Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het gezondheidsbeleid in scholen
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, deze vragen waren eerder al eens geagendeerd, maar door agendaproblemen zijn ze in afspraak met collega Moyaers uitgesteld tot vandaag, waarvoor mijn dank.
Minister, het gezondheidsbeleid van de scholen blijft een belangrijk thema. Wie al op jonge leeftijd leert om gezonde keuzes te maken, heeft immers meer kans om dat ook op latere leeftijd te doen. En hoe we het ook draaien of keren, scholen maken nu eenmaal een wezenlijk deel uit van de leefomgeving van kinderen en jongeren. Gezonde keuzes op het vlak van voeding zijn belangrijk voor een gezond gewicht, gezonde tanden, een goede concentratie – kortom: voor een algehele goede gezondheid. Gisteren lazen we nog, naar aanleiding van de PISA-resultaten (Programme for International Student Assessment), dat bewegen en een gezonde levensstijl zorgen voor betere resultaten op school. Tijdens de commissievergadering van 8 december 2016 zei u terecht dat de school daar echt een voorbeeld in kan zijn.
Het onderwerp kwam hier al meermaals aan bod. In antwoord op mijn vraag om uitleg van 1 oktober 2015 sprak u al over de indicatorenbevraging van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ), die werd gehouden in 2015 en waarvan de resultaten intussen bekend zijn. Daaruit blijkt dat middelbare scholen niet zo goed scoren als het gaat over het aanbod van frisdrank, snacks, fruit en mogelijkheden om te roken. Zo is het aantal frisdrank- en snoepautomaten niet gedaald, het aanbod van gratis fruit daarentegen wel. En omgaan met roken gebeurt op een meer flexibele manier dan voorheen. De lagere scholen doen het veel beter, al daalt ook daar het aanbod van fruit en melk.
Het waterbeleid gaat er zowel in het secundair als in het basisonderwijs op vooruit. Steeds meer scholen laten leerlingen toe om ook in de les te drinken. Als het op bewegen aankomt, scoren wederom de basisscholen het best. 93 procent van de basisscholen last bewegingstussendoortjes in. In de secundaire scholen gaat het om slechts 16 procent. 40 procent van hen geeft wel een extra uur lichamelijke opvoeding.
Op 28 november 2016 ondertekenden de onderwijskoepels en de Federatie Voedingsindustrie (FEVIA) een engagementsverklaring om in de scholen geen gesuikerde dranken en ongezonde tussendoortjes meer aan te bieden. De engagementsverklaring geeft, zo stelde u in antwoord op mijn eerdere vraag om uitleg daarover, een betere onderhandelingspositie tegenover leveranciers. Voor de engagementsverklaring werden resultaten uit de indicatorenbevraging van 2012 van VIGeZ gebruikt. De nieuwe cijfers tonen duidelijk aan dat zo’n overeenkomst echt nodig is, maar dat het niet bij die woorden mag blijven. De engagementsverklaring houdt immers geen verplichting in.
U uitte eerder ook al een aantal streefdoelen. Tegen het schooljaar 2017-2018 is het de bedoeling dat 60 procent van de secundaire scholen helemaal geen gesuikerde frisdranken meer aanbiedt. In de lagere scholen mikt u op 75 procent. Tegen het schooljaar 2020-2021 wordt ernaar gestreefd alle dranken die onder het uitdoofbeleid vallen, te doen verdwijnen. Ongezonde tussendoortjes zouden tegen 2017-2018 in driekwart van alle scholen verbannen moeten zijn. In 2020-2021 moet dat het geval zijn in alle scholen. Met de cijfers van VIGeZ in gedachten wil ik hier graag een aantal vragen stellen over die doelstellingen, minister.
U hebt toen ook aangestipt hoe u de scholen wilt motiveren om hun gezondheidsbeleid echt ter harte te nemen. Een positieve motivatie is inderdaad belangrijk. U vernoemde toen de website gezondeschool.be, de webtool Kieskeurig en het plan om affiches te maken. Ook de engagementsverklaring zou vanaf volgend schooljaar gemonitord worden, zodat kan worden nagegaan of en waar extra inspanningen eventueel nodig zijn.
Minister, kunt u meer duiding geven bij de resultaten van de indicatorenbevraging van VIGeZ uit 2015? De bevindingen uit die indicatorenbevraging tonen aan dat er toch nog heel wat inspanningen nodig zijn, vooral bij de secundaire scholen. Welke bijkomende inspanningen zult u doen om de vooropgestelde doelen met betrekking tot het aanbod van ongezonde snacks en dranken te behalen? Hoe motiveert u vooral de secundaire scholen om bewegingstussendoortjes in te lassen? En hoe wilt u de scholen, vooral de secundaire scholen, motiveren om in te zetten op een wateraanbod en een gezond drinkgedrag?
De heer Moyaers heeft het woord.
Voorzitter, op mijn beurt dank om de vraag te willen uitstellen. Ze dateert intussen van 2 maart. In zo’n periode wordt een mens soms al wat slimmer. Ik wil daarom voorstellen, minister, om het stukje over het zwemmen in deze vraag te laten vallen, omdat ik daar ondertussen elders al wat antwoorden op verkregen heb.
Volgens recente cijfers van het VIGeZ is een goed gezondheidsbeleid op scholen zeker geen luxe. Basisscholen waren lang de grootste focus van een goed gezondheidsbeleid en plukken daar nu de vruchten van. In vrijwel geen enkele basisschool in Vlaanderen wordt frisdrank aangeboden aan de leerlingen. Ook ongezonde snacks als chips en chocolade worden gemeden. Zelfs chocolademelk en fruitmelk worden steeds minder aangeboden. Slechts 43 procent van de basisscholen biedt dit aan. Kinderen worden ook actief aangemoedigd om te bewegen in en tussen de lessen.
Als we dan echter naar de secundaire scholen kijken, zien we een heel ander verhaal. Waar in het lager onderwijs 93 procent van de leerlingen kan genieten van een verfrissend bewegingstussendoortje, gebeurt dat slechts in 16 procent van de secundaire scholen. In 36 procent van de scholen zijn bovendien nog steeds ongezonde snacks gemakkelijk verkrijgbaar. Ook frisdrank blijft heel gemakkelijk te verkrijgen. En dat is een probleem, minister. Als kinderen doorstromen van het basis- naar het secundair onderwijs, hebben zij baat bij een eenduidig en doorgetrokken beleid als het aankomt op gezondheid. Maar als je plots in een omgeving komt waar alle snacks en dranken die je voorheen op school niet kon krijgen, voorhanden zijn en je je extra bewegingsmomenten niet meer krijgt, heeft dat een grote impact op jongeren. Leerlingen moeten ook in het secundair onderwijs bewust worden gemaakt van gezonde voeding.
Minister, aangezien ik weet dat u sport en gezondheid bij kinderen en jongeren hoog in het vaandel draagt, wil ik u de volgende vragen stellen. Hebt u al overleg gepleegd met uw collega, minister Muyters, over mogelijke acties voor sportpromotie op school? Zijn er plannen om de engagementsverklaring inzake frisdrank uit te breiden naar andere domeinen waar jongeren centraal staan? Zijn er bijvoorbeeld plannen om dat door te voeren in het deeltijds kunstonderwijs, de sportclubs, jeugdverenigingen enzovoort? We zagen ook minder positieve cijfers in de media wat het roken in secundaire scholen betreft. Ik moet toegeven dat die cijfers mij ook verontrusten, want steeds vaker zie ik ’s morgens aan bushaltes en aan stations jongeren met een elektronische of een echte sigaret. Zeker de elektronische variant is in opmars. Het probleem met die producten is dat we nog altijd niet duidelijk weten hoe schadelijk ze zijn. Gewoon niet leren roken is dus nog altijd een beter alternatief. Hoe denkt u die verontrustende tendens tegen te gaan?
Minister Crevits heeft het woord.
Geachte leden, dank u voor deze interessante vragen. Het VIGeZ peilde in 2015 in samenwerking met de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) naar het gezondheidsbeleid van basisscholen en secundaire scholen. Ze hebben meer dan 700 Nederlandstalige basisscholen en bijna 250 secundaire scholen in Vlaanderen en in Brussel gevraagd een uitgebreide vragenlijst in te vullen. Dat is de zogenaamde indicatorenbevraging. De vorige peiling vond plaats in 2012. Daar zat dus drie jaar tussen. Zo’n indicatorenbevraging laat toe te zien hoe het is gesteld met een aantal thema’s uit het gezondheidsbeleid van scholen. Algemeen scoren zowel basis- als secundaire scholen goed op het vlak van gezondheid.
We zien dat in vergelijking met 2012 de basisscholen sterker inzetten op een bewegingsbeleid. Zo valt op dat altijd maar meer basisscholen bewegingstussendoortjes tijdens de lessen organiseren en in extra lesuren lichamelijke opvoeding voorzien. Het secundair onderwijs maakt een sprong voorwaarts wat het alcohol- en drugbeleid betreft. Voor een beleid met betrekking tot gezonde voeding gaan secundaire scholen er evenwel op achteruit. Ze bieden minder fruit aan, en meer snacks. Dat is dus niet zo positief.
Een belangrijke conclusie uit die indicatorenbevraging van 2015 is dat er heel wat inspanningen worden gedaan en dat er op de meeste vlakken, denk ik, toch wel vooruitgang wordt geboekt, maar uiteraard kunnen scholen niet op hun lauweren blijven rusten. Integendeel, ze kunnen zeker op het vlak van het voedingsbeleid nog vooruitgang boeken. Dat kan onder andere door het opdrijven van de frequentie van fruit en groenten als tussendoortje en door het verminderen van het aanbieden van fruitsap en gezoete melkdranken in het basis- en secundair onderwijs. Vandaag was er trouwens nog een groot artikel in de krant over het Europese fruitproject, waar scholen te weinig op inspelen. Daarnaast is er zeker groeipotentieel voor het bewegingsbeleid.
Hoe moeten we daar nu mee omgaan? Er werd gevraagd hoe we het promoten van meer gezonde dranken en tussendoortjes nu gaan aanpakken. Ik verwijs in eerste instantie naar de engagementsverklaring die we hebben ondertekend met de hele sector, dus met alle koepels en netten, maar ook met de bedrijfswereld. Dat laatste wil ik toch ook wel onderstrepen. Voor mij is dat echt cruciaal. Je kunt zeggen dat scholen moeten werken aan gezonde voeding, maar als het aanbod dat ze bijvoorbeeld krijgen om automaten te vullen, alleen maar gesuikerde dranken bevat, dan wordt dat moeilijker. Het is nu voor de allereerste keer dat de sectoren zelf hebben gezegd dat ze actief promotie zullen voeren met een aanbod aan gezonde producten, waarvoor dan de lijst van het VIGeZ wordt gebruikt, en dat ze scholen in staat zullen stellen om daar gemakkelijker op in te spelen. Dat is natuurlijk een goede manier van werken. Ik was onlangs samen met mijn collega’s, de ministers van Onderwijs van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap. Mijn Franstalige ambtgenote was zeer geïnteresseerd in de manier waarop wij dat convenant hebben gesloten, en ze hebben ondertussen ook al de voedingsindustrie gecontacteerd om tot eenzelfde overeenkomst te komen, omdat dat natuurlijk de beste manier is om scholen ook te stimuleren om in een gezond aanbod te voorzien.
Wat zit daar allemaal in? Producten zoals water en melk worden aangemoedigd, andere producten zoals gesuikerde dranken worden ontmoedigd, en we willen scholen daarin ondersteunen via de Kieskeurig-richtlijnen van het VIGeZ. Scholen zullen in de toekomst ook nog extra worden ondersteund, onder andere via het actieplan ‘Hoog tijd voor geZONtijd’. Voor de vakantie was dat nog niet goedgekeurd. Ondertussen is dat tijdens de laatste bijeenkomst van onze Vlaamse Regering voor het paasreces goedgekeurd, op 31 maart. Over dat actieplan is zeer ruim overlegd, met heel veel stakeholders, zoals de onderwijsverstrekkers en de Vlaamse Scholierenkoepel, maar ook met de administraties van Welzijn en Sport en experten op het vlak van gezondheid. Het actieplan werd ook aangevuld op basis van het advies dat de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft opgemaakt.
De eerstvolgende indicatorenbevraging van 2018 zal toelaten om te zien of de voorgestelde acties vruchten afwerpen en of er nog moet worden bijgestuurd. Belangrijk is uiteraard dat de inspanningen niet alleen worden gedaan door de overheid, maar dat alle partijen die een rol kunnen spelen in het aanmoedigen van het gezondheidsbeleid van scholen, onder andere de leden van de commissie Onderwijs maar ook de leden van de commissie Onderwijs en Samenleving van de Vlaamse Onderwijsraad, een steentje bijdragen.
Hoe zullen we nu scholen motiveren tot bewegingstussendoortjes? Ik heb tot mijn zeer grote vreugde vastgesteld wat het project ‘One Mile a Day’ op dit ogenblik al heeft teweeggebracht in lagere scholen. Zien bewegen doet bewegen. Scholen spelen enthousiast in op goede ambassadeurs. Het secundair onderwijs is moeilijker. U hebt de analyse gezien van het minder bewegen van jongeren, en zeker van pubers – en er is nog een verschil tussen meisjes en jongens. Daarom starten wij een pilootproject op vanaf 1 september 2017, vanaf volgend schooljaar dus. Wij hebben een oproep gedaan om een aantal secundaire scholen als pilootschool te kunnen engageren. Het is de bedoeling om uit dit pilootproject te leren en na te gaan wat de mogelijke drempels voor bewegingstussendoortjes kunnen zijn. U weet dat de deelnemende scholen allerhande zaken moeten uittesten en dat er universitaire begeleiding is om de nulmeting te doen en ook om de impact van het bewegen op de schoolse prestaties van de jongeren te meten. Het is de eerste keer dat we zoiets doen. Stel dat we de verwachte conclusies krijgen, dat er dus een zeer positieve impact is, dan kan dit een hefboom zijn om vanaf 2018 nog andere scholen ertoe aan te zetten om bepaalde goede praktijken toe te passen.
Ik zou het niet aandurven om geen contact met mijn collega-minister Muyters op te nemen! Mijn administratie en het kabinet hebben heel wat overleg gehad met de collega’s van Sport, maar ook met de collega’s van Welzijn. Zo zetelt het Departement Onderwijs en Vorming in het Vlaams Bureau voor Schoolsport, en is er heel wat overleg geweest met betrekking tot het actieplan ‘Hoog tijd voor geZONtijd’. Mogelijke acties rond sportpromotie op school worden in het verlengde van alle opgesomde overlegmomenten meegenomen. En bovendien hebben mijn collega’s Jo Vandeurzen en Philippe Muyters het actieplan mee ingediend. Het is dus goedgekeurd door de Vlaamse Regering op initiatief van drie ministers en niet alleen op initiatief van mijzelf als minister van Onderwijs. Dat toont aan dat ook zij hun schouders ten volle onder die promotie zetten.
Zal de engagementsverklaring worden uitgebreid naar andere domeinen? Dat is een zeer interessante vraag. In eerste instantie is de engagementsverklaring gericht op het aanbod tijdens de reguliere schooldag in het basis- en secundair onderwijs. De uitgangspunten ervan kunnen uiteraard ook binnen het deeltijds kunstonderwijs (dko) een gezondheidsbevorderend effect hebben. Ik zal dit opnemen met de onderwijsverstrekkers binnen het dko. Maar, collega’s, het is een enorme opdracht om die cultuur ook in Onderwijs binnen te brengen. Ik wil mij daar nu in eerste instantie op focussen. In de andere beleidsdomeinen ben ik niet bevoegd. Uiteraard zijn de mensen bereid om de kennis en de ervaring te delen. Maar de uitdaging is groot. Ik ben ook benieuwd hoe de sector van de frisdranken en de tussendoortjes een actief beleid zullen voeren ten aanzien van de scholen en wat de hefboom daarvan kan zijn. Ik heb begrepen dat de signalen positief zijn. Bij de bedrijven wordt de klik langzaam maar zeker gemaakt. Heel veel consumenten zijn geïnteresseerd, zeker in die suikerarme varianten.
Hoe gaan we om met het roken in secundaire scholen? Het VIGeZ ondersteunt de scholen voor hun rookbeleid met tal van concrete initiatieven. Sinds vorig jaar is er ook SmartStop, een nieuwe manier om jongeren te begeleiden bij het stoppen met roken. Het programma is voor rokers tot twintig jaar en bestaat uit een infosessie op school voor zowel rokende als niet-rokende jongeren van de tweede en derde graad secundair onderwijs, gegeven door een erkende tabakoloog. Tijdens de infosessie komt zowel tabakspreventie als stoppen met roken aan bod. Er zijn een vijftal rookstopconsultaties die bij voorkeur plaatsvinden binnen de school. De jongeren volgen bij voorkeur per twee de consultaties. Zij worden daarbij begeleid door een tabakoloog. Er is ook een SmartStop-app, die het rookgedrag van de jongere registreert en tips geeft over stoppen met roken. De jongere komt via de app in contact met andere SmartStoppers en kan ook raad vragen aan zijn tabakoloog. Tot hier onze antirook-inspanningen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u, minister. Het thema is hier al meermaals aan bod gekomen. Ook na het onderschrijven van die engagementsverklaring hebben we er hierover gesproken en hebben we onderstreept hoe ontzettend belangrijk die engagementsverklaring is. Scholen die bijvoorbeeld automaten hebben, zijn inderdaad onderhevig aan het aanbod van de producenten en distributeurs.
De indicatorenbevraging van 2015 kan natuurlijk nog geen enkel resultaat hebben met betrekking tot die engagementsverklaring, die maar pas eind 2016 werd gesloten. Ik ben dus heel benieuwd welk effect die engagementsverklaring in de indicatorenbevraging 2018 zal hebben. Ik hoop alleszins heel erg dat die effecten er zullen zijn.
Het gezondheidsbeleid op school is de voorbije jaren sterk geëvolueerd, zeker in verband met voeding en beweging. Maar het blijft een continu aandachtspunt en een continue positieve motivatie. Je moet een cultuuromslag teweegbrengen, eigenlijk van onderuit. Je kunt daar een beetje positief sturend in meewerken. Dan zijn onder meer die engagementsverklaringen toch goede elementen.
Wat voeding betreft was ik een beetje verrast door de resultaten van het secundair onderwijs, want we hadden gehoopt dat daar vooruitgang zou zijn geboekt. Nu stel ik die hoop dan weer op de toekomst, na die engagementsverklaring.
Wat het bewegen betreft is het goed dat u een aantal pilootscholen aanduidt of uitkiest die daarmee aan de slag gaan met bewegingstussendoortjes en in de les lichamelijke opvoeding en dat daar een wetenschappelijke opvolging van komt. Ik besef heel goed dat ik hier regelmatig vragen over stel. We moeten daar allemaal aandacht voor hebben, niet om te zeggen dat er niets gebeurt, integendeel. Er worden voortdurend stappen voorwaarts gezet, maar het blijft een aandachtspunt zowel voor het beleid, de scholen en de gezinnen. We moeten leerlingen, leerkrachten en iedereen die erbij betrokken is proberen te motiveren. Een goed gezondheidsbeleid op school leert jongeren niet alleen om ook op latere leeftijd automatismen aan te nemen rond gezonde voeding en beweging, maar het bevordert zeker ook het samenleven en het presteren op school.
De heer Moyaers heeft het woord.
Minister, ik ben best tevreden met uw antwoord en met de positieve gedragsveranderingen die we merken in de scholen zelf. Er is nog heel wat werk aan de winkel om tot een goed gezondheidsbeleid te komen. Het is alvast goed dat u als minister een overeenkomst hebt met FEVIA om tegen volgend schooljaar toch minstens 60 procent van die middelbare scholen te kunnen vrijwaren van al die gesuikerde dranken.
In verband met mijn vraag over de uitbreiding van die engagementsverklaring rond frisdranken naar andere domeinen waarin jongeren centraal staan, ben ik verheugd te horen dat u zich daarvoor wilt inzetten. Ik doe deze oproep bewust aan u als minister van Onderwijs omdat ik onderwijs zie als een verbindende factor tussen die domeinen van Welzijn, Jeugd en Sport. Een gezonde levensstijl is iets wat je veel gemakkelijker kunt onderhouden als je er vaak mee in aanraking komt. Zo krijgen we hier in het Vlaams Parlement bijvoorbeeld veel fruit aangeboden en dan word je sneller aangezet om dat effectief te doen. Daarom vond ik het hallucinant tijdens de paasvakantie in de krant te moeten lezen dat Europese middelen om fruit in een klas aan te bieden voor ruim 40 procent onbenut zijn gebleven. U zei dat daarnet ook. Grotendeels geven scholen aan dat daar een te grote administratieve rompslomp bij komt kijken. Dat is jammer. Het betreft een Europees project voor het lager onderwijs. Secundaire scholen kunnen geen gebruik maken van die Europese middelen. Misschien moet er gekeken worden of het niet mogelijk zou zijn dat ook secundaire scholen die subsidies kunnen gebruiken.
De e-sigaret is een nieuwe element in het verhaal van roken en rookpreventie. Dampen wordt door gebruikers vaak zelfs niet aanzien als roken. Nochtans bevatten die e-sigaretten heel wat schadelijke stoffen. Het zijn er wel niet zoveel als een gewone sigaret, en juist daarom worden ze aangeprezen aan wie wil stoppen met roken. Onderzoeken wijzen nu evenwel net uit dat het niet duidelijk is of die e-sigaret de drempel naar tabak voor jongeren zou verlagen. Het feit blijft wel dat de e-sigaret op dit moment een hype is en dat her en der dampwinkels opengaan. Het dampen is hip bij jongeren en ze gaan daar snel mee experimenteren. Uit een antwoord op mijn schriftelijke vraag aan minister Vandeurzen bleek dat sommige scholen plaatsen ter beschikking stellen van jongeren om te kunnen roken. Dat leidt ertoe dat buiten de schooluren en in open lucht weer meer wordt gerookt. Zo’n lakse houding ten opzichte van het roken valt mij persoonlijk wel zwaar, zeker gezien de populariteit van die e-sigaret. ViGeZ formuleerde daarom in 2016 al een richtlijn om naar een totaalverbod op roken te gaan op het schooldomein. Het is belangrijk dat u als minister inzet op sensibilisering bij jongeren en de beste plaats om dat te doen is binnen de schoolmuren zelf.
Uit een rookenquête van de Stichting tegen Kanker uit 2015 blijkt dat 8 procent van de Vlamingen al een e-sigaret had gerookt. We zien dat twee jaar later, die trend van de dampwinkels en de e-sigaret alleen maar is toegenomen. Uit verschillende studies blijkt dat die e-sigaret ook het omgekeerde effect kan hebben, namelijk dat het een opstap wordt naar een echte rookgewoonte.
Minister, bent u van plan op korte termijn die richtlijn van ViGeZ ook effectief in te voeren?
De heer De Meyer heeft het woord.
Dit zijn interessante vragen. Zelf had ik een specifieke vraag hierover gesteld aan minister Schauvliege en aan minister Crevits. Ze werd naar de commissie Landbouw verwezen en werd daar gisteren behandeld. Ik wil hier enkele elementen daarvan aan bod brengen. Binnen Europa is er een budget van 250 miljoen euro per jaar voor school-, fruit- en melkprogramma’s. In 2015-2016 bedroeg het budget voor de fruitpromotie in de scholen 150 miljoen euro. Voor Vlaanderen betekent dat enkele miljoenen. Nu blijkt dat Vlaanderen qua besteding in vergelijking en Europa achteraan bengelt. We zijn bij de landen die daar het minst gebruik van maken. 40 procent van het budget dat ter beschikking wordt gesteld voor Vlaanderen wordt niet gebruikt. Concreet betekent dit dat slechts 1,94 miljoen euro van de 3,37 miljoen euro gebruikt zijn. Met dat resterende budget kan er meer dan één appeltje voor de dorst betaald worden en dat zou de gezondheid ten goede komen.
Minister, mijn vragen, die ik ook aan uw collega heb gesteld, zijn de volgende. Werken onze administraties voldoende samen? Wordt de promotie en motivatie naar de scholen toe voldoende efficiënt aangepakt?
Ik heb ook vernomen dat morgen opnieuw een beslissing wordt genomen door de Vlaamse Regering over het programma van volgend jaar. Ik hoop dat wat betreft communicatie en motivatie hoe dan ook een tandje bijgestoken wordt, want anders lopen we het risico dat spijtig genoeg opnieuw een deel van dat budget niet optimaal benut wordt. Deze zorg wou ik in de commissie Onderwijs naar voren brengen naar aanleiding van de interessante vragen van onze collega’s.
De heer De Ro heeft het woord.
We hebben het gisteren in de plenaire vergadering lang gehad over uitsluitingen en dat aspect dat in het jaarverslag van de CLB’s is opgenomen, maar het cijfermateriaal dat resulteert uit de medische consulten is voor mij minstens even frappant. Ik citeer heel kort: 52.400 kinderen met extreem ondergewicht of ondergewicht en 87.000 kinderen met overgewicht en/of obesitas. Minister, de teneur van uw antwoorden apprecieer ik absoluut, maar ik vraag me af of de scholen de cijfers krijgen die wij als Vlaamse parlementsleden op geaggregeerd niveau zien, weliswaar anoniem voor hun leerlingen, met een soort ranking waar ze met hun schoolpopulatie staan in Vlaanderen. Ik zie ook serieuze regionale verschillen. Brusselse scholen hebben bijvoorbeeld een leerlingenpopulatie met gemiddeld meer obesitas dan scholen in andere provincies. Dat is materiaal dat scholen misschien over de drempel kan halen om te zeggen dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is van kind, ouders, omgeving en ook school, waar ze dan zelf een tandje kunnen bijsteken. Het zou zonde zijn mochten we die cijfers alleen maar in een jaarverslag hebben hier in Vlaanderen om over te discussiëren en dat ze niet teruggaan naar de scholen, zoals bij peilingsproeven. Een aantal scholen die daarmee bezig zijn kennende, zou het zeker positief kunnen zijn mochten de CLB’s dat terug bezorgen na een jaar en dan aan de scholen zeggen waar ze staan met hun schoolbevolking en of ze voor- of achteruitgaan op het vlak van gezondheid. Zij meten het voor die bevolking.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Dat duidelijke verschil tussen het gezondheidsbeleid van de lagere scholen en de secundaire scholen heeft collega Schryvers al aan bod gebracht. Ze gaf ook aan dat het uitdoofbeleid zal uitmonden in een totaalverbod. Dat kan niet van de ene op de andere dag. Heel wat scholen maken al de overstap naar de gezonde snacks, met meer beweging en een waterbeleid. Ze zetten dat positief in de kijker. Dat moet blijvend worden gestimuleerd. Het is belangrijk om die scholen te blijven sensibiliseren, maar ook de leerlingen.
Er gebeurt al heel wat op scholen. Veel scholen hebben al een aanbod van gezonde snacks, maar we moeten verder werken aan de gedragswijziging bij de leerlingen zodat ze effectief de keuze maken voor gezonde voeding. Kinderen en jongeren brengen een groot deel van hun tijd door op school. Het is dan ook een logische keuze dat het onderwijs tracht in te zetten op het invoeren van dat gezondheidsbeleid. Maar het aanbieden van gezonde voeding is niet louter een taak van onderwijs, ook het thuisfront speelt daar een heel belangrijke rol in. Een samenwerking tussen de verschillende domeinen, namelijk sport, welzijn, onderwijs en de ouders, is volgens mij van groot belang. Ik wil wel blijven pleiten voor de vrijheid van de scholen die hun eigen beleid moeten kunnen blijven volhouden.
Minister, eind 2016 lanceerde u het actieplan ‘Hoog tijd voor gezondheid’. Kunt u hiervan een evaluatie geven? Zijn er bijsturingen nodig?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog een opmerking maken omdat ik anders collega Moyaers niet goed begrijp. We hebben het decreet van 6 juni 2008 in verband met het rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding. Daar is zeer duidelijk in opgenomen dat er in gesloten lokalen nooit kan worden gerookt en in open ruimten enkel op weekdagen van half zeven tot ’s avonds en in het weekend, maar dat is omdat scholen multifunctionele plaatsen zijn en als daar bijvoorbeeld festiviteiten plaats hebben, moet dat wel kunnen.
Zegt u dat er scholen zijn waar op de speelplaats roken nog wordt toegestaan? Dan denk ik dat u die moet doorgeven aan de minister om daar controle op te laten doen. De inspectie kijkt het al na, want dat staat letterlijk in het decreet. Het wordt opgenomen in artikel 9 van het betreffende decreet. Maar het zou me verbazen mochten er nu nog scholen zijn die toelaten dat op de speelplaats door de leerlingen hetzij gerookt, hetzij gedampt wordt. Dat zou me sterk verbazen. Als dat zo is, zou ik zeggen: geef dat zeker door. Daar is een zeer duidelijke regelgeving rond. Ik denk dat we daarvoor niets meer moeten ondernemen.
Minister, ik wil nog even aanpikken bij wat collega De Ro heeft gezegd. Ik heb het verslag van de CLB’s in mijn boekentas zitten. Het klopt dat 30 procent van onze leerlingen niet op gewicht zit. Dat is gigantisch veel. Een op drie van onze kinderen zit niet op het normale gewicht. Dat is een punt waar we toch wel aandacht voor moeten hebben.
Ik stel vast dat de CLB’s een doorverwijzing doen maar dat die doorverwijzing niet leidt tot een beter gewicht. We zien immers dat naarmate de leeftijd stijgt, het aantal leerlingen met overgewicht toeneemt. Er is dus een probleem. Het aantal vijftienjarigen met overgewicht is lager dan het aantal achttienjarigen met overgewicht.
Het CLB zegt: we geven dat mee aan de ouders. Zij communiceren inderdaad, maar enkel en alleen met de leerlingen en de ouders, niet met de leerkracht en de school. Ondanks het feit dat ze dan ook nog een rappel doen naar die leerlingen bij wie ze vaststellen dat er geen gevolg aan gegeven wordt, leidt dit niet tot betere resultaten. Integendeel, het leidt tot minder goede resultaten. Ik denk dus dat het goed is dat we niet enkel vragen aan de scholen dat ze middelen aanvragen om fruit of melk aan te bieden op school, maar dat we een totaalaanpak bekijken en zien hoe de inspanningen die het CLB doet, die tot vaststellingen komt, niet enkel bij CLB, maar in een samenwerking met ouders en school, tot betere resultaten leiden. Ik denk dat daar bijvoorbeeld de medische discipline van de CLB’s ook wel uitgedaagd mag worden om niet enkel onderzoek te doen, maar ook in het begeleidende aspect een grotere rol te spelen.
De heer Cordy heeft het woord.
Over dit onderwerp zijn zeer recent in de pers een aantal artikelen verschenen over de aanpak in Amsterdam, waar men er met een zeer doelgerichte aanpak in geslaagd is om over een aantal jaren tijd het overgewicht bij schoolkinderen tot 12 procent te laten dalen. Dat is een vrij uitgebreide aanpak geweest. Ik wou dat maar even vermelden, omdat dat nuttig kan zijn ter inspiratie.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik heb hier heel veel interessante zaken gehoord. Ik wil nog een paar puntjes aanhalen. Ten eerste: jong geleerd is oud gedaan. Wat wil ik daarmee zeggen? Als je bij vijftienjarigen met overgewicht pas tot het inzicht komt dat het nuttig is om meer te bewegen en gezonder te eten, dan is dat veel moeilijker dan als je start vanaf de kleuterklas met voldoende beweging – in de kleuterklas is beweging zeker geen probleem – en gezonde voeding, en als je dat doortrekt naar de lagere school.
Er is trouwens, collega Cordy, vanuit Nederland een mooi berichtje gekomen op het moment dat we er zelf mee bezig waren. Het waren twee foto’s over het verschil tussen Vlaanderen en Nederland. In Nederland gaan de kinderen met de fiets naar school, en bij ons worden ze allemaal met de auto gebracht. Ik had dat bericht geliket, en dan kreeg ik onmiddellijk een hele hoop miserie over me heen: ‘het is omdat er geen fietspaden zijn’. Maar collega Weyts heeft vandaag gezegd dat hij veel meer fietspaden gaat aanleggen. Je ziet dus dat we in de Vlaamse Regering fantastisch bezig zijn. Alles wordt opgelost. (Opmerkingen)
Maar daar is natuurlijk wel iets voor te zeggen. Je moet geen topsporter zijn, je moet gewoon bewegen. En daarom ben ik zo’n fan van die scholen in Vlaanderen waar men die bewegingstussendoortjes inlast. Nu en dan een kwartier of twintig minuten bewegen, dat zorgt ervoor dat je fris bent in je hoofd, dat je gemakkelijker kunt stilzitten en beter kunt opletten. Je moet dus vroeg genoeg beginnen. Dat is het eerste wat ik wil meegeven.
Ten tweede zitten we in Vlaanderen inderdaad met een vrij omvangrijk probleem, zeker in ons secundair onderwijs. We hebben geen eenduidig antwoord hoe we het kunnen oplossen, vandaar dat we met pilootscholen willen werken, die gaan kijken – overigens samen met de CLB’s, mevrouw Helsen – hoe we gericht actie kunnen ondernemen. Zeggen dat het enkel de verantwoordelijkheid van de scholen is, gaat natuurlijk niet. De school is een schakeltje in dat gezondheidsbeleid, maar we moeten dat optimaal proberen in te zetten. Daar ben ik het mee eens. Wij zoeken nu pilootscholen in het secundair onderwijs om te kijken wat er positief werkt. Ik zie in het kader van Scholen van Morgen dat architecten steeds meer rekening gaan houden met die actieve scholen. De manier waarop de vrijetijdsruimtes of ontmoetingsruimtes ingericht worden, is ook al actiever. We gaan daar dus wel naartoe, maar er is nog werk aan de winkel.
Collega De Meyer, u hebt gelijk: morgen staat er op de ministerraad een dossier geagendeerd, waarbij collega Vandeurzen, collega Schauvliege en ik de handen in elkaar slaan. We hebben gezocht naar een manier om meer enthousiasme te krijgen voor die acties rond melk en fruit.
Ik vind dat een schande dat er vandaag in de krant staat dat dat gratis fruit niet gebruikt wordt, omdat men het niet ziet zitten om zoveel appels te schillen. Ik begrijp dat het niet de taak van de leerkracht is om appels te zitten schillen in de school, maar ik vind het echt wel erg dat we daar zoveel miljoenen niet gebruiken. Dat zijn middelen waar we een beroep op kunnen doen.
Ik kan de kroon niet helemaal ontbloten, collega De Meyer, maar we hebben geprobeerd om de handen in elkaar te slaan om er rond melk, schoolfruit en groenten voor te zorgen dat de drempels voor de scholen weggenomen worden.
Wat gaan we ook nog doen, mijnheer De Ro? Scholen die verhoudingsgewijs meer SES-leerlingen (sociaal-economische status) hebben, krijgen een extra portie. We gaan naar tien weken gratis fruit en groenten, maar als je meer SES-kinderen hebt, gaat het tot twintig weken. Het gaat niet over kilo’s. Je kunt niet verwachten dat wij van elke school vragen hoeveel de kinderen wegen en hoeveel er zwaarlijvig zijn. Maar SES-criteria zijn kwetsbaarheidscriteria, en als we dat meenemen dat die scholen die meer SES-kinderen hebben, over een langere periode het aanbod kunnen krijgen, is dat een stap voorwaarts.
Ook de financiële barrière, de bijdragen die nog moesten worden geleverd door de ouders, willen we wegnemen. Het dossier moet morgen nog goedgekeurd worden, maar jullie vroegen ernaar. Ik denk dat we daarmee toch wel stappen zetten om de barrières die er nu zijn, te proberen weg te nemen. Ik ben er ook van overtuigd dat onze koepels daar een actief promotiebeleid rond zullen voeren.
Collega De Meulemeester, het is natuurlijk veel te vroeg voor een evaluatie. Het is het eerste schooljaar dat het werkt. En de pilootscholen starten vanaf 1 september volgend schooljaar. Maar ik ben wel zeer aangenaam verrast over de aandacht die scholen, en zeker lagere scholen, nu al geven aan dat bewegingsbeleid. Ik ben daar ook een harde fan van. Ik heb u dat al gezegd: mijn kinderen hebben de tafels geleerd via lessen in het springen. Dat kwam aanvankelijk heel raar over – per correct antwoord mocht iedereen springen – maar het is heel aangenaam geweest om te zien hoe de tafels in ons huisgezin werden geassocieerd met actief zijn. We hebben dat dan natuurlijk ook mogen voelen ’s avonds: als ze de tafels nog eens wilden inoefenen, moest dat dan ook al springend gebeuren.
Je kunt dat op zoveel creatieve manieren doen, maar het zet een cultuur van bewegen ook in de spotlights. Het tijdperk dat school ‘stilzitten op je stoel’ betekent, zijn we eigenlijk voorbij. Je moet wel kunnen stilzitten, maar bewegen is een elementair onderdeel voor een gezonde geest in een gezond lichaam.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw enthousiaste antwoord en uw oproep. Jong geleerd, is oud gedaan. Dat is waar. Maar we moeten ook allemaal zelf het goede voorbeeld geven. In dat kader wil ik verwijzen naar het initiatief van onze collega Peter Persyn in de commissie Welzijn, waar wij regelmatig in plaats van een sanitaire pauze een bewegingstussendoortje inlassen in de commissie. Na twee uur vergaderen of zo lopen we allemaal eens rond. Als je dat alleen een sanitaire pauze noemt, voelt niet iedereen zich aangesproken. Maar als je zegt dat het een bewegingstussendoortje is, dan wel. (Opmerkingen)
De heer Moyaers heeft het woord.
Het is heel duidelijk dat gezondheid ons hoogste goed is. Dat is onbetaalbaar. Het is ook niet voor niets dat mensen dat elkaar in de maand januari continu toewensen.
‘Health is in all policies’. Vandaag hebben we onvoldoende informatie over het effect van een e-sigaret op lange termijn. Collega Daniëls, volgens de gegevens van 2015 die ik van het VIGeZ had, waren er inderdaad nog scholen die voor leerlingen een plaats ter beschikking stelden om te roken, in de openlucht, wel vaak na de schooluren. Zij raden toch aan om voor een totaalverbod te gaan op heel het schooldomein, en dat het liefst de klok rond.
De Hoge Gezondheidsraad zegt ook dat jongeren het best niet met een e-sigaret beginnen. Het tegenovergestelde zou mij nog meer verbaasd hebben. Wat het thema dampen en gezondheid betreft, ligt er dus misschien toch weer wat extra werk op de plank.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.