder. In die stedelijke context zien we dat bepaalde studierichtingen of een bepaald studieaanbod, vooral in het nijverheidstechnische, serieus onder druk staan, vaak ook door dat ruimtegebrek. Het is dan toch een beetje paradoxaal dat we vandaag de ochtend hebben moeten starten met vragen over tekorten aan ingenieurs, terwijl blijkbaar de technische richtingen in onze grootsteden enige leemtes vertonen.
Minister, het is belangrijk dat we het overleg met de Franse Gemeenschap behouden en de gemeenten van het gewest aanspreken over het feit dat er ruimte moet worden vrijgemaakt opdat er scholen kunnen worden gebouwd. We kennen het gegeven van de druk vanuit Brussel naar de Rand. Maar de collega’s hier aanwezig die in de Rand wonen en daar ook beleidsverantwoordelijkheid dragen, weten dat het probleem daar van dezelfde orde is als in Brussel.
Ik heb in elk geval alle begrip voor het feit dat u, minister, zelf geen ijzers kunt breken. Maar ik denk dat we vanuit Vlaanderen toch mee de lead mogen nemen om een aantal zaken mee in stelling te brengen, opdat op de verschillende plaatsen waar initiatieven kunnen worden genomen deze initiatieven ook zouden worden genomen. Als we daar mee het voortouw nemen om het gesprek warm te houden, leveren we al een serieuze bijdrage tot het vinden van oplossingen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, bedankt voor de aanvullende opmerkingen. Ik ben het met een aantal dingen eens. Mevrouw Van den Brandt, u voert niet echt oppositie maar er moet mij toch iets van het hart. De heer Van Dijck verwees ernaar. Het effectief bouwen van scholen is een taak van de schoolbesturen. Ik bouw geen scholen. Mijn adjunct-kabinetschef, die nu ook aan het volgen is, zit elke dag samen met scholen. We hebben in Antwerpen al samengezeten met groepen om te bekijken hoe we tot een bouw kunnen komen. Maar ik bouw de scholen niet. We laten dat over aan het veld.
Ik moet wel voor middelen zorgen. Daar hebt u absoluut een punt. We hebben de gewone budgetten, we hebben de capaciteitsmiddelen, en ik heb gezegd dat we het bestaande systeem van huursubsidies zullen uitbreiden, niet alleen in capaciteitsgebieden – wat Brussel zeker is – maar voor iedereen. Ik heb daar miljoenen tegenover gezet. Het voordeel van de huursubsidie is dat je niet zelf op je eigen grond moet bouwen, dat je iemand anders kunt laten bouwen en tijdelijk, gedurende maximaal achttien jaar, daar schoolinfrastructuur kunt organiseren. Er zijn nu, nadat we daar echt reclame voor hebben gemaakt en in middelen hebben voorzien, veertig dossiers ingediend. Uit Brussel is er één ontvankelijk dossier binnengekomen. Eentje!
Ik vind het spijtig dat men niet creatief op zoek gaat. Er zijn moeilijkheden. We houden rekening met de context, met het feit dat het op sommige plaatsen duurder is. Maar dan komt er één ontvankelijk dossier binnen. Ik zou graag, samen met het veld, een beetje willen responsabiliseren. In Antwerpen was het ook moeilijk. We voorzien in ik-weet-niet-hoeveel capaciteitsmiddelen, en ik zie op een bepaald moment dat de ene koepel veel gemakkelijker realiseert dan de andere. Dan moet je met de scholen gaan samenzitten. Als je natuurlijk 100 procent wordt gesubsidieerd, of als het gemeentebestuur kan bijleggen, kan het moeilijker zijn, zoals bij het katholiek onderwijs, als je zelf je eigen aandeel moet betalen.
U kunt niet tegelijk klagen en de bal naar mij blijven sturen, en tegelijkertijd ook niet proberen enthousiast te reageren op de mogelijkheden waarin we voorzien. Ik wil hier niet polariseren, maar het is wel een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Je moet dat ook zo definiëren: laat ons zoeken hoe we knelpunten uit de weg kunnen ruimen. Maar ik bouw geen scholen. De scholen moeten gebouwd worden op het terrein, en ik laat nu ook toe dat anderen bouwen en dat scholen huren, en wij subsidiëren dan de huur.
Ik wil zeker niet mijn verantwoordelijkheid ontlopen, maar er moeten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest toch ook voldoende kansen zijn om te huren, bijvoorbeeld kantoorgebouwen. We moeten ook creatief durven te bouwen. We moeten geen paviljoenen bouwen maar bekijken hoe we meer in de hoogte kunnen gaan. De Vlaamse Bouwmeester maakt daar nu een issue van: ‘Ga meer in de lucht!’ Er zijn mogelijkheden.
Ik ben vragende partij om te helpen. We hebben maar een beperkt aandeel, maar we zien dat ons Nederlandstalig onderwijs aantrekkelijk is. Maar het zal samen met de partners moeten gebeuren. De btw is naar 6 procent gegaan. Er is dus tijdens deze legislatuur wel een context om te bouwen. Er zijn echt wel kansen, die ik voluit wil helpen grijpen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, als er uit Brussel maar één dossier komt, moet u nagaan hoe dat komt. Waarom is dat zo? Wat zijn de redenen waarom er zo weinig vragen zijn? Maar ik zal u daarover blijven ondervragen. U bent minister van Onderwijs. Ik weet dat u geen scholen kunt bouwen. De VGC kan dat wel, en Groen vraagt in de Raad van de VGC dat de VGC die scholen dan ook effectief bouwt. Ze bouwen er twee. De vraag is of er meer nodig zijn. We kloppen daar aan waar wij als politieke partij horen aan te kloppen.
Maar ik vraag u om daar niet te passief in te zijn en om niet te zeggen: ‘Ik heb geld, enzovoort, en nu is het aan de anderen om het te doen.’ Breng ze samen, sluit ze op, enthousiasmeer hen, maar ga ook na waarom het er niet is. Hoe komt het dat de extra scholen er niet komen? U zegt dat er voldoende middelen zijn. Ik durf daar kritisch en sceptisch over te zijn. U zegt dat het een kwestie is van het ontbreken van initiatiefnemers. Maar dan moet u gaan onderzoeken hoe dat komt. Zit samen met minister Vanhengel om te horen welke extra scholenbouwers hij kan enthousiasmeren. Ga samenzitten met de gemeenten in Brussel, met het GO!, met het vrij onderwijs, en zorg ervoor dat die initiatiefnemers er komen. Misschien zijn er gegronde redenen waarom ze er niet komen.
Ik herhaal dat ik vermoed dat het uitblijven van middelen geen fabeltje is, maar dat heel wat scholen even sceptisch zijn als de oppositiepartij hier over de beschikbaarheid van de nodige middelen om dat te doen.
Minister, u verwijst naar de Franse Gemeenschap. Dat is terecht, de Franse Gemeenschap moet ook haar verantwoordelijkheid opnemen. Voor het secundair onderwijs is het een ander verhaal dan voor het lager onderwijs, vanwege de doorstroming. Beide gemeenschappen moeten hun verantwoordelijkheid nemen, maar we weten dat als we in de lagere school rond die 20 procent zitten, we dat in het secundair onderwijs ook zullen hebben. Dat is de realiteit. Het enige alternatief is dat leerlingen naar de Rand zullen gaan, en dan misschien vooral de Franstalige leerlingen, omdat de Nederlandstalige leerlingen voorrang hebben in Brussel. Dat zien we ook nu: vooral de anderstalige leerlingen schuiven door naar de Rand. Dat is noch voor die leerlingen, noch voor de Rand een goede zaak. Die scholen moeten er gewoon komen in Brussel.
U zegt dat er geen plaats is, en het klopt dat er in Brussel niet zoveel ruimte is. Die oefening is al gemaakt tijdens de vorige legislatuur, misschien toevallig toen Groen erbij zat. Er is een kadaster gemaakt van alle beschikbare gronden en panden om ze om te zetten in schoolgebouwen. Er is dus een instrument om te kijken wat mogelijk is. De conclusie daarvan was dat er voldoende plekken zijn, en dat is hoopgevend. We kunnen het aanpakken en we kunnen het oplossen. Het klopt dat het meer kost om in Brussel te bouwen, maar het is niet onmogelijk. Het is een kwestie van in voldoende middelen te voorzien en voldoende initiatiefnemers te hebben. Ik zal bij u blijven aandringen op voldoende middelen, want dat is uw verantwoordelijkheid. Maar ik zal u ook blijven vragen om ervoor te zorgen dat het initiatief gestimuleerd wordt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.